dat onheil, die duivelse macht en dat zou, ik loop nu echt wat vooruit, nooit meer veranderen, sorry.
Met weinig enthousiasme en wat mislukkingen rolde ik in het onderwijs, een echte boerenstiel. De open geesten klaarstomen voor kennis en ontwikkeling. Een nooit verwachte roeping. Ik ploegde daar voort en werd merkwaardig genoeg niet gestoord, zelf geruggesteund, ja zelf erg gewaardeerd door een prefekt, een Van de Poorten uit het Lierse machtige Liberale geslacht. Werken onder zo een man was een ideaal. Tot de verbazing van de oudere Liberale professoren in het atheneum vroeg Walter aan Walter of ik de vakbondsafgevaardigde van de socialisten wou worden. Vermits ik Quaregnon bewonderde was dat geen vraag om over te twijfelen en ik spuwde eens flink in beide pollen en begon er aan. Het was geen taak van moeite zwaar , maar het hart dat het niet laten kan schuwt nimmer het
(..gevaar) de aanhef uit :Het lied de achttien doden een gedicht dat al mijn lieve leerlingen bewogen beluisterden en graag instudeerden. Mijn rood stukje DNA was samen met Groene zus een stevige klos geworden. Mijn echtgenote die niet alleen een buitengewone studente was geweest onder de hoede van
ja van die liberale goeroe, uit een Rood nest kwam, dat mee takjes had aangedragen bij het ontstaan van de Werklieden Partij, verkoos naast haar specialiteit wiskunde alle mogelijk vakken aan meisjes te gaan doceren, zelfs in een nog niet verbouwde badkamer in het herenhuis in de Dorpsstraat, boven een job in het stadsonderwijs in een comfortabele school, beter betaald en met een loopbaan die vijf jaar korter zou zijn. En zo streken wij neer in het dorp aan de Rupel dat een spotvogel de slimste gemeente zou noemen. ondertussen hoopte ik al enige jaren succes te hebben met mijn Engelse lessen in het avondonderwijs en leerde er toffe mensen soms ouder dan de lesgever , en wij wisten waarom we naar dit afgelegen gat waren getrokken waar ze frut met kornijn eten. De steenslaven, Piet Van Aken, Boontje met zijn Kappekesbaan hadden ons in een Rood dorp aan de Rupel gelokt.
Tegenover ons huurhuis met tuin, die door onze eerste hond nauwelijks betreden werd, alleen als het het niet anders kon, keken wij op een verwaarloosde weide toebehorend aan het adelijke geslacht wiens naam ik vergeten ben , maar er heet nog een laan naar hen. Toen onze rust verstoord werd omdat de schippers-eigenaars van huurwoning aan -de-wal zouden gaan, ontdekte ik dat een opnieuw zon stek vinden eerder onwaarschijnlijk leek. Hier regelde men alles onder die van hier en niet met die van daar en zeker niet met die van t stad. Terug van onze reis, mijn tweede thuis in het land van Napoleon, vernam ik dat de slordige weide niet alleen verkaveld was maar dat ook alle percelen verkocht waren. Leuk was anders. Hoera
|