Bovenop een stroom kasseien zitten we. De wacht staat uit en langs de reeks verdorde takken lop die in blauw geklede zakken van hots naar her en der. Ver verwijdert van mezelf sleept de geblondeerde del jouw magere tengere lijf in de met ons bloed bedekte bus. Zorgzaam ontkleed ze je. Zoekt in je zakken naar het verboden bos. Moet haar greep lossen bij gekrijs. Zand stroomt door haar ,met leer bedekte, vingers. Gekunter nie uit. Gekunter nie uit! Verder naar de kant. Ook dat. Wees niet verlegen. Ongelegen? Dat wel maar hoogstnoodzakelijk. Natuurlijk. Dagen blijken minuten. En. Ik zit daar nog, onopgemerkt. Aaidie? Ga weg. Ik heb het recht om niemand te zijn.