Voor iedere ster is er een mens - nu, vroeger of later, ooit...
Ik ben de mens geworden zon. Niet de
helderste ster, maar wel de helderste voor de mensen, op de enige planeet waar
leven is. Niet de warmste ster, maar wel de warmste voor de mensen. Niet de ster
die het meeste licht geeft, maar wel de meest verlichtende voor de mensen. Ik
ben niet de absoluut beste, maar de relatief volmaaktste. Ik kan door slechts
één maan verduisterd worden, Nalarisa, bode van mijn noodlot. Ik ben god. Ik
was God.
En toen klonk van alle kanten gejuich en geklap. Het doek viel,
het podium verloor zijn hoofdrolspeler. Achtergelaten in de volledige
leegheid van onze gedachten, glimlachten we gelukzalig, als waren we helden.
Beati sunt pauperes animi, quoniam
ipsorum regnum caelorum.
Wat restte ons nog, hier op aarde, hier tussen de sterren? Een
vlucht naar het hogere drong zich op, maar we hadden het hoogste
reeds bereikt. We hadden de Hoofdrolspeler verdreven, en met hem tijd en
ruimte, eeuwigheid en oneindigheid. We verzandden in eindeloze,
gedachteloze stranden van aardse hoogmoed, menselijke verveling. Ons leven
werd mijn leven, mijn leven werd een eindige blik van verveling.
Daar zaten we dan, op onze stranden van
witheet zand, frisse palmbomen en vruchteloze weemoed. Van God los...
Een vraag rolde aan en aan, overspoelde
onze mijmeringen en werd zelf de grootste onzekerheid ooit. Een overstroming
diende zich aan, alle zekerheid verdween onder het water, het krachtigste der
natuurelementen.
Was dit beter, was dit "het leven"?
"Sta op, verlos u van dit leven, van die God en deel
in de eeuwige rust, het eindige leven. Boei u opnieuw, sterrenkinderen, maar
dan met de fluwelen boeien van zachte sterfelijkheid, onmogelijke zekerheid en
meelijwekkende menselijkheid. In uw grootsheid bent u uzelf overstegen, u ging
tot de zon, terwijl u slechts aanspraak kon maken op de maan. Word uiteindelijk
mens en keer terug naar uw leven, hetwelk dat ook mag zijn.
Wat is uw plaats hier?"
Zo sprak Nalarisa, witzwarte nimf van de nacht, muze van het ongelijk, moeder
van het ongeluk. Ze keerde zich om en om, verliet ons en kwam weer. Haar leven
was een cyclus van aan en uit, opflakkeren en langzaam weg deemsteren. Steeds
wisselend, steeds anders.
Steeds geruststellend.
De maan begon te schijnen, hoog in de
hemel stond ze, tussen de sterren. Ze overtrof hen allen in glans en sterkte.
Het einde eindigde, het begin begon weer.
Mensen liepen in paniek over de straten, keken verdwaasd om hen heen. Waar
was de maan plots, waar was de moeder, de behoeder van de nacht?
Een schrille kreet klonk, een kind werd
geboren. Nalarisa, bode van de twijfel, engel van het noodlot...
02-12-2009, 19:39 geschreven door Wouter 
|