Inhoud blog
  • De negenmeimarkt
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    Webstek Sint Amandsberg
    www.sint-amandsberg.info/
    20-04-2006
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De negenmeimarkt

    DE NEGENMEIMARKT

    Lang voor van Oostakker of Sint-Amandsberg sprake was, bestond de negenmeimarkt als een belangrijke jaarlijkse gebeurtenis.

    De oudste geschiedenis van de negenmeimarkt is nauw verweven met de Gentse Sint-Baafsabdij en de oorsprong ervan moeten we zoeken in de kerkwijding van de oudste Heilig-Kerstkerk die zich vlak naast de abdij bevond. Die kerk werd gewijd op 9 mei 1067

    en de plechtigheid ging gepaard met een verheffing van de relieken van de heilige Macharius. Sindsdien werd de kerkwijding elk jaar plechtig herdacht en de kercmesse groeide uit tot een kermesse. Nadien kregen de godsdienstige plechtigheden in de kerk een verlengstuk buiten het kerkgebouw. In de 14de eeuw bestond blijkbaar reeds een schapenmarkt die plaats had ter gelegenheid van de negenmeiherdenking. Ongeveer 200 jaar later - in 1507 - vernemen we voor het eerst dat de negenmeimarkt ook een paardenmarkt was. In die tijd moeten we de paardenmarkt nog situeren op de Dendermondse straat, tussen de Sint-Baafsabdij en de Dendermondsepoort, in de nabijheid van de gewezen Gentse beestenmarkt.

    Toen Gent in 1539 in opstand kwam tegen keizer Karel V sloeg de keizer bikkelhard terug. De Sint-Baafsabdij, de Heilig-Kerstkerk en het grootste deel van het Sint-Baafsdorp moesten verdwijnen om plaats te maken voor het 'Spanjaarden kasteel'. De traditionele negenmeimarkt werd in 1540 voor het eerst in Sint-Amandsberg gehouden. In afwachting van een definitieve regeling werd in 1542 een voorlopig akkoord gesloten tussen de stad en het Sint-Baafskapittel. Hierbij werd bepaald dat de Gentse accijnsheffers tijdens de negenmeimarkt de accijnzen verder zouden innen, maar een vierde daarvan zouden afdragen aan de armen. Elk jaar, tot het einde van het Oud Regime, werd dit voorlopig akkoord verlengd.

    Tijdens de Franse bezetting viel de negenmeimarkt onder de bevoegdheid van de nieuw opgerichte gemeente Oostakker. De gemeenteraad stelde in 1801 voor om een octrooi te heffen op alle geplaatste kramen en op alle ter markt gebrachte dieren, en dit ten voordele van de armen.

    Om diefstallen te voorkomen of tenminste toch zo goed mogelijk te controleren, mocht men enkel na 16 uur de markt verlaten. Wie vroeger wenste te vertrekken en zijn aangekochte dieren wilde meenemen, betaalde bij het voortijdig verlaten van de markt een bijkomende som.

    De negenmeimarkt groeide uit tot de grootste kermis van Sint-Amandsberg, waarbij de paardenmarkt elk jaar het belangrijkste evenement was. Alleen tijdens de twee wereldoorlogen werd geen kermis gevierd en had er dus ook geen markt plaats.

    1946 werd een naoorlogs recordjaar met 531 paarden die op de markt werden gebracht. Ze stonden opgesteld langs de Antwerpsesteenweg, van de Schoolstraat tot de Everstraat. Het dieptepunt kwam in 1964. Toen werden nog slechts 24 paarden te koop aangeboden, een schril contrast met de 2.441 dieren die in 1929 op de markt verschenen!

    Nadien kende de markt een heropbloei met paarden en pony's die eerder in de hobbysfeer leven. Vandaag is de negenmeimarkt de 'grote' kermis van Sint-Amandsberg, met de paardenmarkt als één van de vele luiken op de kermisaffiche.

    De ajuinmarkt

    Hoewel Ledeberg elk jaar triomfantelijk uitpakt met een ajuinmarkt, moet Sint-Amandsberg op dat gebied zeker niet onderdoen. Als september tot op vandaag de kermismaand bij uitstek is voor Sint-Amandsberg, hebben we dit zeker te danken aan de ajuinmarkt. Volgens sommigen moet die reeds zeer oud zijn, maar pas in 1873 vonden we er de eerste sporen van terug.

    Reeds in 1838 kreeg Sint-Amandsberg - naast de negenmeimarkt - een tweede jaarmarkt op de derde donderdag van oktober. Het was een markt waar vooral paarden en hoornvee werden verhandeld. Het tijdstip was slecht gekozen, want in oktober hadden minstens nog 16 gelijkaardige markten plaats in Oost-Vlaanderen. In 1845 verplaatste Sint-Amandsberg zijn markt naar de tweede donderdag van januari. Van ajuinverkoop was toen nog helemaal geen sprake.

    Het nieuwe gemeentebestuur van Sint-Amandsberg kreeg het in 1873 voor elkaar om de gemeentekermis op de eerste zondag van september te leggen, zonder te raken aan de negenmeimarkt. Ook deze septembermarkt, waar o.a. paardenkeuringen werden gehouden, groeide uit tot een publiekstrekker met volksspelen, kermisattracties en zelfs vuurwerk. Merkwaardig genoeg moeten we wachten tot het begin van de 20ste eeuw om bewijzen te vinden dat daar ook ajuin werd verkocht. In het gemeenteraadsverslag van 2 augustus 1906 vernemen we dat in dat jaar, naast de paardenmarkt, ook een ajuinmarkt bestond. Naast beide markten waren er toen muziekconcerten, een bloemententoonstelling, een hondententoonstelling, een duivenvlucht, volksspelen, een turnfeest, een wielerwedstrijd en 'cinematografische avondfeesten', een absolute nieuwigheid voor de gemeente.

    Tijdens de eerste wereldoorlog kwam van kermissen niets in huis en werden de paardenmarkten afgeschaft. Vanaf 1919 had de septemberkermis opnieuw plaats en de lokale ajuinmarkt kreeg een stevige reputatie tot ver buiten de gemeentegrenzen. De paardenhandel kende een wisselend succes en bleef steeds in de schaduw van de alles overheersende negenmeimarkt. In 1924 werden slechts enkele paarden en veulens op de markt gebracht en in 1929 had een paardenkeuring plaats zonder dat één dier te koop werd aangeboden.

    In 1933 was zelfs geen beest meer te zien en stond de septemberkermis uitsluitend in het teken van de ajuinmarkt. Vanaf 1936 ging het blijkbaar weer iets beter. De 'ajuin- en tomatenmarkt' ging opnieuw gepaard met een jaarmarkt voor paarden. Tussen de Sterrestraat en de Potuit vroegen de talrijke producenten van ajuin en tomaten de aandacht van de kermisbezoekers.

    September 1940 bracht een ajuinmarkt in mineur. Slechts één verkoper van ajuin (uit de gemeente Impe) was aanwezig met een voorraad van 600 kg ajuin. Omdat de steenweg op bevel van de Duitsers vrij moest blijven, werd de man verwezen naar de Verkortingstraat.

    Het volgende jaar kende de ajuinmarkt meer succes. Ongeveer 4.000 kg ajuin werd aangevoerd. Door de rantsoeneringsmaatregelen bleef de aankoop van ajuin dat jaar beperkt tot 1 kg per gezin. In 1942 was de toestand nog erger.

    Toen was het rantsoen gehalveerd tot 500 g ajuin per gezin. Na de oorlog kon de ajuinmarkt terug min of meer normaal verlopen. De ajuinwedstrijd werd begiftigd met een aantal geldprijzen. Na afloop van de ajuinkeuring werden de winnaars om 16 u in het gemeentehuis verwacht voor de prijsuitreiking.

    De volgende jaren bleef het scenario grotendeels ongewijzigd. De wedstrijden voor de ajuinboeren en de paardenkwekers bleven de belangrijkste ingrediënten op het kermismenu.

    Hier en daar zorgde een kleine wijziging in de aangeboden attracties voor een beetje vernieuwing, maar de hoofdvogel bleef toch steevast het zakje ajuin dat de Sint-Amandsbergse gezinnen mee naar huis namen.

    De ajuinmarkt bestaat vandaag nog altijd, ook al is de aantrekkingskracht van de ajuin fel verminderd. Vanaf 1957 startte men met een ajuinworp vanuit de toren van het gemeentehuis, een 'grabbelfestival' waaraan talrijke prijzen waren verbonden. In 1963 reed een met uien geladen en versierde 'char-à-banc' onophoudelijk aan en af tussen de herberg 'De Papegaai' en de Potuit. De torenworp werd toen gecombineerd met een 'lotenworp' vanuit de ajuinwagen. De organisatoren gingen met hun tijd mee en sleurden er jaren later zelfs de verkiezing van een 'ajuinprinses' bij. De uitverkoren jongedame kreeg een pak prijzen, werd op het gemeentehuis ontvangen om de erewijn te drinken en was voor de rest van het jaar de 'ambassadrice' van Sint-Amandsberg. Niet iedereen vond dat een geslaagd initiatief en hier en daar hoorde men wel eens smalend spreken over 'Miss Andzuun'!

    De jongste jaren brengt vooral de avondmarkt aan de Antwerpsesteenweg veel volk op de been. Met een beetje geluk tref je hier of daar op het voetpad nog een enkeling aan die zakjes ajuin verkoopt!

    Toch is september nog altijd de septemberkermis bij uitstek voor Sint-Amandsberg. Het eerste weekend is het centrum aan de beurt, het tweede weekend viert het Heilig-Hart kermis (waar de Ezelfeesten jarenlang een groot succes waren), het derde weekend houdt de wijk Hospice zijn traditionele Karoliene-kermis en het vierde weekend mag de Oude Bareel de feestmaand afsluiten.

    Het begijnhof

    Het Sint-Elisabethbegijnhof in Sint-Amandsberg is het jongste ter wereld en werd pas in 1874 plechtig geopend. In Gent bestond reeds het oude Sint-Elisabethbegijnhof (in de buurt van het Rabot) van in de 13de eeuw.

    In 1867 begon het stadsbestuur van Gent de begijntjes het vuur aan de schenen te leggen en bedreigde hen met uitdrijving. Het was de Commissie van Burgerlijke Godshuizen die - als eigenaar van de gebouwen sinds de Franse revolutie - de sloop van het begijnhof op het oog had. De oude wijk zou worden gesaneerd, maar het was zeker niet toevallig dat het toenmalige liberale stadsbestuur uitgerekend hier een moderne urbanisatie had gepland. De huurprijs voor het begijnhof was dermate hoog dat de begijntjes geen verdere keuze hadden.

    Ze moesten het begijnhof verlaten uiterlijk op 23 oktober 1872. Grootjuffer Julia Verhaeghe kon - mits het betalen van de verhoogde huurprijs - één jaar uitstel afdwingen, maar dan moesten de begijnen onherroepelijk het hof verlaten.

    De redding kwam uit een onverwachte hoek. Hertog Engelbert van Arenberg, die reeds het Klein Begijnhof O.L.Vrouw ter Hoye van de ondergang had gered - trok zich het lot van het bedreigde Sint-Elisabethbegijnhof aan. Hij slaagde erin een aantal percelen op de Sint-Baafskouter in Sint-Amandsberg bijeen te brengen. Daar liet hij naar middeleeuws model een splinternieuw begijnhof bouwen met een kerk, een kapel, het groothuis, een infirmerie, 14 conventen en 80 huizen.

    De werken gingen van start begin 1873. Reeds op 29 september 1873 werd de eerste steen gelegd van de nieuwe begijnhofkerk.

    Dag op dag een jaar later kon men het nieuwe begijnhof inhuldigen.

    Voor de plannen kon men een beroep doen op Arthur Verhaegen, die ook de contracten met de diverse aannemers opmaakte. Baron Jean Bethune, de grote man van de neogotiek in Vlaanderen, tekende de plannen van de begijnhofkerk. Notaris Jules Lammens werd door de hertog gemachtigd om de aannemers in schijven te betalen naarmate de vorderingen van de werken. Om een bouwwerk van een dergelijke omvang op een zo kort mogelijke termijn klaar te krijgen werden 18 aannemers tegelijk aan het werk gezet.

    Op 30 december 1874 werd de stichtingsakte van het nieuw begijnhof ondertekend door de hertog van Arenberg en zijn echtgenote Eleonora enerzijds, door Mgr. Bracq, de grootjuffer en haar raad anderzijds.

    Naast andere overeenkomsten werd ook schriftelijk bepaald dat de hertog zich het recht voorbehield om ten allen tijde over een huis in het begijnhof te mogen beschikken en er te logeren met één of twee dienaren. Het 'Huis van de Heilige Geest' werd daarvoor aangeduid. De hertog zou van dit recht nooit gebruik maken. Hij overleed op 28 maart 1875 in zijn kasteel in Heverlee, pas 51 jaar oud. Twee jaar later plaatste men de Calvarieberg achter het koor van de kerk, ter nagedachtenis aan de onvergetelijke mecenas van het nieuw begijnhof.

    In 1924 kwam de Belgische Staat er achter dat de hertog van Arenberg van Duitse nationaliteit was. De man was meer dan 40 jaar dood, maar bleek nog steeds staatsgevaarlijk te zijn! Daarom werd het begijnhof onder sekwester geplaatst. Een jaar later kon de nieuw opgerichte "VZW Begijnhof Sint-Elisabeth te Sint-Amandsberg" het begijnhof terugkopen van de staat.

    Decennia lang leefden de begijnen hier alsof de buitenwereld niet bestond. Zelfs de tweede wereldoorlog verstoorde nauwelijks hun rust. Met de jaren werd het echter duidelijk dat de streng religieuze beleving aan betekenis en diepgang moest inboeten. Het werd hoe langer hoe moeilijker om jonge Vlaamse vrouwen voor het begijnenleven te winnen.

    De begijntjes van Sint-Amandsberg werden ouder en zagen geen jongere collega's meer intreden. Een na één kwamen de huizen en conventen leeg te staan. Het werd de hoogste tijd om aan die leegstand te verhelpen wilde men het begijnhof behoeden voor geleidelijke verkrotting.

    Aanvankelijk verhuurde men de leegstaande begijnenhuizen uitsluitend aan alleenstaande dames, maar na verloop van tijd zag men zich verplicht ook enkele niet meer gebruikte conventen te verhuren aan externe verenigingen. Het was het enige middel om de gebouwen voor de volgende generaties te bewaren.

    Jozefa Goethals, de laatste grootjuffer, overleed op 20 januari 2003. Toen ook Alice Maenhout op 25 augustus 2003 in het rusthuis van Waarschoot overleed, hield de begijnengemeenschap van Sint-Amandsberg op te bestaan.

    Het patrimonium van het Sint-Elisabethbegijnhof blijft echter onverminderd bestaan en wordt door de VZW verder beheerd en stap voor stap gerestaureerd.

    In 1998 plaatste de UNESCO het begijnhof van Sint-Amandsberg op de lijst van het Werelderfgoed. Ook zonder begijnen leeft de site verder als een oase van stilte en rust, en dit op nauwelijks honderd meter van een drukke verkeersweg.

    DE HEILIGE AMANDUS

    1. Wie was Amandus?

    Amandus werd rond het jaar 590 geboren in Aquitanië, in de streek van Herbauge (Lat. herbadillicus pagus), nu Poitou-Charente (Zuid-West-Frankrijk). Zijn ouders, Serenus en Amantia, behoorden tot de kristelijke adel. De meeste gegevens over hem lezen we in de 'Vita Amandi' (een biografie die rond 700 geschreven werd door een priester uit Noyon en die als zeer betrouwbaar beschouwd wordt door specialisten). Daarin staat dat Amandus aanvankelijk leefde in een monnikengemeenschap op het eiland Yeu, ter hoogte van de Vendée. Nadien trok

    hij naar Tours en later naar Bourges, waar hij ongeveer 15 jaar bleef.

    Hij moet ook een tijdje als kluizenaar in de buurt van de kerk van Saint-Etienne gewoond hebben, want van daaruit trok hij op bedevaart naar het graf van de heilige Petrus in Rome.

    Volgens de hagiograaf zou deze bedevaart een beslissende rol hebben gespeeld in het verdere leven van Amandus. De heilige Petrus zou aan Amandus verschenen zijn voor de Sint-Pietersbasiliek om aan Amandus de opdracht te geven naar Gallië terug te keren en er het geloof te prediken. Amandus kreeg de zegen van de paus en keerde inderdaad naar het noorden terug. Hij kreeg de bisschopstitel, maar zonder eigen zetel. Volgens sommige bronnen kwam Amandus in conflict met de Merovingische koning Dagobert I die hem verbande omdat hij kritiek had op het zedeloze leven van de vorst. Volgens een andere versie gaf Dagobert hem de opdracht om het kristelijk geloof in zijn koninkrijk te gaan verkondigen. Koning Dagobert bezorgde hem ook een pak geld, want hij wist maar al te goed dat Amandus zonder geld niet kon slagen in zijn opdracht.

    De predikant vestigde zich eerst ten zuiden van Doornik aan de samenvloeiing van de Scarpe en de Elnon, en daar stichtte hij een eerste gemeenschap van monniken die hij Elnone noemde. Dit is het huidige Saint-Amand-les-Eaux in Noord-Frankrijk. De plaats was uitermate goed gelegen: in de onmiddellijke nabijheid van de Schelde en van de belangrijke weg die Bavay met Boulogne verbond. Een knooppunt van wegen dus om van daaruit het kristendom naar het noorden te verspreiden.

    En Amandus bleef niet in Elnone. Hij trok de baan op en tussen 630 en 639 treffen we hem aan in het Gentse. Gent had toen nog geen abdijen en geen Gravensteen; Gent was toen zelfs nog geen stad, maar een landbouwnederzetting met een kleine bewoningskern aan de Zandberg. De plaatselijke bevolking was Amandus zeer vijandig gezind en het gebeurde meer dan eens dat hij verjaagd of zelfs in de Schelde geduwd werd. Blijkbaar was Amandus niet moederziel alleen naar Gent gekomen, want in de 'Vita Amandi' vernemen we dat zijn gezellen hem in de steek lieten toen ze zagen hoe de predikant meermaals in het water werd gegooid. Amandus was dus op zichzelf aangewezen, maar na een tijdje slaagde hij erin met het geld van koning Dagobert enkele slaven vrij te kopen. Dat betekent dus dat er in Gent een slavenmarkt moet bestaan hebben!

    Die slaven, die waarschijnlijk van Britse afkomst waren, bekeerde hij tot het kristendom en het vervolg van het verhaal kunt u al raden: ze werden zijn nieuwe volgelingen. Samen met zijn volgelingen zou hij dus de Gentse bevolking bekeren en een kerk bouwen. Maar dat ging niet zomaar. Op een dag werd een dief voorgeleid in een volksvergadering en niettegenstaande het feit dat de bisschop ten gunste van de beschuldigde pleitte, werd de man door gouwgraaf Dotto toch tot de galg veroordeeld en bijna onmiddellijk opgehangen.

    Na de executie trok het volk naar huis, maar Amandus en zijn volgelingen maakten de terechtgestelde los, ze namen hem mee en Amandus bleef de hele nacht bij het levenloze lichaam bidden. Tegen de morgen kwam de gehangene weer tot leven. De bevolking stond natuurlijk stomverbaasd over zoveel buitenaardse krachten en bekeerde zich massaal tot de kristelijke God. Ze vernielden hun oude tempel en Amandus bouwde op dezelfde plaats een nieuwe kerk.

    Nogal wat historici trekken dit verhaal in twijfel, vooral omdat ze niet kunnen aannemen dat dit in Gent gebeurd is. Ze gaan ervan uit dat Doornik beter past in de historische context, maar dat verandert voor ons weinig aan het verhaal. Amandus slaagde erin in Gent een kerk te bouwen en een monnikengemeenschap te stichten. We hebben lang geloofd dat Amandus zomaar twee abdijen stichtte in Gent, maar dat moeten we toch even nuanceren. Samen met zijn entourage bouwde hij een gemeenschap van monniken uit en bouwde hij een kerk op de plaats waar later de Sint-Baafsabdij kwam, maar de oprichting van de abdij is niet meer zijn werk geweest. Wel noemde hij zijn nieuwe gemeenschap 'Ganda' en wijdde hij ze toe aan de heilige Petrus.

    Omdat de nieuw gestichte gemeenschap ook moest leven trachtte Amandus eigendommen te verwerven in de streek rond Gent.

    En daar begint dan eigenlijk de voorgeschiedenis van Sint-Amandsberg waar ik straks op terugkom. Met geld van koning Dagobert kocht Amandus een aantal eigendommen en de vraag is natuurlijk: wat weten we uit de archiefstukken met zekerheid over die aankooppolitiek van Amandus? Om te beginnen is er het hof van het domein Sloten (Oostakker) dat hij voor 10 pond goud kocht van een zekere Rucho van Sloten. Hij kocht ook het kroondomein Marca, voor een groot deel te vereenzelvigen met het hedendaagse Ekkergem, Wondelgem, Evergem en Sleidinge. Die bezittingen gaf hij door aan de stichting Ganda, de latere Sint-Baafsabdij. En hij verwierf ook Sint-Pieters-Aaigem dat later in het bezit kwam van de Sint-Pietersabdij.

    Niet door Amandus, maar later door zijn volgelingen, kwamen nieuwe aanwinsten in het bezit van wat we vanaf nu gemakshalve de Sint-Baafsabdij zullen noemen. Het domein Sloten strekte zich uit over Oostakker en Desteldonk en de afhankelijke gronden van het hof te Sloten werden later voor 56 pond goud gekocht door Florbertus, de eerste eigenlijke abt van de Sint-Baafsabdij. Tussen 650 en 674-675 (dus vlak voor het overlijden van Amandus) kocht Johannes, een volgeling van Amandus, de Blandijnheuvel waar hij de Sint-Pietersabdij oprichtte. Dat betekent dus dat de twee Gentse abdijen aanvankelijk alle twee Sint-Pietersabdijen waren: Ganda aan de Schelde en Blandinum op de heuvel. Zoiets is niet verwonderlijk, want we hebben reeds verteld dat Amandus een grote verering had voor de heilige Petrus. En dan is er nog de kapel van Mendonk die in het jaar 694 (dus na het overlijden van Amandus) door de non Childela aan de Sint-Baafsabdij werd geschonken.

    We zijn nogal gemakkelijk geneigd om aan te nemen dat Amandus echt 'de grote man' is geweest in Gent en dat hij daar in zijn abdij (zeg maar: abdijen) een leidersrol vervulde. Maar dat klopt natuurlijk niet. Ik heb het daarnet reeds gezegd: Johannes was de stichter van de Sint-Pietersabdij en Florbertus werd de eerste abt van de Sint-Baafsabdij. De rol van Amandus in Gent is dus wel een pioniersrol geweest, maar zeker geen leidersrol.

    Trouwens, toen hij zag dat het bekeringswerk in het Gentse vruchten begon af te leveren, trok hij verder naar Antwerpen, nadien naar Friesland en nog later naar de streek rond Aken om er het geloof te gaan prediken.In Aken kwam hij in contact met koning Sigibert III, de zoon van Dagobert, en die stelde hem aan als bisschop van Tongeren-Maastricht.

    Tussen de jaren 647 en 650 kreeg Amandus er een nieuwe volgeling bij, een Haspengouwer die zich liet dopen als Allowinus, maar die voor de rest van zijn leven toch altijd Bavo genoemd werd. Bavo werd tot geestelijke gewijd en begeleidde Amandus op zijn missietochten. Op een bepaald moment keerde Amandus terug naar Gent en Bavo kwam met hem mee. Misschien is het hier niet de plaats om uitvoerig over het leven van de heilige Bavo uit te weiden, maar ik wil toch even aanstippen dat Bavo gedurende een tijdje in een kluis in Mendonk ging leven (vandaar de devotie tot de heilige Bavo in Mendonk, zelfs tot op vandaag met een noveen begin oktober), dat hij de man is naar wie de Ganda-abdij later Sint-Baafsabdij werd genoemd en dat de vroegere Sint-Janskerk na de afschaffing van de Sint-Baafsabdij in 1540 uiteindelijk de Sint-Baafskathedraal geworden is. Voor een tijdgenoot en volgeling van Amandus zijn dat toch brieven die kunnen tellen!

    Maar goed, we hebben Amandus voor het laatst ontmoet in Maastricht en we proberen hem verder te volgen. Lang heeft zijn Maastrichtse periode niet geduurd: hij kwam er in conflict met de plaatselijke clerus en stapte op. Volgens de 'Vita Amandi' zou hij daarna nog actief geweest zijn in de streek van Beauvais en in de Pyreneeën bij de Basken.

    Amandus werd ongeveer 85 jaar oud en stierf op 6 februari 675 of 676. We herdenken Amandus vandaag - op 6 februari - omdat het zijn overlijdensdatum is die we met zekerheid kennen. Hij overleed in de abdij van Elnone, Saint-Amand-les-Eaux dus in Noord-Frankrijk, waar hij als oude man de laatste jaren permanent verbleef. Ook in Frankrijk wordt de stichting van enkele monnikengemeenschappen aan hem toegewezen, bv. Barisis-au-Bois, in de buurt van Laon. Ook in België zou hij de kloostergemeenschappen van Marchiennes, Leuze en Ronse gesticht hebben.

    Al die stichtingen leunden aan bij de kloosterbeweging van Luxeuil, ten noorden van Besançon, die geïnspireerd was door Columbanus en steunde op de Ierse kristelijke traditie. Columbanus was ook één van die geloofspredikers in Gallië geweest en Amandus was blijkbaar sterk door hem beïnvloed. Later zien we dat de invloed van Luxeuil zowat overal voorbijgestoken wordt door de regel van Benedictus, zeker vanaf het begin van de 9de eeuw, en Lodewijk de Vrome maakte van die Benedictijnenregel zelfs de enig geldende in zijn rijk. Maar dat betekent niet dat het werk van Amandus minder belangrijk zou geweest zijn. Integendeel, Amandus hield zich niet bezig met theorieën, hij was een man van de bekeringspraktijk, een rondtrekkende eenzaat die overal het geloof aan zoveel mogelijk mensen wilde meedelen en maar gelukkig kon zijn als hij wist dat zijn volgelingen ter plaatse na hem het bekeringswerk zouden verder zetten. Een echte missionaris dus.

    2. Waar leerde Amandus Nederlands spreken?

    Amandus kwam naar Gent, kocht er enkele slaven vrij en predikte er het geloof. Dat betekent dus dat hij in direct contact moet gestaan hebben met de Gentse bevolking uit de 7de eeuw. De vraag die we ons kunnen stellen is: waar leerde Amandus als Fransman onze taal? Zelf zou ik daar nooit kunnen op antwoorden, maar ik heb gelukkig een kort artikel van Maurits Gysseling op de kop kunnen tikken en daarin wordt een mogelijk antwoord gegeven.

    Tot in de 7de eeuw sprak men in de Franse adellijke kringen Frankisch, maar daarmee zitten we in het noordelijk gedeelte van het huidige Frankrijk. Amandus was een Aquitaniër en kwam dus uit het zuiden. In het midden van de 5de eeuw werden de Saksische bezetters van o.a. Angers aan de Loire door Frankische troepen verdreven.

    De Saksen vluchtten naar de eilanden voor de kust, maar ook daar kwamen de Franken na een korte tijd de baas spelen. Hoe dan ook, bv. op het eiland Yeu kan Amandus Saksisch geleerd hebben. We weten dat uit de taal van de Saksen, die zich ook in Groot-Brittannië gevestigd hadden, het Engels gegroeid is. En tussen het Engels en het westelijk Nederlands was er in de 7de eeuw nog niet zoveel verschil. Het is pas vanaf de 8ste eeuw dat beide talen van elkaar weggegroeid zijn. Dus zal Amandus in Gent wellicht in het Saksisch gepredikt hebben, een Saksisch dat in zijn mond geleidelijk meer Nederlandsgetint werd. Gysseling voegt eraan toe dat zijn uitleg slechts een hypothese is, maar... vraagt hij zich af: is er een alternatieve uitleg?

    3.Amandus in de iconografie

    In het boek 'Sanctus. Meer dan 500 heiligen herkennen' vinden we veel informatie over afbeeldingen van heiligen. In de kunst wordt Amandus soms afgebeeld met een draak die in sommige gevallen in zijn staf bijt. Soms zien we een slang die zich om zijn staf kronkelt, een verwijzing naar de legende waarin hij als jonge monnik een slang verdreef door er een kruisteken over te maken. Steeds wordt Amandus afgebeeld met mijter en bisschopsstaf. Af en toe zien we een afbeelding waar hij samen staat met een gevangene die hij van zijn ketens bevrijdt, vandaar ook wel eens tralies als attribuut. Misschien verwijst dit naar het vrijkopen van de Britse slaven in Gent.

    Meestal zien we Amandus echter als een bisschop die een kerk in de hand houdt, want hij heeft de reputatie een grote 'bouwheer' te zijn. Maar heiligenafbeeldingen met een kerk zijn zeker niet altijd Amandus! Ook Anscharius, Bertuinus, Germanus van Parijs, Maurontius van Douai, Robertus van Molesme en Trudo van Sint-Truiden worden dikwijls afgebeeld met een kerkmodel in de hand. Bij de vrouwelijke heiligen valt die eer te beurt aan Begga van Andenne, Clotildis van Frankrijk, Emma van Gurk (Oostenrijk), Hedwigis van Silezië en het zusterpaar Harlindis en Relindis van Aldeneik.

    Iconografie in Sint-Amandsberg: beeld van Johan Knockaert in nis van buitengevel gemeentehuis, in het kerkportaal, in het koor, en op schilderijen in de kerk en in de Campo-Santokapel.

    4. Amandus kwam elke vrijdag het geloof prediken in Sint-Amandsberg

    Er bestaat een mooie legende over Amandus en Sint-Amandsberg. De dichter Gillis De Wevel schreef in 1367 dat Amandus elke vrijdag naar Sint-Amandsberg kwam om er op de heuvel het geloof te prediken. Het gedicht van De Wevel werd door Philip Blommaert uitgegeven en ik wil u ter illustratie enkele belangrijke verzen daaruit voorlezen:

    Ende hi ghinc sterken allen vriendaghe

    Buten Ghend al sonder saghe

    T'eenen berghe die daer staet

    Ende daer dien name noch afgaet

    Dat het Sinte Amandsbergh sy

    Nu verstaet die redene twi (twi = waarom)

    Dat dien berch dien name ontfinc.

    De toehoorders plantten daar een kruis en toen De Wevel zijn gedicht schreef stond op de heuvel reeds een grote woning die toebehoorde aan de Sint-Baafsabdij.

    Elke dag werd er mis gelezen en eenmaal per jaar werd er gepredikt. Voor de rest was Sint-Amandsberg afhankelijk van Oostakker, maar daar hebben we het straks nog over.

    De legende wil nu dat Amandus, die elke vrijdag naar hier kwam op zijn klompen over stofferige zandwegen, telkens hij hier aankwam zijn klompen moest uitschudden omdat ze vol zaten met zand. En hij is hier zoveel vrijdagen na elkaar komen prediken dat op die manier de heuvel zou ontstaan zijn!

    De waarheid is natuurlijk dat de heuvel hier reeds lang voor Amandus lag en dat het hier een landduin (binnenduin) betreft van minstens 30.000 jaar oud.

    De geologen zullen het wel beter weten dan de vertellers van vrome legenden! Trouwens, ik stel mij serieus de vraag of Amandus wel op klompen rondliep!

    Maar de bidplaats bestond reeds voor het gedicht van Gillis De Wevel, want reeds in een tekst van 1350 is sprake van 't Sente Amants. In 1437 wordt gesproken over een proost van Sint-Amands als bedienaar van de toenmalige kapel. Niet de huidige kapel natuurlijk, want die dateert van 1720. In de bisschoppelijke visitatieverslagen van bisschop Carolus Maes vinden we in 1611 volgende zin: 'Est caverna in monte Sancti Amandi que putatur sacra'. In de berg bevindt zich dus een hol dat heilig heet te zijn. Dit laat ons veronderstellen dat in de heuvel een ruimte was uitgegraven die dienst deed als bidplaats en we vermoeden dat hiermee de huidige crypte onder de kapel wordt bedoeld.

    Vanaf 1527 worden in de oude teksten reeds namen van proosten genoemd en meer dan eens is sprake van 'la chapelle de Saint Amand'. Voor de huidige kapel heeft hier dus zeker een vroegere kapel gestaan die verscheidene eeuwen in gebruik is geweest. In 1685 wordt nog maar eens melding gemaakt van een 'sacellum Sancti Amandi', een kapel waarin geen mis wordt opgedragen, maar waar wel op zon- en feestdagen catechismusles wordt gegeven door een seminarist van het Gentse seminarie.

    En zo komen we aan het belangrijke jaar 1720, het bouwjaar van de huidige kapel. Maar ook dat is voor straks, want we moeten eerst nog even terugkeren naar de Sint-Baafsabdij en de invloed die ze gehad heeft op de streek rond Gent.

    5. Ontstaan van de parochies afhankelijk van de Sint-Baafsabdij

    Na de dood van Amandus bleven in Gent dus twee grote abdijen bestaan. Voor ons gebied is uitsluitend de Sint-Baafsabdij van belang en we zullen dus trachten om de verdere evolutie in onze regio een beetje te volgen. De streek ten noordoosten van Gent werd tussen 630 en 825 bezit van de abdij en zou later de Sint-Baafsheerlijkheid worden. Door de bevolkingsaangroei ontstonden in die streek ook enkele parochies, want het was niet langer haalbaar om de gelovigen hun paasplicht te doen vervullen in de Heilig-Kerstkerk (die naast de Sint-Baafsabdij stond en niet mag verward worden met de abdijkerk zelf en evenmin met de huidige Heilig-Kerstkerk). De verre afstand en het slechte wegennet werkten het praktizeren zeker niet in de hand. Vanuit de abdij ontstonden dus de parochies Mendonk, Desteldonk, Lochristi en Zeveneken. Dit is de toestand in de 13de eeuw. Zaffelare werd toen ook een parochie, maar behoorde toe aan de Sint-Pieterabdij en aan de Heilig-Kerstparochie.

    Oostakker, Sint-Amandsberg en het oosten van Gent bleven nog een hele tijd deel uitmaken van de Heilig-Kerstparochie. Sint-Amandsberg had zijn bidplaats, die uitgegraven was in de heuvel, en in Oostakker werd de Sint-Laurentiuskapel gewijd in 1350. Ze stond op de plaats waar we nu de parochiekerk aantreffen, dus aan de Kapelledries. Het was dus geen parochiekerk en er werd enkel mis gelezen en gepredikt. Voor dopen, huwelijken en lijkdiensten moest men naar de Heilig-Kerstkerk naast de abdij.

    De grote veranderingen kwam in de 16de eeuw, met eerst de opstand van de Gentenaars tegen keizer Karel en kort nadien de godsdienstoorlogen. In 1536 werd de Sint-Baafsabdij omgevormd tot een kapittel. In 1540 strafte de keizer zijn opstandige Gentenaars en werd een groot deel van de abdij afgebroken.

    Het kapittel van Sint-Baafs verhuisde naar de Sint-Janskerk die van dan af Sint-Baafskerk werd genoemd; de zetel van de parochie werd naar het Sint-Jacobsgodshuis op het Nieuwland overgebracht en kort nadien naar het godshuis Onze-Lieve-Vrouw ter Nood Gods op de Muide, waar later de huidige Heilig-Kerstkerk werd gebouwd.

    Er was toen ook sprake van het oprichten van nieuwe bisdommen. Tot op dat ogenblik behoorde de Heilig-Kerstparochie tot het bisdom Doornik. In 1559 werd het bisdom Gent opgericht en de bezittingen van de afgeschafte Sint-Baafsabdij gingen over op het bisdom. Het uitgestrekte gebied van de vroegere Sint-Baafsheerlijkheid kwam dus nu in het bezit van het bisdom Gent en de Sint-Baafskerk werd de Sint-Baafskathedraal.

    Dichtbij de huidige Dampoort, aan de noordzijde van de Spitaalpoortstraat, stond het Sint-Annahospitaal, dat in 1207 werd gesticht (vandaar trouwens de naam Spitaalpoortstraat). In de 16de eeuw zien we dat de stadspoort 's nachts gesloten was en de gelovigen van buiten de poort dus geen kerkelijk bijstand konden krijgen in noodgevallen, zoals bv. berechtingen. Mgr. Jansenius, de eerste bisschop van Gent, bedacht daarvoor in 1571 een oplossing door de kapel van het Sint-Annahospitaal om te vormen tot parochiale kerk, en dit met de heilige Amandus als patroonheilige. Die nieuwe parochie bestond dus uit Sint-Amandsberg, Oostakker en het deel van Gent dat buiten de poort lag, behalve Meulestede dat tot het Heilig-Kerst bleef behoren. Een grote verandering dus, met als belangrijk gevolg dat de oude kapel van Sint-Amandsberg buiten gebruik werd gesteld omdat vlakbij nu een parochie met een eigen pastoor was opgericht. We kennen zelfs de naam van die eerste pastoor: Lieven van der Schuere.

    De nieuwe parochie bestond slechts enkele jaren, want in de calvinistische periode (1577-1578) werd, uitgaande van het Spanjaardenkasteel, een nieuwe vest gegraven naar de Muidepoort en een andere naar de Keizerpoort. Binnen een afstand van 150 roeden buiten de vesten werden alle huizen en molens gesloopt en alle bomen gerooid. Men wilde een ruim uitzicht op de omgeving hebben, wat militair gezien niet slecht was, maar wat ingrijpende gevolgen had voor het verder verloop van ons verhaal. Het Sint-Annahospitaal werd ook gesloopt en de bewoners verhuisden. Gedaan dus met onze eerste Sint-Amandusparochie!

    Omdat men buiten de Dampoort opnieuw zonder parochiekerk zat, koos het bisdom voor de Sint-Laurentiuskapel in Oostakker als nieuwe parochiekerk. Het duurde maar eventjes, want tijdens de reformatie werd die kapel gebruikt voor de calvinistische eredienst. Met de inneming van Gent door de hertog van Parma en de Pacificatie van Gent (1584) werd in alle kerken de katholieke eredienst hersteld.

    De Sint-Laurentiuskapel werd toen definitief de parochiekerk van Oostakker met Sint-Amandus als patroonheilige. Rond 1620 wordt de kerk grondig gerestaureerd en ook aanzienlijk vergroot. Op die manier kregen we een Sint-Amandusparochie die zich uitstrekte over Oostakker en Sint-Amandsberg tot aan de Dampoort.

    6. De latere evolutie van Sint-Amandsberg

    De rest van het verhaal is waarschijnlijk reeds voldoende bekend. In 1720 liet Mgr. Van der Noot, bisschop van Gent, een nieuwe kapel bouwen op de Sint-Amandusheuvel en vanaf dat ogenblik kennen we alle opeenvolgende proosten van de kapel. De nieuwe kapel bleef ondergeschikt aan de pastoor van Oostakker en in de kapel mocht de proost enkel mis lezen, prediken, catechismusles geven en kinderen dopen. Voor huwelijken en begrafenissen moest men vanuit Sint-Amandsberg naar de parochiekerk van Oostakker.

    -De laatste proost was Jozef Van Damme die er in 1847 in slaagde van Sint-Amandsberg een zelfstandige parochie te maken. Hij bouwde een splinternieuwe kerk die ook toegewijd werd aan de heilige Amandus en hij zorgde voor de aanleg van een klein kerkhof voor zijn parochianen op de flank van de heuvel, tussen de kapel en de kerk. Dit kerkhof zou later uitgroeien tot het beroemde Campo Santo waar we vandaag zo fier op zijn. De parochiekerk uit 1847 werd in de periode 1930-1940 aanzienlijk vergroot, omdat de bevolking maar bleef aangroeien aan de rand van de stad Gent, waar veel werkgelegenheid was.

    -Na Jozef Van Damme kwam Karel Beatse als pastoor naar Sint-Amandus. Hij werd stokoud en bleef hier 52 jaar in dienst. Hij bezorgde de parochie o.a. een katholieke werkmanskring, uiteraard een 'Sint-Amanduskring' die later zou uitgroeien tot het huidige Centrum Ten Berg. Frederik Cap was de derde pastoor en tijdens zijn ambtsperiode ontstond de Braeckmanschool als parochiale jongensschool naast de kring.

    -Wie meer details wil weten over de evolutie van de parochie tijdens de 20ste eeuw verwijzen we naar onze brochure die in 1997 verscheen ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van de parochie. Ik wil er alleen nog aan toevoegen dat het decanaat Evergem in 1967 werd gesplitst en dat pastoor Remi De la Croix op die manier de eerste pastoor-deken van Sint-Amandsberg werd. En dat was dan de man die mee aan de basis lag van het ontstaan van de nieuwe school Sint-Jan-Berchmans in de Heiveldstraat. De Braeckmanschool in de Halvemaanstraat sloot haar deuren in 1958 en ging over in de nieuwe lagere school van het bisdom, waaraan ook een volledige humaniora werd toegevoegd. Om in de lokale traditie te blijven had men aan die nieuwe school eigenlijk de naam van Sint-Amandus moeten geven, maar dat kon nu eenmaal niet, want in Gent was er reeds een Sint-Amanduscollege.

    Roger Poelman

    20-04-2006 om 00:00 geschreven door Alex  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (45 Stemmen)


    Archief per week
  • 17/04-23/04 2006

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs