Ár var alda þar er Ýmir bygði, vara sandr né sær né svalar unnir, jörð fannsk æva né upphiminn, gap var ginnunga, en gras hvergi. (1)
- Völuspá
1. Chaos
In
de kolkende oermassa werden licht en donker gescheiden. Een wervelend
geheel uiteen gescheurd door de ongekende krachten van het universum.
Bliksemstormen die uit het niets ontstonden en in het niets weer
oplosten. Enorme hitte wisselde vreselijke koude af. Licht vocht met
donker, donker met licht. In deze stormen begonnen de oerkrachten zich
te meten. Licht en donker gaven weg tot goed en kwaad. Zwart en Wit. De
zee van chaos draaide en wentelde zich in het niets, eeuwen lang
vechtend met zichzelf. Vuur rees statig op uit de oermassa.
Vuur
gaf weg tot Aarde, Wind gaf weg tot Water. De wildernis van vuur en
aarde zou vanaf nu Muspellheim heten. Vurige tongen likken er aan de
hemel, de aarde is zwartgeblakerd en dor. Het gesmolten oppervlak wordt
er voortdurend omgeploegd door genadeloze stromen magma en gesmolten
metaal. Dikke, zwarte gaswolken kijken grijnzend neer op het schouwspel
aan hun voeten. Licht en Donker, Goed en Kwaad.
Wind
botste met Water, het ijsland Niflheim eiste zijn plaats op in de
oeverloze Leegte. Massa van onschendbare wind en eindeloze lagen ijs.
Overschaduwd door Mist, ondoordringbaar en moordend. Gletsjers vreten
zich een weg in de ijsbergen. Leven werd brutaal in de kiem gesmoord.
Gewelddadig maar puur. Het zuivere IJs en de bijtende Wind.
De oerkracht kolkt en draait. Muspellheim en Niflheim naderen elkaar
Raken
zullen ze nooit: Licht en Donker. Goed en Kwaad. Waar Wind Aarde
ontmoet en IJs Vuur, ontstond Ginnungagap. De Eeuwige leegte waar niets
is en nooit iets was. Waar alles kan, maar alles gedoemd is ten onder
te gaan. De wereld van Tumult en Chaos. Aan weerszijde werd Ginnungagap
ingedamd. In het Oosten door de vaste ijsmassa Niflheim. In het Westen
door het vurige land Muspellheim. Opgesloten in een statische kooi van
loeiende wind en brandende assen. Hoog in de bergen van Niflheim
ontsproot een eeuwige rivier vanonder een gletsjer. Langzaam maar zeker
groef ze zich een weg naar Ginnungagap. Als tranen uit het Reine Land
donderde ze kilometers diep in de maalstroom van chaos. Razende
vulkanen grepen met vingers van vurige lava naar de hemel. Vol razernij
vielen ook zij terug op de aarde en zetten hun verwoestende pad voort
naar de kille leegte van Ginnungagap. De ravijnen in het Westen werden
gekleed in een tapijt van vurig magma. Ook het grauwe Muspellheim eiste
zijn plaats op in diepte van de wereld van Chaos en Tumult.
Waar
ijskoud witheet ontmoet ontstond de Kiem van alle leven. Magma en ijs
werden één. Licht en Donker, Goed en Kwaad samengesmolten door chaos.
Eitr, de geboorteplaats des leven. Negen dagen en negen nachten brulde
Ginnungagap als een getoornde god. Brekende botten, kokend bloed, een
orgie van ijzingwekkend gehuil. In de chaos die Ginnungagap was,
ordende de Eitr zich tot een geheel: Ymir.
Ogen
zo koud als staal, een lavastroom kolkte door zijn hart. De trillende
Vorstreus opende langzaam de ogen en staarde naar zijn omgeving. Hij
opende zijn klauwen en greep de top van het ravijn met zijn linker.
Chaos omsloot zijn gespierde benen en trok hem met alle macht terug de
leegte in. Met een laatste krachtinspanning en een geweldige kreun
slaagde Ymir erin te ontsnappen aan de wanorde van Ginnungagap. Het
serene beeld van een nieuw wezen dat geboren wordt, was een welkome
afwisseling in een wereld waar niets eindig lijkt.
In
zijn rechterklauw koesterde Ymir de koe die hem in leven zou houden. Ze
was samen met Ymir uit het Eitr verrezen op de negende dag na de
vorming van Ginnungagap. Audhumla likte aan de rijmstenen van Niflheim
om zich in leven te houden met het zout, en warmde zich aan de vuren
van Muspellheim. Uit de uiers van Audhumla stroomde vier gelijke
rivieren melk die op hun beurt Ymir in leven hielden. Gevoed door de
krachten van de Levensmelk was hij erin geslaagd zich los te rukken uit
Chaos.
Ymir
verkende de landen die hij de zijne noemden. Op de hoogste toppen in
Niflheim verbeet hij de koude van de snijdende wind om vervolgens de
magmarivieren van Muspellheim te trotseren. Na negen dagen zwerven,
vleide hij zich neer aan de voet van een reusachtige berg in een
onbekend gebied. Ymir sloot de ogen en wikkelde zich in een gewaad van
dromen en vrede. In de warmte van zijn oksels groeide een zoon en een
dochter. Aan zijn voet ontstond de eerste reuzenvrouw. Eigenhandig had
Ymir, de eerste reus, op miraculeuze wijze gezorgd voor het eerste Ras:
het trotse Ras der Reuzen. Met zijn nieuwe familieleden trok Ymir naar
het noordelijke land, dicht bij de diepe zee. Ze voedden zich met de
vissen die speels rondzwommen in het diepblauwe water. Het Ras van de
Eerste floreerde in Jotunheim. Maar ook Audhumla schiep op
wonderbaarlijke wijze een Ras. Na haar vrijlating uit de krochten van
Ginnungagap had ook zij een lange zwerftocht aangevat. Op de eerste dag
dat ze zich met rijmsteenzout voedde groeide het haar van een man. De
tweede dag het hoofd en op de derde en laatste dag het lichaam.
Geschokt opende Borr de ogen en aanschouwde het land dat hij het zijne
noemde.
Borr,
van het Ras der Mensen, trouwde met een reuzin. De vermenging van deze
twee wonderbaarlijke creaturen leidde tot de fantastische geboorte van
drie zonen. Half Mens, half Reus waren ze eigenlijk geen van beide. De
Chaos van Ginnungagap stroomde door hun aderen, maar het Licht vulde
hun hart. Zij bezaten een kracht die tot voordien ongezien was in het
universum, een reïncarnatie van de oerkrachten in vleselijke wezens
Negen jaar lang zorgde de reuzin voor het kleine drietal; Odin, We, en
Wili werden verbazingwekkende mannen. Ze doorzwierven het land zonder
angst. Het was alsof het universum rond hen heen kolkte. Op een dag
stond Odin te genieten van het uitzicht boven op een berg die hij zonet
had beklommen met zijn twee broers. De Chaos borrelde naar boven en
plantte een vreselijk idee in hun hoofd. Het licht werd gedoofd door
het inktzwarte water
Uit
het metaal van de berg smeedden de drie broers een gigantisch zwaard.
De kling glansde in het kille ochtendlicht. Met een ruwe hand omsloot
Odin het heft. Ymir
opende de ogen, een walm van angst en ongeloof trof zijn magmahart. Met
al zijn macht dreef Odin de punt van het zwaard in de borst van Ymir.
Ymir was op slag dood en bloedde hevig. Zijn bloed stroomde verder, en
vormde de rivieren en de oceanen. Een zondvloed van levenskracht
overspoelde het Ras der Reuzen. Slechts enkelen van hen overleefden de
dood van Ymir. Odin knielde, sloot de ogen, en wenste Ymir een goede
reis toe. De Chaos werd verdreven door het licht en trok zich terug in
de donkere krochten van de zielen van de drie broeders. Daar brandde
het sluimerend in het donkere, wachtend tot het einde der dagen.
Met
een laatste krachtinspanning trok Odin het gigantische zwaard uit Ymirs
hart. Keer na keer liet hij de machtige kling neerdalen op de aarde.
Aardebevingen verscheurden het land, bergketens rezen en vielen. Als
monsterlijke tanden beten ze de aarde in stukken. Drie dagen en drie
nachten lang kliefde Odin het lichaam in stukken. Wili en We bewerkten
Ymirs lichaam en creëerden zo Midgard, het Rijk der Mensen. Ymirs
botten vormden bergketens, zijn tanden rotsblokken. Uit Ymirs haar
groeiden bomen in alle soorten en maten. Hoge groene kruinen grepen als
vingers naar de hemel. De maden uit zijn vlees kregen vorm en het Ras
der Dwergen was geboren. Odin greep Ymirs schedel en gooide die de
lucht in, op elke hoek plaatse hij een Dwerg om de schedel op zijn
plaats te houden. Deze dwergen heetten Noord, Oost, Zuid, en West. Zo
werden de hemel en de lucht geschapen. Vervolgens grepen de drie zonen
van Borr vonken uit Muspellheim, en ze gooiden deze de hemel in. Voor
eeuwig zouden ze als sterren schitteren in het niets.
Odin,
Wili en We bundelden hun krachten voor een laatste maal. De aarde en
het universum daverden, Chaos en Licht doorkliefde de hemel in de vorm
van withete bliksemschichten. Zo creëerden de drie broers de man Ask en
de vrouw Embla om zich te vestigen in Midgard. Om hen te beschermen
tegen de verschrikkelijke toorn van de Reuzen gebruikten de zonen van
Borr hun laatste kracht om een fort te bouwen op het voorhoofd van het
lichaam van Ymir. De Reuzenzonen zouden zich immers voor eeuwig
proberen te wreken op Odin. Om hem te jennen zouden ze alvast beginnen
met het brutaal afslachten van zijn schepping, de Mens.
Chaos
en Licht vonden zo een broos evenwicht. De wereld balanceerde op een
dunne lijn in het Niets. Dagen, jaren en eeuwen lieten hun sporen na op
de jonge aarde, die al die tijd bang afwachtte. De Chaos trok zich
terug in haar donkere krochten
Áðr Burs synir bjöðum um ypðu,
þeir er Miðgarð mran skópu; sól skein sunnan á salar steina, þá var grund gróin grnum lauki. (2)