Ik ben geboren tijdens de oorlog van 1940-1945. Mijn ouders
waren van België, Mijn moeder is geboren in Zwijndrecht en mijn vader is
geboren in Talquano Chili. Ze zijn gehuwd tijdens de oorlog. Mijn zus was zes
jaar ouder. Later kreeg ik nog vier broes. We woonden eerst bij mijn
grootouders, daarna zijn we in een bunker op de zandvlakte van Linkeroever gaan
wonen. Mijn vader was opgeëist door de Duitsers om te gaan werken in Duitsland.
Toen ik ongeveer twee jaar was kreeg ik een heel zware longontsteking. Mijn
Moeder liet een dokter komen en die zei,: sorry mevrouw er is niets meer aan
te doen. Mijn moeder weende heel hard, een buurvrouw kwam horen en wat er was,
kom ik zal je helpen zei ze stak me in koud daarna warm water, en bleef het doen tot ik erdoor was.
Mijn moeder had een brief geschreven naar mijn vader en mijn vader brak uit het gevangeniskamp. Hij
kwam te voet via Frankrijk naar huis. Toen hij thuis kwam zat ik al buiten te
spelen. Waar wij woonden stonden ook kapotgeschoten tanks. Wij kinderen gingen
daarop spelen. Op zeker moment had ik mijn hoofd tussen een wiel van die tanks
gestoken en ik geraakte er niet meer van tussen mijn hoofd zat geklemd. Op mijn
gegil kwam mijn vader en moeder kijken, ze probeerden mijn hoofd ervan tussen
te krijgen, de buren kwamen kijken en ze sleurden mijn hoofd door de nauwe opening.
Het verwonderd me nog altijd dat ik geen zwaardere
beschadiging had.
Toen ik ongeveer vijf jaar was kochten mijn ouders een
huisje in de polders, ongeveer een halve kilometer van de Scheldedijk.
Feitelijk waren het twee huisjes. Ons huisje was gelegen naast een dijk die
naar een hoger liep. Voor ons huisje lag
een bettonbaantje dat van beneden naar boven liep. Beneden lagen de akkers en
weiden met koeien en paarden. De huisjes liepen van boven naar beneden, het
eerste huisje daarin woonden we, een kamertje waar we in leefden en een
hopkamertje waar mijn ouders sliepen, wij sliepen op de zolder onder het dak.
Het tweede huisje had maar een kamertje dat diende als voorraadkamer. Er was
een rechthoekige gemetste put voor het bewaren van aardappelen. Elk voorjaar
moest ik dat uitkuisen, heel eng en vies met veel insecten. Ik vond dat telkens
afschuwelijk. Voor het huis lag een paadje in beton daarna een tuintje met een
draad afgemaakt. Een kilometer of twee verder was een wijkschooltje, kleuters
en eerste, tweede en derde studiejaar. Daarna moest je naar het dorp, naar de
grote school, zoals we dat noemde. Hoe ver het was weet ik niet maar ik deed er
wel een uur over. In het midden tussen de velden aan de Scheldedijk lag een
grote herenboerderij. Ze hadden maar en kind dat gehandicapt was. De boer was
dikwijls dronken, Hij reed al met een auto,
maar het baantje was heel kronkelig en hij reed dikwijls in de gracht. Nou ja
ik deed er wel een uur of langer over maar ik speelde de ganse weg. Tot mijn
derde leerjaar ging ik naar een wijkschooltje, dat lag niet zo ver als de grote
school. Het schooltje had maar twee kamertjes. Achter het schooltje was een
tuin met fruit en groenten. Als het fruit rijp was mochten we dat gaan plukken.
Mijn moeder was altijd opgewekt, ze speelden altijd met ons verstopte zich soms
in een koren of hooihopper, dan moesten wij haar gaan zoeken. Mijn vader en ik
waren toen dikke vrienden. Hij leerde me stroppen te zetten voor konijnen te
vangen. In enge ruimten te kruipen, tot in de kruin van een hoge boom te
kruipen. Vissen te vangen. Wij hadden een kleine vissersboot, en samen met mijn
vader smeerde we de onderkant van de boot in met pek. Toen ik nog naar het
wijkschooltje ging had ik een klein zwart hondje, hij deed me 's morgens naar
school en 's Avonds kwam hij me terug halen. Hij werd overreden door een boer
met zijn tractor. Hij kon de hond niet
uitstaan omdat hij altijd naar de banden sprong.