Afgelopen week werden bij werken aan de nutsleidingen een eigenaardig voorwerp in de grond teruggevonden.
Een buurtbewoner omschrijft het als een geschutsvloer voor luchtafweergeschut. Piet Dhanens, expert in verband met vliegpleinen en -pleintjes in het Gentse, kwam ter plaatse en sluit dit niet uit.
Wij delen die mening niet. Men mag niet vergeten dat de Vinkenlaan al minstens sinds 1846 en weg is, meer bepaald de dreef naar het Kasteel Westveld, destijds bewoond door de familie de Schoutheete de Tervarent. Het lijkt ons eigenaardig dat welk leger dan ook een luchtafweergeschut zou neerploffen aan de rand van een weg.
Bovendien dient een luchtafweergeschut mobiel te zijn. Dat strookt dus niet met een 'vaste' geschutsvloer.
Het rapport van de opgeroepen onafhankelijke expert zal in deze duidelijkheid moeten brengen.
Na maanden van verbouwingen van de sociale woningen, eigendom van de C.V. Volkshaard, zijn de eerste verbouwde woningen opnieuw bewoond. Ze zijn prachtig verbouwd en voorzien van een tuinhuis in baksteen.
In december verschijnt, naar goede jaarlijkse gewoonte, het jaarboek van de Heemkundige Kring De Oost-Oudburg. Dat gebeurt op 12 december 2019, in de parochiale kring van het Westveld
Daarin wordt een bijdrage gepubliceerd in verband met de toponiemen, zeg maar 'plaatsnamen', op het Westveld.
Voor geïnteresseerden in de Westveldse geschiedenis zeker een aanrader.
Het jaarboek van de Heemkundige Kring De Oost-Oudburg is uiteraard te verkrijgen bij de kring zelf, Groot Begijnhof 46, 9040 Sint-Amandsberg.
Op het Westveld vinden we de Georges Maenhoutdreef terug.
Deze straat is genoemd naar Georges Maenhout (° Gent, 1868 - + Sint-Amandsberg, 1925).
Op zijn bloemisterij kweekte hij hoofdzakelijk rozen. Hij had een uitgebreid cliënteel in het Verenigd Koninkrijk en Canada en doopte zijn bloemisterij om in "Westfield Nurseries".
Over Georges Maenhout en zijn bloemisterij is weinig (literatuur) terug te vinden.
Zuster Cecile Lootens (° Bellem, 18.05.1927) is op 5 september 2018 overleden.
Zij werd op 12 april 1953 als Zuster van Onze-Lieve-Vrouw Visitatie geprofest.
Op het Westveld was zij een zeer gekend en zeer actief persoon. Bij het wegvallen van de onderpastoor op het Westveld kwam heel wat van die taken op haar schouders terecht.
Zij was ook een tijdlang onderwijzeres aan het plaatselijke schooltje.
Wie kan nog bijkomende informatie over de figuur van zuster Cecile verstrekken?
Gelieve bij een eventuele reactie uw e-mailadres te vermelden. Altijd handig om later bijkomende informatie te vragen.
Tijdens onderzoek naar de geschiedenis van het Westveld kwamen nogal wat namen van jeugdverenigingen naar voor die bijna allemaal huisden in de kring van het Westveld, toen in het gebouw waar nu het filiaal van de stadsbibliotheek gevestigd is.
Wie was lid van wat en wat hield de werking van de desbetreffende jeugdvereniging precies in? Wat zette u aan om precies voor die vereniging te kiezen? Waren er plaatsen op het Westveld waar u als jongere graag met uw vrienden/vriendinnen bleef rondhangen en waarom?
Tijdens contacten met oud- en ex-bewoners van het Westveld kwam de naam van kanunnik De Swaef regelmatig naar voor. Wie kan meer informatie verschaffen over deze persoon?
In de periode 1422-1436
betaalt Jan vanden Berghe rente op land in heecken
ackere komende van Olivier vanden Berghe.
Mogelijk verwijst denaam naar een
persoon, misschien een Vandereecken of een Vereecken. Dit dient nog verder
onderzocht te worden. We moeten in dit verband immers zeggen dat we een
genitief-s missen. Mocht het de akker van Vereecken zijn, dan zou er wellicht
sprake zijn van vereeckenS ackere.
Waarschijnlijk is het logischer als uitleg te geven dat het gewoon gaat om een
stuk grond waar eiken groeiden of gekweekt werden. Misschien komt dit stuk land
dan overeen met de percelen die plantaige
boomen en plantsoen bosch werden
genoemd en waar specifiek werd opgegeven dat er eiken gekweekt werden.
Volgens R. Poelman zou het woordje heecken
ook kunnen verwijzen naar hek, afsluiting. Dan zou het toponiem zoveel
betekenen als omheinde gronden.
Jean-Baptiste Schoutheet en het huis bij de Watermolenbrug
Jean-Baptiste Schoutheet was diegene die in 1786 bijna het ganse Westveld kocht uit de nalatenschap van Pieter-Ignace de Corte, heer van Bruynsputte. Een arme donder was Schoutheet niet. Daarnaast had hij ook nog andere eigendommen zoals het huis bij de Watermolenbrug te Gent.
Biografie
Jean-Baptiste Schoutheet
Jean-Baptiste Schoutheet werd te Dendermonde geboren op 12 april 1735 als zoon
van Jean-Louis en Isabella Maria van Steelant, en overleed op 17 januari 1806,
eveneens te Dendermonde.
Jean-Baptiste werd na zijn studies rechten aan de universiteit van Leuven ([i]) advocaat in
de Raad van Vlaanderen ([ii]) en schepen
van de Keure van de stad Gent ([iii]).
Jean-Baptiste zal zoals zo veel leden uit zijn familie rechten studeren aan de
universiteit van Leuven.
Rechtenstudies, en vooral het behalen van het diploma, werden in die tijd beschouwd
als een toegangsbewijs voor een stedelijke administratie of de diplomatie ([iv]). Hij
behaalde het diploma in de beide rechten ([v]) op 17
augustus 1759 ([vi]). Als
gediplomeerde in de rechten trekt Jean-Baptiste naar Gent, waar hij op 8 juli
1779 de eed aflegt als advocaat bij de Raad van Vlaanderen ([vii]).
In 1770 wordt hij echter als tweede schepen van de Keure vermeldt ([viii]). In 1780
wordt zijn naam vernoemd in verband met het tot stand brengen van een nieuw
reglement aangaande huisbelasting van de stad Gent ([ix]).
Hij zou dan elfde schepen van de Keure geweest zijn. In 1788 wordt hij vijfde
schepen ([x]). In 1790
komt Jean-Baptiste echter niet voor op de lijst van de schepenen van de Keure.
In 1792 wordt hij vierde schepen, maar op 6 december van het zelfde jaar wordt
hij tweede schepen van de Keure benoemd. Op 10 mei 1793 wordt hij in die zelfde
functie bevestigd.
Met zijn functies in de wetgevende sector bouwt hij eigenlijk verder op de
functie die zijn voorouders lange tijd te Elversele, Daknam, Eksaarde en Lokeren
hebben uitgeoefend, namelijk die van schout.
Wij houden ons echter vast aan twee Gentse bronnen, namelijk de Wegwijzer
van Gent en het Memorieboek der Stad Ghent van ‟t jaer 1301 tot 1793.
De reeks Wegwijzer van Gent, er verscheen er ieder jaar een, hebben wij
geraadpleegd in De Zwarte Doos, het Gentse stadsarchief. De reeks vangt aan bij
het jaar 1770.
Zo vermeldt Marcus van Vaernewyck Jean-Baptiste als tweede schepen van de Keure
in 1770. Noch de Wegwijzer van Gent, dat een administratief-organiek
naslagwerkje is, noch het Memorieboek maken in 1770 melding van
Jean-Baptiste als schepen van de Keure. Jean Baptiste Hubert Serruys vermeldt
Jean-Baptiste Schoutheet in zijn Eerste placcaerten-boek van Vlaenderen in
verband met het tot stand brengen van een nieuw reglement betreffende de
huisbelasting. Dit was in 1780 en Jean-Baptiste Schoutheet was toen elfde
schepen. Wij kunnen zo nog een aantal voorbeelden geven maar het lijkt ons
logischer weer te geven wat de Wegwijzer en het Memorieboek ons
bijbrachten. Vooreerst de Wegwijzer van Gent: Jean-Baptiste werd voor
het eerst schepen van de Keure in 1780 en kreeg de twaalfde plaats toegewezen.
Hij zou ook gedurende de jaren 1781, 1782 en 1783 schepen blijven, respectievelijk
op de elfde, tiende en negende plaats. Hij zal pas opnieuw schepen worden in de
periode 1789-1790, telkens op de vijfde plaats. In de periode 1792-1794 komt
hij weer aan bod, op de vijfde, vierde en de tweede plaats. Daarna is zijn
loopbaan als schepen voorbij. Wel staat Jean-Bap-tiste gedurende de ganse
periode 1770-1796 geboekstaafd als advocaat bij de Raad van Vlaanderen. In dit
verband is de periode 1770-1779 tegenstrijdig aan het feit dat hij pas op 8
juli 1779 de eed aflegde als advocaat bij de Raad van Vlaanderen. Nu het Memorieboek:
dit boek vermeldt Jean-Baptiste voor de eerste maal als schepen van de Keure in
het jaar 1788. Daarna wordt het drie jaar stil. Vervolgens, in 1792 en 1793
wordt hij opnieuw schepen, respectievelijk vierde en tweede (1792) ([xi]) en tweede
(1793). Daarna was het afgelopen met zijn loopbaan als schepen.
Over de activiteiten als schepen in de periode 1778-1783 lezen we bij Piet
Lenders het volgende ([xii]).
In 1778 wordt Jean-Baptiste als nieuwe schepen benoemd in opvolging van Vilain
XIIII die hoogbaljuw van Gent werd benoemd. Jean-Baptiste werd aanbevolen door
De Graeve, raadsheer bij de Raad van Vlaanderen ([xiii]),
die hij kende uit zijn Leuvense studententijd.
Lenders omschrijft Jean-Baptiste als een zeer verstandig man. In het zelfde
jaar worden de departementen van openbare werken en waterstaat gescheiden.
Jean-Baptiste krijgt openbare werken toegewezen terwijl het departement
waterstaat naar G.A. dOlisy gaat. Jean-Baptiste zal trouwens jarenlang bevoegd
blijven voor de stadsgebouwen en ontving daar dan ook een aparte vergoeding
voor. Ook in 1782 bleef het departement openbare werken onder het beheer van
Jean-Baptiste, als tiende schepen van de Keure, en dat van waterstaat bleef ook
bij dOlisy de Notax. Deze man zal trouwens de zorg voor de Gentse wateren uit
de handen van Jean-Baptiste nemen, al werd hij meer als provinciaal ambtenaar bekeken.
In 1782 wordt ook gestart met de afbraak van de militaire versterkingen in en
rond Gent. Jozef II had hiertoe opdracht gegeven. De afbraak gebeurde onder de
leiding van Jean-Baptiste Schoutheet en de heren Goethals en Corthals. Het trio
was ook belast met de liquidatie, zeg maar de verkoop, van het
afbraakmateriaal.
In 1783 wordt Jean-Baptiste niet herbenoemd als schepen. Hij werd dan ook door
minister Starhemberg uit de stadsmagistraat verwijderd ([xiv]).
Dit was het gevolg van de weigering van de stadsmagistraat om mee te werken aan
de nieuwe fiscale politiek van de regering. In 1786 was Jean-Baptiste evenmin
schepen, maar in 1788 wordt hij opnieuw aangesteld en dit als vijfde schepen
van de Keure. In 1792 was hij opnieuw vijfde schepen.
Uit de Wegwijzer van Gent van 1782 kwamen we ook te weten dat
Jean-Baptiste Schoutheet directeur is geweest van de Koninklijke Academie
der Schilder, Teeken en Bauw konst binnen Gend.
Het
huis bij de Watermolenbrug
Jean-Baptiste Schoutheet, schepen van de Keure van de stad Gent en advocaat bij
de Raad van Vlaanderen, had naast zijn vele eigendom doorheen het Vlaamse land ([xv]) meerdere
eigendommen te Gent, maar een interesseert ons in het bijzonder: het huis bij
de Watermolenbrug.
De Watermolenbrug ([xvi]), ook
Braambrug genoemd, in de buurt van de Braampoort die een van de vier
stadspoorten was die werden gebouwd in de 12de eeuw, wordt in 1224
vernoemd en was een stenen brug met twee bogen. De brug werd in 1885 gesloopt
voor het eerste deel van de overwelving van de Reep (het huidige Lieven
Bauwensplein).
In 1297 werd op de plaats van de brug een watermolen gebouwd die werd
stilgelegd in 1874 en volledig verdween in 1881. In de onmiddellijke omgeving
waren een viertal watermolens gebouwd. Op de zelfde plaats bevond zich ook een
sluis met bijhorend sluishuis. En hier komt het huis dat wij bedoelen op de
proppen.
Aan het feit dat Jean-Baptiste Schoutheet dit huis aankoopt in 1779 gaat een
korte verbouwgeschiedenis vooraf. In afschrift daterend van 4 juni 1716, vonden
we in De Zwarte Doos een aanvraag tot verbouwing van bedoeld huis terug.
Het huis was toen eigendom van Rogiest
Bogaert proprietaris van een hauten huyseken en de stede ghestaen op de
watermeulenbrugghe abouterende aen de huysen van de selve brugghe dat hij van
intentie is het selve huyseken ende stede te doen afbrecken en de van nieuw van
steen te doen opmaecken midtsgaders boven de voorseijde shuijsen te maecken het
werck conforme de modelle [ ] desen annex ([xvii]) daer toe hij den muer en de dack
jeghenwordigh op deselve brugghe oock staende moet afbreken ende verhooghen de
gote daert opligghende ende alsoo hij u edelen consent van noode heeft keert
den suppliant hem tot deselve. Het gebouw waarvan de muur moet worden afgebroken en heropgebouwd en de
goot verhoogd is het sluishuis. Het argument van Rogiest Bogaert om te
verbouwen is van dit gebouw een notabel
enbellissement voor de stad te maken. Het gebouw moet er dus niet al te fatsoenlijk
hebben uitgezien.
Na een bezoek van de commissarissen verantwoordelijk voor deze
verbeteringswerken krijgt Rogiest Bogaert van de schepenen van de Keure op 13
februari 1713 de goedkeuring om de werken uit te voeren.
Volgens de commissarissen dienden volgende werken te worden uitgevoerd: de suppliant sal vermoghen af te breken den
muer ende het dock van het sluyshuys bij requeste vermeldt, ende dat hij het
huys van nieuwe in steen sal vermoghen op te bauwen op een rechte linie naer
conformiteijte van de modelle ende project hier annex gheparapheert bij de
onderschrevende secretaris, ende alsoo de verwijding van de brugghe van twee
voeten min een quaert bij deselve modelle afghedecineert niet en [ ] ghebeuren
ten waere het roerende werck waer-mede de sluijsen opgehewonden worden wierd
verandert inghevolghe van een tweede modelle hier [ ]. Bogaert moest ook de stenen van de afbraak recupereren, evenals de
schaliën, de kepers en het lood van de goot. Verder moet hij ook de nodige
vensters voorzien, zoveel als de ontvanger van de werken nodig acht. Verder zal
hij ten eeuwigen dage dak en goten onderhouden zonder financiële tussenkomst
van de stad.
Aan veel dingen komt een einde, zo ook aan het leven van Rogiest Bogaert sr.
Op 3 november 1779 verkopen de erfgenamen van Sieur Rogier Bogaert dAude deze eigendom aan Jean-Baptiste
Schoutheet.
De erfgenamen waren Marie Anne Bogaert gehuwd met François Baijleij, Rogier
Bogaert en Pieternelle Bogaert ([xviii]).
Notaris Jan Joseph De Meersman, notaris
publicq, die naast het huis woonde, regelde de administratieve kant.
Het huis was belast met 10 schelling 8 groten 6 denier per jaar aan
grondlasten. Het huis zelf kostte £ 512 groten wisselgeld.
De kwitantie: Ontfanghen te hebben van
jor J.B. Schoutheet de somme van vijfhondert en twalf ponden groten wisselgelt
in voldoeninghe der coopsomme in de vorenstaende contracte vermelt, actum Ghent
13 maert 1780.
Op 24 december 1793 verkoopt Jean-Baptiste deze eigendom aan Bernardus Joannes
Isacie ([xix]), licentiaet in de medecijnen. De akte wordt verleden voor notaris Dominicq Raman, notaris gheadmitteert in den raede in Vlaenderen. Op het ogenblik van de verkoop verhuurt Jean-Baptiste deze eigendommen
blijkbaar en wel aan een Engelse kapitein, Jeffersohn
genaamd. Kapitein Jefferson belooft het huis te zullen verlaten binnen de acht
tot veertien dagen na de bekrachtiging van de verkoop. Om zijn belofte kracht
bij te zetten doet hij beroep op de eer en de waardigheid van zijn adjudant.
Helaas staat de naam van de adjudant niet in de akte vermeld. Het huis werd
verkocht voor de ronde som van £ 650.
[i] Hij kreeg het diploma van
licentiaat in de rechten op 17 augustus 1759. (A. de Schoutheete de Tervarent, Histoire de la Maison de Schoutheete, du
Pays de Waes, issue de celle de van Zuylen, de Hollande, 1861)
[ii] Hij legde de eed als advocaat
bij de Raad van Vlaanderen af op 8 juli 1778. (A. de Schoutheete de Tervarent, (1861)
[iii] Het bestuur van Gent was
opgedeeld in twee delen. Enerzijds kende Gent die schepenen van de Keure die
het bestuur van de stad en de justitie onder hun bevoegdheid hadden, en
anderzijds de schepenen van Gedele, die toezicht hielden op de verdeling van
erfenissen, maar tevens instonden voor de voogdij over minderjarigen en wezen.
Het is bijna vanzelfsprekend dat de schepenen van de Keure een hoger aanzien
genoten dan die van Gedele.
[iv] Het is trouwens ook zo dat de
oude adellijke waarden van ridderlijk en hoofsheid sterk in belang waren afgenomen.
In de plaats waren gekomen de waarden van zaken doen en hoge administratieve
functies.
[viii] M. van Vaernewyck, Historie van Belgis (op: www.dbnl.org). Marcus van Vaernewyck kan
Jean-Baptiste Schoutheet niet gekend hebben. Hij was al bijna 200 jaar dood
toen Jean-Baptiste schepen werd. (R. De Schryver, Historiografie. Vijfentwintig eeuwen geschiedschrijving van West-Europa
(1997)). Amédée de Schoutheete de Tervarent vernoemt in zijn Histoire wel een Jean Schautheete die
reeds in 1528 schepen was en in de periode 1540-1557 ook schepen was.
[ix] J.B.H. Serruys, Eersten placcaerten-boek van Vlaenderen
[xi] De schepenbank werd in 1792
tweemaal vernieuwd.
[xii] P. Lenders, Gent, een stad tussen traditie en verlichting (1750-1787) (1990)
[xiii] Charles-Joseph De Graeve (°
Ukkel, 1731 (volgens sommige bronnen 1736), x Françoise Cathérine Kervyn
(1744-1824), + Sint-Denijs-Westrem, 1805). Studeerde letteren, wijsbegeerte en
rechten aan de universiteit van Leuven. Raadsheer in de Raad van Vlaanderen.
Samen met Jan Jozef Raepsaet en Maarten de Bast auteur van het Manifest van Vlaanderen, wat eigenlijk
de onafhankelijkheidsverklaring van het graafschap Vlaanderen inhield.
(Wikipedia)
[xiv] Bedoeld wordt Georg, prins van
Starhemberg. Hij was van 1770 tot 1780 gevolmachtigd minister ad interim onder
Maria Theresia, in 1780-1781 gouverneur-generaal onder Jozef II en tussen 1781
en 1783 gevolmachtigd minister eveneens onder Jozef II. Hij dus na de keizerin
en de keizer de machtigste man in de Oostenrijkse Nederlanden. (nl.wikipedia.org). Hij voerde trouwens
tegen zijn zin de hervormingen van Jozef II in de Zuidelijke Nederlanden door.
(www.18e-eeuw.nl)
[xv] Zo bezat hij onder andere grote
oppervlaktes aan onroerend goed en een kasteel te Oostakker (op het huidige
Westveld, Sint-Amandsberg). Het zwaartepunt van de eigendommen van de familie
Schoutheet, later de Schoutheete de Tervarent, lagen echter in het Waasland en
Zeeland.
[xvi] M. Labyn, Uit de geschiedenis
van de Gentse bruggen (in: Ghendtsche
Tydinghen, 1987, nr. 1)
[xvii]Desen annex ontbreekt in de kopie die we in De Zwarte Doos (SA
Gent) konden inkijken.
[xviii] Franciscus Bayley huwt Maria
Anna Bogaert op 20 februari 1745 in de Sint-Niklaasparochie (Gent) in het
bijzijn van de getuigen Rogerius Bogaert en Petronilla Bogaert.
[xix] Bernardus Joannes Isacie x Rosa
Coleta Vlamynck op 2 september 1775 in de Sint-Jakobsparochie te Gent.
Getuigen: Franciscus Ignatius Vlamynck en Joanna Judoca Speekaert.