Inhoud blog
  • WALTER VAN DEN BROECK EN HEIBEL
    Zoeken in blog

    Inhoud blog
  • WALTER VAN DEN BROECK EN HEIBEL
    Walter van den Broeck en Heibel
    Walter van den Broeck vroeger en nu
    19-04-2011
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.WALTER VAN DEN BROECK EN HEIBEL

    KRASSE DINGEN OVER WALTER VAN DEN BROECK

    Op zijn voorflap noemt het tijdschrift ‘Heibel’ zich “het blad zonder blad (voor de mond)” en in het laatste nummer (16.1) doet Frans Depeuter die titel alle eer aan. Wat hij schrijft over de gevierde auteur Walter van den Broeck is straffe kost.

    In zijn bekende satirische stijl doet Depeuter zijn vroegere Heibelmakker, die ooit over hem schreef: “Jezus, wat heeft dit kikkerlandje nood aan kritici van het kaliber Depeuter!” (Heibel X, 4-5-6, 1975), gewoon de broe(c)k af. Hij onderzoekt in hoever de huidige Walter van den Broeck trouw gebleven is aan de vroegere Walter van den Broeck, en na het lezen van het eerste deel uit dit dossier moeten we concluderen dat dat beschamend weinig is.

    Om dat te staven zet Depeuter een aantal uitspraken van de vroegere Van den Broeck tegenover diens recentere uitlatingen en gedragingen.

    In verband met de subsidies aan auteurs schreef Van den Broeck in 1966: “Het wordt tijd dat men alle subsidies aan kunstenaars onverbiddelijk afschaft. Kunstenaars die om een subsidie vragen lijken mij eenvoudig een boel sufferds die niet schijnen te beseffen wie of wat zij vertegenwoordigen in een staat. Een kunstenaar is een pretentieus iemand die zich op een bepaald ogenblik buiten en boven de maatschappij stelt. Hij eigent zich het recht toe die maatschappij te bekritiseren, ja zelfs te hervormen. Het komt mij nogal lachwekkend voor dat men dan voor zijn kritiek en zijn geplande revolutie nog centen gaat vragen van die maatschappij. - Herinner je de folkloristische Juul Weverbergh die enerzijds met kloppende boezem verklaart anarchist te zijn en anderzijds vadertje staat nog om centen bedelt om anarchist te kunnen zijn! Haha! - (…) Wat mij betreft: schaf gerust elke subsidie af. Een schrijver die klaagt dat hij zijn kostje niet kan verdienen met de literatuur, moet dan maar verrekken of tussendoor een damesfeuilletonnetje schrijven. Onze artiesten hebben het allemaal te hoog in hun bolletje. Werk dat beneden hun waardigheid ligt, nemen ze niet aan. Ze zijn bang dat hun image erdoor geschaad zou worden. Nochtans indien ze af en toe eens wat ‘minderwaardig’ werk zouden leveren, zouden ze meteen centen genoeg verdienen om hun eigen dure bezigheden te bekostigen. (…) Als men per se schrijver wil zijn, dan moet men zich daar maar bij neerleggen. In plaats van schrijvers die geen bijverdienste hebben, moeten we dan maar schrijvers hebben die wel een bijverdienste hebben. Ik denk niet dat een echt schrijver daar enig bezwaar tegen heeft.” (Heibel II, 5)

    Ook in zijn essay ‘Op gelijke voet’ (2003) noemde Van den Broeck het subsidiesysteem een tactiek om het ongewenste te onderdrukken, maar toen ging het wel over de subsidies aan de grote theatergezelschappen, waar hij voorheen ruim aan de bak kwam maar helaas, in die jaren op een zijspoor werd gezet. Van den Broeck schreef dus: “Keuzes worden gemaakt door het bevorderen van het gewenste en het onderdrukken van het ongewenste. In ons neoliberaal democratisch systeem gebeurt dat simpelweg door het toekennen of weigeren van subsidies.” Als we dan horen dat Van den Broeck “van 1990 tot 2009 subsidies vroeg aan de Vlaamse gemeenschap en ze ook kreeg toegewezen ten bedrage van bijna 200000 euro ofte méér dan 8000000 bef”, dan fronsen we wel even de wenkbrauwen.

    Ook andere uitspraken van de vroegere Walter van den Broeck worden door Depeuter aan het licht gebracht. Over Hugo Claus schreef de ex-Heibelaar ooit: “Hugo Claus moet nogal een orakel zijn! Al wat hij zegt, vindt Jan (Walravens) goed. Al wat Jan zegt zonder dat Claus het tegenspreekt, is ook goed. Een potdichte coalitie zoals die van dat jongetje dat beweerde dat hij en God alles wisten. Wat hij niet wist, wist God wel.” (Heibel I, 5, 1965) En ook: “Claus wil niet langer meer de rebel zijn. De benen willen niet meer mee. Misschien zijn er zelfs sporen van geestelijk reuma. Graag speelt de veelbesproken Hugo tegenwoordig de ‘glimlachende’ auteur. Hoe komt dat? Hij is immers al zo lang geaaaaaaaaaaaaaaa-aaaaaaaaaaaaaaaaaaarrrrrrrrrrrrrrrriiiiiiiiiiiiiveeeeeeeeeeeeeeeeerddd.” (Heibel, II-1, 1966)

    En over heiligen en heilige huisjes ging het zo: “Excrementen van heiligen zijn immers uit dezelfde stof vervaardigd als die van de man in de straat en behoeven dus niet met meer ontzag of eerbied behandeld te worden omdat ze uit een heilig lichaam zijn geperst geworden.” (Heibel I, 3, 1965)

    Over het literair patrimonium: “Weverbergh meent, als ik het goed begrepen heb, dat wij nooit een literair patrimonium zullen worden. Hemeltje, waar haalt een man die alle bestaande waarden met het meeste gemak overboord kan gooien, nu plotseling zo’n antiek begrip als ‘patrimonium’ vandaan? Wie bekommert zich om een patrimonium?” (Heibel I, 3, 1965)

    Over Paul Snoek: “Prachtige rebel, die Paul. Zal nu wel helemaal tot rust komen, nu hij redakteur van het Nieuw Vlaams Breischrift wordt.” (Heibel I, 3, 1965) (Nieuw Vlaams Breischrift = spotnaam voor Nieuw Vlaams Tijdschrift, waarvan Walter in 1979 zelf gretig redactielid werd.)

    Met spijt denkt Depeuter terug aan de eerste Heibeljaren: “Het waren tijden waarin we waren wat we waren en niet wat we speelden, waarin het ‘zijn’ geen kans liet aan de ‘schijn’. Drie Rammen die met hun horens tegen de muren en standbeelden beukten. Drie proletenrekels die altoos en alom volstrekte onkreukbaarheid lieten primeren. Drie volkse belhamels die, als het water hun hoog zat, hun gulp openritsten en zonder berekening tegen de heilige huisjes piesten, of ze nu rood of blauw of oranje waren geschilderd. Ook Walter plaste uitbundig, jaja…”

    “Dat was de toestand in de jaren ’60-’70,” schrijft Depeuter. “Maar ondertussen heeft Walter ‘het gemaakt’, zoals dat in termen van de geïnstitutionaliseerde orde wordt uitgedrukt. En niet zomaar ‘gemaakt’, neenee, hij is zelfs opgeklommen tot de hoogste regionen van onaantastbaarheid. (…) Walter van den Broeck, de vroegere Heibeljongen die tegen de Heilige Huisjes waterde, is zelf een Heilig Huisje geworden!! Zowat alles waartegen onze ex-Heibelcompagnon destijds revolteerde, heeft hij nu zelf omarmd. Alles wat hij ooit verwierp, is hijzelf geworden. En hij wentelt er zich in zoals een olifantje in een bad. Jaja, je zou hem niet meer herkennen: die gewone jongen van vroeger, die de spot dreef met Literaire Standbeelden (…), is nu zelf een Bekende Auteur geworden, een Veelgeprezen Staatsprijswinnaar, een Gevierde Ereburger (…), een zwaar gesubsidieerde Coryfee.” En zoals het bij coryfeeën past, is hij er heilig van overtuigd dat al die lof die hem wordt toegezwaaid, volkomen terecht is. Walter heeft gezag gekregen, naar Walter wordt geluisterd, Walter wordt met eerbied tegemoetgetreden. Alom worden hem kansen geboden om schriftelijk en mondeling zijn mening te verkondigen, zelfs wanneer het geen mening is maar een voorzichtig manoeuvre om geschillen en disputen uit de weg te gaan.”

    Ook in verband met Walschap heeft Van den Broeck een bocht van 180° gemaakt, zegt Depeuter. In 1965 schreef Walter immers naar aanleiding van Walschaps roman ‘Alter ego’: “Alter ego is naar mijn mening (…) een flop geworden. (…) Walschap zevert bladzijden en bladzijden over feitjes en zegjes, verwantschappen en stambomen tot je onvermijdelijk denkt aan de praat van een paar oude wijven. (…) Wat heeft hij met het boek bedoeld? Ik begrijp het nog altijd niet. Eerst heb je de indruk dat hij ons wil vertellen wat schilderkunst eigenlijk is. Daarna denk je dat hij wat magisch-realistisch wil zijn zoals zijn vrienden Lampo en Daisne. Ten slotte raak je er helemaal niet meer wijs uit. (…) De roman moet naar zijn einde gesleept worden. Hij is al dood vooraleer hij het licht ziet. (…) En dan hebben we nog de balen zout waarmee we de hele roman moeten lezen. (…) Het toeval speelt een dusdanige grote rol, dat zelfs een kind er niet meer kan aan geloven. (…) Alter ego is een mislukt boek. Het is kunstmatig en onhandig geschreven. Maar ja. Het valt niet mee als de uitgeverij elk jaar een boek eist. Men moet toevallig ook elk jaar een beetje inspiratie hebben.” (‘Heibel’, jg. 1 nr. 4)

    Van den Broeck schreef toen overigens ook een leuk grafschrift op de ‘Prins der Nederlandse Letteren’: “Met muziek voor twee stemmen/ Zullen z’hem in den hemel wel hemmen.” (Heibel, jg. 1.nr. 6). Dat alles belette hem niet om in 1986 een laudatio voor Walschap uit te spreken, waarin hij o.m. verklaarde: “Toen Gerard Walschap zijn vijfentachtigste verjaardag vierde, gaf ik hem een boekje cadeau waarin ik had geschreven: ‘Pas 85 en nu al onsterfelijk!’ Hij keek mij glimlachend aan, maar in zijn vinnige oogjes las ik dat hij dat ‘onsterfelijk’ maar met een flinke korrel zout zou nemen. Nochtans meende ik wat ik schreef. Er is mijns inziens een verschil tussen belangrijke en grote schrijvers. Belangrijke schrijvers laten een oeuvre na dat literair bekeken niet zo heel veel voorstelt, maar dat op maatschappelijk vlak een en ander in beweging bracht. Grote schrijvers daarentegen laten werk na dat weinig of geen maatschappelijke invloed heeft gehad, maar wel heftige, doch strikt literaire controversen heeft veroorzaakt. Belangrijke schrijvers veranderen de lezer, grote schrijvers veranderen hun collega’s. (…) Belangrijke en grote schrijvers hebben echter één ding gemeen. Hun werk wordt mettertijd nagenoeg onleesbaar. Enerzijds valt in belangrijke boeken van weleer vaak onmogelijk na te doelen wat de aanleiding was van de maatschappelijke opschudding die zij bij hun verschijnen veroorzaakten, en anderzijds wekt groot werk van vroeger vaak een déjà-vu-indruk. (…) Er is echter één soort schrijvers dat aan dit verouderingsproces ontsnapt, het soort dat belangrijk én groot is, de onsterfelijken dus. Zo iemand is Gerard Walschap.” (Hommage uitgesproken op 25.04.1986 bij de voorstelling van het ‘Album Gerard Walschap’))

    Een paar andere Heibelse uitspraken van Walter van den Broeck zijn toch ook de moeite waard om te vermelden.

    Over de personencultus schreef hij bij voorbeeld: “Nu is het ook wel zo, dat de personencultus de verkoop van kunstwerken in de hand werkt. Iedereen heeft het recht zijn waar aan de man te brengen, net zoals wij het recht hebben de kwaliteit van die waar te onderzoeken en goed of af te keuren.” (Heibel I, 2, 1965). En: “Het zijn (…) eens te meer de verslaafden-aan-het-genie, die bij al wat er van de hand van een goed schrijver verschijnt, theorieën opbouwen, ontdekkingen doen, kleinigheden opblazen, en discuteren over de genialiteit waarmee de auteur hier of daar een punt of een komma heeft geplaatst” (ibidem). En ook: “Excrementen van heiligen zijn immers uit dezelfde stof vervaardigd als die van de man in de straat en behoeven dus niet met meer ontzag of eerbied behandeld te worden omdat ze uit een heilig lichaam zijn geperst geworden.” (Heibel I, 3, 1965)

    Over het literair patrimonium ging het dan weer zo: “‘weverbergh meent, als ik het goed begrepen heb, dat wij nooit een literair patrimonium zullen worden. Hemeltje, waar haalt een man die alle bestaande waarden met het meeste gemak overboord kan gooien, nu plotseling zo’n antiek begrip als ‘patrimonium’ vandaan? Wie bekommert zich om een patrimonium? Wat heeft het te betekenen dat een schrijver binnen 50 jaar niet meer gelezen wordt?” (ibidem)

    Uit het hoofdstukje met de titel “Algemene Krukken Onderscheiding” citeren we verder: “Walter van den Broeck heeft ‘het’ dus gemaakt, hij is ‘geaaaaaaaaaarriiiiveeeeeerd’, zijn boeken worden met respect benaderd. En zo zie je maar weer eens hoe met de afbraakbakstenen van de Oude Huisjes alras Nieuwe Heiligdommetjes worden opgetrokken. Zelfs de kandelaars en offerblokken verhuizen gewoon van het ene kapelletje naar het andere. En evenmin als vroeger durft men het aan om die sanctuaria te ontwijden, uit schrik om in de ban van de Nieuwe Kerk te worden geslagen. Dus zingt men maar mee in het koor, dat zijn aangepaste hymnes en psalmen ten hemel laat stijgen. Heel uitzonderlijk is er een stem die een andere toon laat horen en durft in te gaan tegen de permanente heiligverklaring van een B.A. (Bekend Auteur).”

    En dan verwijst Depeuter naar Jaap Goedegebuure, die dat ooit gedaan heeft door in de Haagse Post (05.05.90) aan Van den Broeck de ‘Algemene Krukken Onderscheiding’ toe te kennen voor zijn roman ‘Gek leven na het bal’, waarvoor hij termen gebruikte als “flauwekul”, “moeizaam voortkruipende roman-fleuve”, “platgewalste, nietszeggende jeugdherinneringen” en “gezever over schrijven als een bijdrage tot intermenselijke solidariteit”. Goedegebuure besloot zijn recensie met: “Ik lees honderd keer liever Timmermans en Streuvels dan zijn narcistische dagdroompjes die hier tot gigantische zeepbellen zijn opgeblazen.”

    Ook de laatste roman van Van den Broeck, ‘Terug naar Walden’, nochtans genomineerd voor de Librisprijs, loopt op krukken, stelt Depeuter, die zijn onderzoek daaromtrent inleidt met twee citaten, een van (Thomas Szasz): “When a person can no longer laugh at himself, it is time for others to laugh at him”, en een van hemzelf: “Hoe groter de pretentie van een boek is, hoe harder de zweep mag knallen.”

    In een soort van inleiding, getiteld ‘De pudding is gekabbeld’, argumenteert hij als volgt:

    “Enerzijds verzuipt het boek in een rommelige berg van onbenullige verhaaltjes over bloedloze figuren die de lezer, als hij het einde wil halen, constant naar het zuurstofmasker doen grijpen. Anderzijds wil de auteur er een breed historisch perspectief aan geven door de maatschappijleer van Frederik Van Eeden uit te leggen.

    Enerzijds worden er heelder lepels gebruiksklare (encyclopedische) grutten in geklutst om de dunne verhaalpap wat aan te dikken. Anderzijds laat de auteur zijn beuzelende personages zoveel waterachtige substantie toevoegen dat het van de schop blijft lopen.

    Enerzijds heeft het boek de pretentie een maatschappijkritische visie te brengen omtrent de oorzaken van de economische crisis (die wel erg oppervlakkig ‘geanalyseerd’ wordt, zoals we zullen aantonen), anderzijds bulkt het van flauwe grapjes en gebbetjes.

    Buiten de resem van houterigheden en onversneden feilen, van onwaarschijnlijkheden en structurele manco’s is het vooral dat door elkaar klutsen van (meestal profeterige) ernst en (grotendeels mislukte) gein, kortom dat vis-noch-vlees-gehalte dat de pudding doet ‘kabbelen’, zoals ze dat in de Kempen zeggen.

    De ernst van het thema dat VDB beweert ons aan te reiken, t.w. de wereldwijde bankcrisis, maakt de kolder ongenietbaar, en de kolder vernietigt de ernst van het thema, en ook de toevoeging van een laatste hoofdstukje, waarin op een belerend toontje de beknopte inhoud van Frederik Van Eedens visie wordt onderwezen en gecorrigeerd, kan het ‘geval’ niet meer redden.

    Van den Broeck wil tegelijk én de profeet zijn die de wereld de Weg naar de Waarheid en het Leven toont, én de geinponem die met breedbroekige lolbroekerij het circuspubliek wil doen lachen, en die twee samen maken van Terug naar Walden compleet ongeloofwaardig ‘geliteratuur’, waar de lezer zich op geen enkel moment bij betrokken voelt.

    De slapstickeffecten maken het ernstig thema tot een lachertje, de ernst van het thema maakt de slapstick tot kolder, zodat het boek compleet de mist ingaat. Het heeft iets van een circusnummer waarbij de dompteur in spreidstand twee paarden berijdt, die allengs verder uit elkaar gaan lopen zodat de nochtans enthousiaste artiest in het zaagsel belandt en al blij mag wezen dat zijn vork nog goed aan de steel zit.”

    Daarmee sluit hij in feite aan bij wat Dirk Leyman, zij het voorzichtiger, in De Morgen schreef. Leyman had het eveneens over “een rommelig kettingverhaal” met een “onwaarschijnlijke, rocamboleske plot”, “wriemelende, potsierlijke personages” en een “sputterende motor”. Ook Frank Tubex vond in ‘Vlaanderen’ (nr. 329, februari 2010) dat het boek een bundeling was van “kunstmatig bij elkaar geharkte verhalen”.

    Tegelijk haalt Depeuter de ‘recensies’ van enkele juichende fans onderuit. Van Tijs Boussier in Passa Porta bij voorbeeld: “Ook de nieuwbakken ‘bachelor of arts’ Tijs Boussier schudt een overmaat van wierookkorrels in het vat, zodat de kerkgangers dreigen een beetje beneveld te worden. Jammer genoeg heeft hij het in zijn recensie van deze “waarlijk grootse roman” tot zeven maal toe over Waldo “Marsch” in plaats van Waldo ‘Marsh’ en de OVT van ‘zweren’ (een eed afleggen) is volgens hem niet ‘zwoer’ maar ‘zwoor’, wat in deze context klopt als een zwerende vinger.”

    Of de recensie in Ons Erfdeel bij voorbeeld, waar Ernst Bruinsma het werk juichend ophemelt met een aantal ongefundeerde uitspraken. Een zin als “Tal van wederwaardigheden van deze verder voor de plot van de roman onbelangrijke mensen passeren de revue, begeleid door even zovele uitwijdingen”, legt Depeuter de woorden in de pen: “Asjeblieft, meneer Bruinsma, op een beetje meer ‘ernst’ hadden we toch gerekend vanwege een redacteur van het literair-historische tijdschrift ‘Zacht Lawijd’, ex-vicevoorzitter van het Vlaams Fonds voor de Letteren en Louis Paul Boon-kenner. Anderzijds, wat kun je meer verwachten van iemand die zonder enige gêne ‘uitwijdingen’ schrijft in plaats van ‘uitweidingen’?”

    Ook Van den Broeck zelf wordt door Depeuter overigens betrapt op enkele zware taalfouten. Een ervan is “Those where the days”, waar het moet zijn “Those were the days".

    Maar het meest van al ergert Depeuter zich aan de talloze personages – een poppenstoet noemt hij het - die “door het boek lopen zonder er wezenlijk iets toe bij te dragen”. Personages, “het ene al onbenulliger en bloedlozer dan het andere”, die alle gekenmerkt worden door “een compleet gebrek aan authenticiteit”.

    “Worsten uit het Pajottenland”, zo kwalificeert Depeuter het bijna met de Libris-prijs gelauwerde werk van Van den Broeck. Voor hem is het allemaal te veel. Te veel en te weinig…

    “Er is dus te veel in dit boek. Niet zómaar te veel, maar véél te veel. Te veel personages, te veel ideetjes, te veel uitweidingen en beschouwingen, te veel overbodige details, te veel verhalen. Al die ballast zorgt ervoor dat het op zich toch al magere kernverhaal constant warrig wordt gemaakt. Maar er zijn ook te veel wondere gebeurtenissen, te veel wraak, te veel cameraopstellingen, te veel clichés en flauwe grappigheden, te veel onwaarschijnlijkheden.
    En als keerzijde van de medaille is er ook te weinig. Te weinig controle over de materie en de verteltechniek, te weinig structuur, te weinig psychologisch doorzicht, te weinig echte emotie – valse gevoelens zijn er meer dan genoeg –, te weinig taal- en stijlbeheersing zoals blijkt uit de talloze gammele vergelijkingen en het gestuntel met werkwoordtijden, overgangen, komma’s en zelfs aanhalingstekens.”

    Op de voorflap van ‘Heibel’ lezen we ook dat het tijdschrift “nagels met koppen” slaat, en ja, dat is wel het minste wat je kan zeggen.
    We zijn benieuwd naar het vervolg van dit verhaal.

    Dirk Willems

    19-04-2011 om 00:00 geschreven door Dirk Willems  




    Archief per week
  • 18/04-24/04 2011

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs