
De wortels van Wereldoorlog I moeten gezocht worden in het vierde kwartaal van de 19de eeuw, toen de leidinggevende machten in Europa - net zoals in de rest van de wereld - een politiek hoogst riskant spelletje speelden.
Tot de betrokken partijen behoorden vooral Oostenrijk, Hongarije, Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland en Rusland.
Voorwerp van hun rivaliteit, aangewakkerd door een alom aanwezig nationalisme, waren de economische expansie, de wedloop naar kolonies en hert streven naar militair prestige.
Aan de wedren naar macht en aanzien nam ook de Duitse Keizer Wilhelm II deel, een besluitloze en beïnvloedbare militarist die zichzelf betitelde als 'Duitslands Eerste Soldaat'.
Hij kwam in 1888 aan de macht.

Het kolonialisme, waarbij een andere staat de heerschappij verwierf over een gebied en zijn inwoners, werd gestimuleerd door het nationalisme, de mening dat een ras superieur is aan een ander.
De Europese kolonisten waren overtuigd van hun superioriteit en hun recht om gebieden te bezetten van volkeren die zij als inferieur beschouwden.
Voor de leidinggevende machten in Europa, net als in de Verenigde Staten en Japan, boden kolonies twee voordelen.
Onder het mom dat ze de inheemse bevolking beschaving zouden bijbrengen, gebruikten ze die kolonies als bronnen van grondstoffen en potentiële afzetmarkten, wat hun regeringen prestige opleverde.
Hoewel de wedloop naar kolonies duur uitviel en ze meestal geëxploiteerd werden door privéondernemingen, deden de Europese regeringen er alles aan om hun rivalen bij te blijven.
De koloniale expansie kwam pas echt op dreef in de tweede helft van de 19de eeuw : in 1870 controleerden de Europese machten zo'n 70% van de wereldbol, in 1914 was dat al 85% !
Ze concentreerden zich vooral op Afrika, dat eerder aan kolonisatie ontsnapt was.
Hoewel de medische wetenschap erop vooruitging en dodelijke ziektes zoals de gele koorts geneesbaar maakte, bezweken vele Afrikaanse kolonisten.
De technologie leverde moderne wapens waarmee relatief kleine groepjes Europeanen plaatselijke oppositie konden neerslaan.
Tegen het eind van de 19de eeuw bleek het steeds moeilijker nieuwe kolonies te vinden.
De leidinggevende machten raakten verwikkeld in een conflict - zo niet een openlijke oorlog - toen ze elk voor zich gebieden probeerden te bezetten die rijp waren voor kolonisatie.
In 1898 dreigde een oorlog tussen Groot-Brittannië en Frankrijk toen een Franse expeditie optrok naar Fasjoda, een stad in het door Engeland gecontroleerde Soedan.
In 1911 stuurde Duitsland een kanonneerboot naar Agadir in Marokko, een stad die bezet was door de Fransen, om er de Franse heerschappij te betwisten.
Soms werd ook indirect actie ondernomen : zo voerden de Boeren van Zuid-Afrika in 1899 een langdurige onafhankelijkheidsoorlog tegen Groot-Brittannië, met de steun van Duitsland.

Naast de strijd om kolonies raakten de grote Europese machten verwikkeld in een wapenwedloop.
Ze moesten hun uitgebreide kolonies beschermen, de handel veilig stellen en evenveel militaire macht behouden als hun buren.
Geen enkel land gunde een ander een onbetwist militair voordeel. De wapenwedloop viel samen met de snelle industrialisering en vernieuwing van de militaire technologie.
Wapens werden steeds krachtiger, dodelijker en in grote hoeveelheden beschikbaar door standaardisering en massaproductie.
Typisch voor de wens van militaire gelijkheid, zo niet regelrechte superioriteit, was de maritieme wapenwedloop.

In de late jaren '90 van de 19de eeuw beschikte Groot-Brittannië, de grootste koloniale macht, over 's werelds uitgebreidste zeemacht, op de voet gevolgd door Frankrijk en Rusland.
De Britten dreven hun productie van oorlogsschepen op om een nieuwe zeemacht te vormen, die zowel de Russische als de Franse vloot moest aankunnen.
Die strategie kwam hen echter letterlijk duur te staan, vooral toen ze vlak daarna betrokken raakten bij een maritieme wapenwedloop met Duitsland.
De Britten wilden steeds betere oorlogsbodems bouwen, wat zijn apotheose bereikte in 1906 met de tewaterlating van HMS Dreadnought, een oorlogsschip uitgerust met nieuwe technologieën, dat alle andere schepen in de schaduw stelde.


De rivalen van Groot-Brittannië, zich plotseling bewust van de kwetsbaarheid van hun vloten, begonnen hun eigen hoogtechnologische oorlogsbodems te bouwen naar het voorbeeld van de Dreadnought.
De koloniale, economische en militaire rivaliteit beïnvloedden het machtsevenwicht dat de relaties beheerste tussen de vooraanstaande Europese naties.
Behaalde één natie een voordeel, dan zou haar belangrijkste rivaal dat voordeel op een bepaalde manier ontkennen.
Het machtsevenwicht draaide erom geen enkele natie de onbetwistbare leiding te geven.
Bij het begin van de 20ste eeuw bleek Duitsland te land superieur, het bezat een dynamische industriële basis en wilde zijn macht in Europa uitbreiden.
Groot-Brittannië was de grootste koloniale macht, beschikte over de sterkste zeemacht en een sterke industrie.
Rusland daarentegen bleef in wezen een feodale agrarische maatschappij. Zijn strijdkrachten leden een vernederende nederlaag tijdens de Russisch-Japanse Oorlog (1904-1905).

Oostenrijk-Hongarije raakte verscheurd door etnische spanningen, vooral in de Balkan, waar zijn macht betwist werd door de vurige Servische nationalisten.
Frankrijk was politiek onstabiel, industrieel zwak en wrokkig na zijn nederlaag in de Frans-Pruisische Oorlog (1870-1871).
Voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren de Europese machten steeds wisselende allianties met elkaar aangegaan, afhankelijk van welk land het machtsevenwicht scheen te bedreigen.
Vanaf 1890 werd de aandacht gericht op Duitsland, waar Keizer Wilhelm II een strategie uitdokterde om Duitsland tot een leidinggevende Europese macht te maken.
Die strategie stond steeds centraler in Wilhelms buitenlands beleid toen Duitsland zijn overzeese bezittingen niet kon uitbreiden omdat er nog maar weining landen gekoloniseerd konden worden.
Duitsland en Oostenrijk-Hongarije sloten een verbond en werden samen de 'centralen'. Daartegenover stonden Groot-Brittannië, Frankrijk en Rusland de 'triple entente'.
Die allianties, zowel informeel als formeel, betekenden dat een aanval op één alliantielid beschouwd werd als een aanval op de gehele alliantie.
Keizer Wilhelm koesterde ambities om het Duitse territorium uit te breiden tot in het door Rusland gedomineerde Oost-Europa, wat de aanzet zou zijn tot een oorlog met Frankrijk, bondgenoot van Rusland.
Wilde Duitsland een expansie doorvoeren in Oost-Europa, dan had het een reden nodig om oorlog te voeren.

Alle Europese machten waren zich bewust van het netwerk van allianties en de meeste oorlogsplannen waren gebaseerd
op de premisse dat bij een oorlog tussen twee leden van de rivaliserende allianties de overige naties meteen zouden reageren.
Zodoende moest men plannen ontwikkelen om de legers snel te kunnen mobiliseren en naar het front te brengen, wat dan meestal per trein diende te gebeuren.
Die noodzaak deed zich het sterkste voelen in Duitsland dat mogelijk oorlog moest voeren op twee fronten tegen het geallieerde Frankrijk in het westen en Rusland in het oosten.
Snelle mobilisatie gevolgd door een preventieve aanval op Frankrijk - dat vermoedelijk rapper zou mobiliseren dan Rusland - werd het sleutelelement in de Duitse oorlogsstrategie.
Dat betekende een aanval op België, waarvan de koolmijnen waardevol waren voor de Duitse zware metaalindustrie.
België's neutraliteit werde echter gewaarborgd door Groot-Brittannië en alle andere grote Europese machten, inclusief Duitsland.
Het ontbrandingspunt tussen de twee allianties was de Balkan, een streek verscheurd door etnische verdeeldheid en nationalistische aspiraties,
met als bijkomend probleem de ambities van Oostenrijk-Hongarije en Rusland die beide hun voordeel wilden doen met de tanende Turkse invloed in de streek. Servië, waarvoor Rusland garant stond, was een ambitieuze Balkan-macht, die de Oostenrijks-
Hongaarse expansie in de regio wilde beteugelen en een 'Groot-Servië' realiseren.
Oostenrijk-Hongarije, de zwakste van de 'centralen' werd gesteund door Duitsland. Keizer Wilhelm II had zijn plannenmakers de opdracht gegeven zich voor te bereiden op een oorlog eind 1912-begin 1913
toen bij een lokaal conflict in de Balkan Servië territorium verwierf op het Turkse Rijk en de Oostenrijks-Hongaarse bezittingen in het Noord-Adriatische gebied bedreigde.
Oostenrijk-Hongarije zou de oorlog verklaren indien Servië zijn veroveringen langs de Adriatische kust niet opgaf.
Dat zou een reactie van Rusland uitlokken, en van Frankrijk.
Onder diplomatieke druk trok Servië zich terug. De weg naar een lokaal conflict dat een Europese Oorlog kon ontketenen lag open.

Duitsland hoefde niet lang te wachten om te profiteren van een soortgelijk politiek incident.
Op 28 juni 1914 werd de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger, aartshertog Ferdinand, tijdens een bezoek aan Sarajevo (toen de hoofdstad van de Oostenrijks-Hongaarse provincie Bosnië)
vermoord door een Servische nationalist.

In 1914 geloofden de meeste landen, evenals hun burgers en politici, dat ze voor een gerechtvaardigde zaak zouden strijden. Algemeen heerste er een enthousiasme voor de oorlog, een enthousiasme dat echter gedoemd was te sterven, net als de duizenden soldaten die geveld werden door machinegeweren, artellerievuur en gevechten in de loopgraven tijdens het eerste oorlogsjaar...
28-06-2014, 00:00 geschreven door guy 
|