Inhoud blog
  • Frans Depeuter in Heibel: Was Gerard Walschap een racist?
    Zoeken in blog

    Heibel: Was Walschap een racist?
    Walschap en Depeuter
    16-11-2007
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Frans Depeuter in Heibel: Was Gerard Walschap een racist?

    Enkele  bladzijden uit het eerste deel van het tegendraadse essay, ‘Het dossier Walschap, deel 1’, waarin Frans Depeuter de mythe van de ‘linkse’ Gerard Walschap die alleen maar meesterwerken schreef, onderuithaalt.

    De integrale tekst is te lezen in Heibel, jg 12, nr 3 (het 6e nummer van de nieuwe reeks)

     

    Was Walschap een racist?…

    (De lezer vorme zichzelf een oordeel naar godsvrucht en vermogen)

     

    Er is nogal wat te doen geweest over het racismegehalte dat sommige onderzoekers bij Walschap menen waar te nemen, iets wat de Walschapaanbidders uiteraard erg verontrust en dus ten stelligste afstrijden. Een zelfverklaarde socialist én vrijdenker, nee, dat kán tel quel toch geen racist zijn! Racistische uitwerpselen worden alleen geproduceerd door katholiek, nationalistisch en andere flamingant tuig, zeg maar: door het rechtse canaille.

    Het wordt dus allengs tijd om de knoop door te hakken. Of beter: te láten doorhakken, want wijzelf achten ons niet bevoegd om hierover een uitspraak te riskeren. Het enige wat we kunnen doen, is een aantal citaten uit Walschaps boeken, interviews en andere teksten aanreiken zodat de lezer, ieder naar zijn/haar godsvrucht en vermogen, zich een eigen oordeel kan vormen

     

    “Ik draag sedert jaren dit erelint van de cultuurmens”

    Van de authentieke socialistische kaas had Walschap zoveel gegeten als een haring van pepernootjes. Één ondubbelzinnig citaat uit Salut en Merci ter illustratie (Cursief van FD): “Het ideaal van mijn brave ouders, als ik dan toch geen priester werd, was mij tenminste de kost te zien verdienen met schone handen en een witte kraag. Die eer heb ik hun dan toch kunnen aandoen, dat heb ik gerealiseerd. Ik draag sedert jaren dit erelint van de cultuurmens, ik geniet de plichten en rechten die het oplegt en verleent. Zij wogen mij licht. Als het dienstmeisje er niet was, moest ik wachten tot de straat ledig was  om de vuilnisbak tot op de rand van het trottoir te dragen. Als ik een ruitje kocht, drie meter kippedraad of twee meter lat, moest ik deze lage voorwerpen in papier laten wikkelen, zodat ik iets culturelers scheen te dragen. Timmeren in het tuinhuisje moest ik opgeven om de buren niet te laten merken dat een grote geest op zulke gemene bezigheden zijn zinnen zet

    Pro litterarum forma beklaagde hij zich wel over die witte kraag: “En toch is het kenteken der intellectualiteit mij een strop om de nek geworden. Mij besluipt de boze behoefte een stootkar door de hoofdstraat van de stad te duwen, rustend op de tremen een boterham te eten,” maar bij deze vrome verzuchting hield het dan ook op. Net als bij zoveel andere Vlaamse auteurs was er bij ‘baron’ Walschap een breed ravijn tussen woord en daad. O ja, hij schreef vast en zeker ooit mooie, tot schitterende boeken, zoals Volk en Houtekiet, over de verworpelingen der aarde, die voor hem een ideaal object vormden om… mooie boeken te schrijven. Maar met drie meter kippendraad over de straat zeulen of de vuilnisbak buitenzetten, nee, dat kon niet voor iemand die het “erelint van de cultuurmens” om de hals droeg. Dat moest het plebejische “dienstmeisje” ofte de meid-voor-alle-werk dan maar doen. En die stootkar, ach, laat die maar achter het schuurtje staan, want wat zouden ‘ze’ wel zeggen als ‘ze’ “een grote geest (met) zulke gemene bezigheden” bezig zagen!

    Eigenlijk was Walschap een van de eerste slobkoussocialisten, voor wie het klompenvolkje leuke plaatjes opleverde om een Gevierde Artiest te worden. Een levende contradictio in terminis, een leugen zeg maar, want hoe noem je anders iemand die schriftelijk tegen de klassenmaatschappij is maar met trots de titel ‘Baron’ op zijn naamkaartje laat drukken en zich behaaglijk nestelt in de Hogere Kringen Des Lands? En niet éénmaal maar vijfmaal had Walschap zijn knietje gevouwen voor ’s Langs Roem. Reeds in 1939 had de Linkse Schrijver zich laten medailleren tot Ridder in de Leopoldsorde. En in 1954 klom hij op tot Commandeur in de Kroonorde, in 1961 tot Grootofficier in de Kroonorde, in 1966 tot Grootofficier in de Leopoldsorde. En in 1975 kwam de kers op de taart: het baronschap! O ja, die poppenkast beviel onze Grote Democraat wel. Het toetje van ‘ereburger van Londerzeel’, dat hij in 1982 kreeg, deed hem helemáál scheeflopen van pretentie.

     

    Boer Van Paemel meets Barones van Paemel

    Dat een kadodder of een blauwmieke zo’n reidansje wil doen in het Ballet der Twaalfde Eeuw, daar kunnen we nog inkomen. En dat Barones Angèle Manteau graag vertoefde in fraaie salons, waar de dames porseleinen thee drinken met het pinkje omhoog, dat valt ook te begrijpen. En Graaf Maurice Maeterlinck, ach, ook die past perfect in de vitrinekast van Laken. Geboren uit een welstellend gezin dat woonde in een herenhuis aan de Frère-Orbanlaan, ouders die een landgoed bezaten in Oostakker, Mauriske zelf die geregeld logeerde in kasteel Rijvissche dat eigendom was van grand-maman, en die werd gekneed bij de Soeurs de Notre Dame en in een Franstalig privéschooltje, en de Grote Maurice die later zijn intrek nam in een kasteel nabij Nice, wat kun je anders verwachten van iemand met die achtergrond? Ook het baronschap van Maurice Gilliams is, gezien de complete afwezigheid van enig sociaal of politiek bewustzijn en de introvertie van zijn geschriften, enigszins vergeeflijk.

    Maar dat auteurs die zich virulent en op de rand van het potsierlijke links en progressief noemen, geen bezwaar (integendeel!) hebben tegen een knixje met bijbehorende handkus en zich probleemloos bereid verklaren om gejast en gedast voor de vorstelijke handoplegging te verschijnen, dat gaat mijn Kempens boerenklakje te boven! Van dat soort ‘wereldhervormers’ zou je toch een beetje meer zelfrespect mogen verwachten dan van pakweg een producent van frituurvet (Jean Vandemoortele) of een coureur (Eddy Merckx), dachten we.

    Ook ‘baron’ Cyriel Buysse was zo’n slobkousdrager. In de literaire kronieken wordt hij steevast omschreven als een auteur die “meer sympathie en begrip vertoont voor de lagere sociale klasse dan de hogere”. En inderdaad in het Het Gezin van Paemel en andere werken wordt wel eens de draak gestoken met "mijnheer de baron". Maar wanneer de sociaal-geëngageerde in 1932 door koning Albert I uitgenodigd wordt om zelf die leenroerige titel in ontvangst te komen nemen, hapt hij gretig toe en haast zich met zijn wagen (een van de eerste in Vlaanderen!)  ten Paleize. En daar zal onze Grote Vlaamsche Verteller de Vlaamsche “zwoegers van het platteland” met deze Franse woorden verdedigen: “Il faut avoir le courage de l’avouer, le flamand n’est qu’une petite langue et un écrivain ne peut que regretter profondément de ne pas disposer d’un meilleur véhicule pour ses idées. Qui donc en Belgique, s’il est sain d’esprit, peut approuver les visées flamandes en matière d’éducation avec le néerlandais comme langue véhiculaire? La littérature flamande, une des plus arriérées de la fin du XIXe siècle, une chose sans force ni avenir, un amas d’oeuvres creuses, si vides d’idées et de vie que même l’homme de la petite classe s’en détourne avec mépris.” Also sprach monsieur Buysse, zoon van een welgestelde cichoreifabrikant, “sociaal bewogen observator van het plattelandsleven” en Baron bij de Genade van Zijne Majesteit de Koning.

    En dan heb je ook nog Hare Hoogheid Barones Van Paemel, die ooit de verkoop van haar werk een hausse gaf door zich als Blonde Venus, alleen getooid met haar wapperende haren, op de achterflap van een van haar meesterwerken (Marguerite?) te laten bewonderen. Jaja, ook zij leende zich in 1995 voor een figurantenrol in de koninklijke poppenkast. En zij genoot/geniet er nog van ook. Zoals in de tijd toen zij madam de voorzitster was van de internationale PEN-club (Poets, Essayists & Novelists), - je weet wel: dat holle gedoe waaruit ik een aantal jaren geleden ontslag nam wegens zijn complete nutteloosheid. - De barones mocht toen als presidente (nu is dat Geert Van Istendael) in het kader van de “grensoverschrijdende uitwisselingen”, regelmatig met het lidgeld van “mijn kabouters”, zoals ze de ondergeschikte leden noemde, buitenlandse reisjes maken om deel te nemen aan een of ander steriel praatcongres. Uiteraard werden/worden al die Eminente Schrijvers niet gelogeerd in zo’n louche hotelletje waar ze iets van de realiteit van de derde wereld aan de lijve zouden ondervinden, maar in een hotel met standing. En zo zat Barones Monika eens te lunchen in Londen met al die andere PEN-ridders, en het toeval wilde toch wel, zeker, dat ze vanuit België door een kennis werd opgebeld, zodat ineens door de lunchroom weerklonk: “The Belgian Baroness Van Paemel is wanted on the telephone.”

    Jaja, zo gaat dat met die Vlaamsche baronnen en baronessen! De pen in de linker-, de portefeuille in de rechterzak, en het engagement als een laagje goudbrokaat op hun stralende gezicht. En maar buigen wanneer de koning bij hen aanbelt. Jaja, onze republikeinen, of ze nu Claus of Lanoye heten, dansen als aapjes op een orgeltje van zodra Zijne of Hare Majesteit in hun nabijheid verschijnt. En als hij niet opduikt, sturen ze hem wel een boekje op. Per aangetekend schrijven! Met een eerbiedige opdracht erin! In de hoop ooit eens ten paleize te worden geïnviteerd voor een vieruurtje met Zijne Majesteit!

     

    “Analfabete, konijnachtig zich voortkwekende miljoenenvolkeren”

    Of Walschap al dan niet een elitaire, kapitalistische volbloed racist was, laten we, zoals gezegd, aan het oordeel van de lezer over, die zeker niet mag nalaten zijn roman Het Oramproject (1975) te lezen. Daarin voert hij een zekere Adi Breugelovs ten tonele, telg uit een Vlaams ondernemersgezin, die in het begin van het boek tijdens een vliegreis de jonge “hippie” Geert Van Capellen ontmoet en de hele reis door met hem van gedachten wisselt over dat soort zaken.

    Het gaat hem zo:

    Ø      “Voor Geert haalde hij de woorden aan van een bevriend journalist die zes jaar lang, in dienst van een Zwitsers nieuwsbureau, Azië had doorkruist van links naar rechts en geen medelijden had met zijn ondervoede, analfabete, konijnachtig zich voortkwekende miljoenenenvolkeren. ‘Wij zijn in een ruwer klimaat even arm geweest als zij en wie had medelijden met ons, wie hielp ons? Wij hebben onszelf opgewerkt. Dat moeten ook zij doen. Wij kunnen het trouwens niet. Onze hulp houdt hen langer lui en arm.”

    Ø      “’Akkoord, ook ik heb lui en vuil geleefd, maar ik liet er niemand voor brandschatten, ik bedreigde er niemand om. Waarom steken zij hun hand uit naar onze hulp, waarom nemen ze onze giften aan, waarom doen ze alsof wij verplicht zijn hen te helpen, waarom dreigen ze met oorlog als we niet vlugger en met grotere pakketten op de proppen komen, waarom hamert men ons hier in het hoofd dat het onze plicht is te geven, nog te geven en te blijven geven?’/ Geert gaf hem onverwacht gelijk: ‘En wij hebben hun voorgedaan hoe ze zich kunnen opwerken en ze beschikken daartoe over meer middelen dan wij destijds.’”

    Ø      “’Ik haat de negers van Afrika. In de negentiende eeuw waren het nog naakte apen en nu wij er mensen van gemaakt hebben jagen ze ons uit hun land omdat we hun niets dan kwaad zouden hebben gedaan. Ik haat nog meer de negers van Amerika, Geert. Ze lieten zich in Afrika door Arabieren pakken en als slaven verkopen aan Amerikaanse blanken die al/ heel gauw, ’t is te zeggen in achttienhonderdzestig, vijfenzestig, in de overtuiging door Lincoln samengevat dat alle mensen als elkanders gelijken zijn geboren, een bloedige burgeroorlog voerden om ze vrij te maken. Na honderd jaar vrijheid in een nieuwe wereld die hun onbeperkte mogelijkheden biedt, hebben ze van de Amerikanen nog niet afgekeken hoe ze het tot iets kunnen brengen en omdat ze het nog tot niets hebben gebracht, willen ze er alles kapotslaan. Maar het meest haat ik mijn eigen blanke broeders, Geert, het pioniersras van de mensheid, de nevrotieken die zich dag aan dag rouwmoedig en boetvaardig op de borst slaan, ’s morgens met het gezicht musulmaans naar Afrika, ’s noenens boeddhistisch naar Azië, ’s avonds op jazzmaat naar Amerika, kwijlend van bewondering voor elke kleurling, hem nabootsend in muziek en dans, hem vergiffenis vragend omdat ze van hem iets hebben gemaakt.’”

    Ø      “Wat heeft de neger tot nu toe gepresteerd? Niks! Dansen, saxofoon spelen en zingen met raspende stem. Wat heeft de Aziaat gepresteerd? Bitter, bitter weinig. Duizenden jaren lang op dezelfde manier bidden, tempels bouwen, schilderen, schrijven, musiceren, dansen, beeldhouwen, trouwen, begraven, zonder vrijheid, zonder vooruitgang, met stokjes blijven morsen als wij hun lepels en vorken aanbieden, vierduizend verschillende leestekens blijven schrijven als wij het met zesentwintig doen. Altijd één rijke op vijfhonderdduizend hongerlijders, om de vier eeuwen een boerenopstand waarvan de aanvoerende boer de nieuwe tiran wordt, altijd dezelfde overstromingen en hongersnoden, altijd maar kinderen maken, kinderen maken, kinderen maken.’ ‘En de meisjes weggooien!’ Geert wierp hem een zeer evident bewonderende blik toe.”

    Ø      “Hier, in Afrika en Azië, staan de arme landen, die rijker zijn dan wij maar te lui en te lomp om hun rijkdommen te gelde te maken, tegen de kapitalistische landen op, tegen de Verenigde staten en Europa. Wij hebben hen bestolen, schreeuwen zij. Wij hebben moderne steden voor hen gebouwd, spoorwegen, autobanen, hospitalen, scholen, wij hebben hun levensstandaard vertienvoudigd, hun gemiddelde levensduur verdubbeld en dat telt niet meer, daar spreken ze niet meer over. Wij hebben hen bestolen en dat is al wat wij gedaan hebben. En wie heeft hun dat ingehamerd, want uit zichzelf waren ze niet slim genoeg om het te verzinnen. Onze nieuwlinksen en onze katholieke communisten genre Amada.”

    Ø      “Alle macht aan de arbeiders, zegt Amada. Waarom alle macht aan de arbeiders? Hebben de  arbeiders ooit ergens bewezen de maatschappij te kunnen besturen? Nooit, nergens! Marx, Lenin, Engels, Mao waren geen arbeiders. Ik zeg: Alle macht aan wie er verstandelijk en karakterieel het meest voor begaafd is.’”

     

    “Behoor ik tot een inferieur ras, dan moet ik zwijgen.”

    Dat dit achttienkaraats racistische praat is, daar zal geen zinnig mens aan twijfelen. Ook Willem M. Roggeman niet, die in een interview met de Grote Schrijver (Beroepsgeheim 2, 1977) aanstipt dat Adi Breugelovs “overkomt als een aartsreactionair en een racist” en daarna aan de schepper van dat creatuur vraagt: ”Zijn dit dan ook de ideeën van de schrijver Walschap?” En kloek uit de hoek komend antwoordt Gerard resoluut: “Ik ben het volledig eens met Adi Breugelovs.” En als Roggeman nogmaals aandringt: ”Velen vragen zich af in hoever u het met hem eens bent,” doet de auteur er nog een schep bovenop: “Vijfhonderd procent. Ik erger mij de ganse dag aan de krankzinnige paardengedachten die het volk worden ingepompt en door Adi bespot, het groter worden van de kloof tussen arme en rijke landen bijvoorbeeld, onze plicht de arme te helpen, of hun plicht zichzelf op te werken enzovoort, enzovoort.”

    En hij ratelt maar door: “Alle mensen hebben gelijke mensenrechten maar niet alle mensen zijn gelijk, ook niet alle rassen. Ze zullen dat ook nooit zijn. De Eskimos in de poolgebieden, de bewoners van de evenaar, zwart of bruin, zullen nooit het kultureel en het materieel peil bereiken van de gematigde wereldstreken. De zwarten hebben in vergelijking met de blanken tot nu toe niets gepresteerd, ons kolonialisme heeft henzelf en hun land een weg laten afleggen waar wij zelf duizend jaar meer over hebben gedaan en nu stellen ze zich aan als verwende, verwaande kinderen. De apartheid is een schandaal, maar de pretenties van de Amin Dadas en het racisme van hun volgelingen is een veel groter schandaal.”  

    Allicht begon het Roggeman te tuiten in zijn oren, want hij insisteert nogmaals: ”Vindt u ook de Aziaten minderwaardig?“ waarop Pietje Wijsneus zegt: “Ze zijn meer waard dan de negers, maar kunnen de vergelijking met het blanke ras evenmin doorstaan als zij en wij moeten dat inzien en durven zeggen, want wij zijn bezig onze zelfbewustheid en daardoor ons pionierschap te verspelen. De Aziaten, ik ben in China geweest tussen haakjes, (!! Zelfs drie weken, asjeblieft! Als je dán een land van 9 596 961 km² en 1 133 683 000 inwoners nog niet kent! - FD)  hebben hun verdienste gezocht in duren, dulden, volhouden en in het steeds perfecter uitvoeren van wat ze deden en maakten. Daardoor hebben ze veel evolutie uitgesloten. In duizend jaar zien wij de Chinese kunst niet evolueren. Zij vinden er een groot verschil in, wij niet. Zij zijn trager geëvolueerd. Zij vinden dat naargelang iets moeilijker is, het ook mooier is. Uit een stuk olifantstand snijden ze een boom waarin elk bladje uitgehouwen is, onder die boom zetten ze een pauw met een lange staart waarop de ogen te zien zijn. Ik zag een ivoren bol waar dertig bollen in draaien. Hun godsdienst vooral heeft hen arm en onderworpen gehouden en doen vooruitgaan al stilstaand.”

    Jamaar, jamaar, Gerard, hoor je Roggeman (die ook niet de eerste de beste is!) denken, dat is toch puur reactionaire praat die je in de mond van je personage legt, en je zegt dat je het nota bene voor “vijfhonderd procent” eens bent?… Awel, zegt Wijsneusje, dat zal ik u eens exact uitleggen, sè (cursief van FD): “Als Adi bij u overkomt, laat mij zeggen u vóórkomt als een aartsreactionair en een racist, is het uitsluitend doordat hij zichzelf ironisch zo noemt. Hij is de progressist en antiracist die hij altijd is geweest, maar hij heeft de dwaasheid van zijn jeugd ingezien en wetend hoe dat hij bij zijn tien jaar jongere reisgezel zal overkomen, pardon vóórkomen, bekent hij zich tot de conservateurs en de racisten om hem te prikkelen tot een dispuut dat de reis zal veraangenamen en hen als twee Vlamingen in Zuid-Amerika nader tot elkaar brengen.”

    Ach zo zit het dus! Al maar goed dat Gerard het zelf zegt, want dát hadden we als onervaren lezer niet gemerkt. Die sluwe Adi wil Geert dus “prikkelen tot een dispuut”. Goed zo, goed zo! juichen we de missionaris toe. Vreemd genoeg echter blijkt Geert een “melkmuil” uit wiens mond geen gebenedijd woord van tegenspraak komt. Integendeel, reeds na drie bladzijden lezen we: “Geert gaf hem onverwacht gelijk”, en een beetje verder: “Geert wierp hem een zeer evident bewonderende blik toe.” Het “dispuut” blijkt dus in feite een ellenlange monoloog te zijn vol racistische uitspraken die zonder enige kritiek door de “hippie” worden geslikt. “Tot Adi’s verbazing vond Geert dat allemaal waar en goed.” En wat doet de prikkelende Adi dus: hij “verzekerde dat hij niets welstaanshalve had gezegd, maar alles wat hij gezegd had werkelijk had gemeend.”

    Het oeverloos prekerig geprikkel heeft als resultaat dat, wanneer het vliegtuig in Venezuela landt, de “hippie” getaxeerd wordt als “een verwende, ontwortelde, begaafde maar nog onevenwichtige jonge Vlaming”, een “tot het rechte bourgeoispad teruggekeerde provo.” - Je voelt zo de ‘ironie’ met je ellebogen aan! - En de vaderlijke Adi is door de zwijgzaamheid van zijn reisgezel zodanig geroerd dat hij “medelijden had” met de “boeiende raadselachtige jongen” en… (ik zou geschreven hebben:) voor hem ‘ne kreemglas van drie bollen in een horeke kocht: een bol vanille als symbool voor de “superieure Vlaamse” pioniers, een bol sjokkolat als symbool voor de arme negerkes en een bol pistache om de “minderwaardige” spleetoogskes te gedenken.

     

    “Ik kan niet zoveel vragen beantwoorden als dwazen mij kunnen stellen”

    Hetzelfde soort onverbloemd reactionair en postkolonialistisch gedaas lezen we in ‘Argus’, nr 10, 1979, waarin Walschap, nu in eigen naam, nog altijd met een even robuuste vanzelfsprekendheid zegt: “Wat ik denk over de jeugd, dat kan ik op vijf minuten niet volledig uiteenzetten, maar wel samenvatten.” Hij twijfelt er geen ogenblik aan dat “die (bedoeld wordt: ‘wie’ – DP) eenmaal wetenschappelijk zeker is van wat ons wacht, () gemakkelijk kan aanwijzen wat ons binnenkort zal doen bespotten of streng veroordelen.”

    We citeren zonder commentaar:

    “Men zal ons het absurde schuldgevoel verwijten waaronder wij gebukt gaan omdat we gekoloniseerd hebben. We hebben inderdaad de hele mensheid op onze weg gezet, en we moeten ons daar niet over schamen. Van al de historische veroveraars hebben wij het minst gemoord, gebrand en geplunderd, het meest voordeel gebracht en onze wandaden het ruimst vergoed. Wij zijn de weldoeners van het mensdom en ons roept men op tot broederlijk delen. Wij hebben niets anders gedaan. Het zijn onze broeders die nu zichzelf moeten redden zoals wij het hun geleerd hebben en mogelijk gemaakt, en zoals wij onszelf hebben opgewerkt zonder vreemde hulp.”

    “Wij zullen uitgelachen worden omdat we de gelijkberechtiging van de rassen uitgeroepen hebben, en niet begrepen dat blank, bruin, rood, geel en zwart daarom nog niet van dezelfde waarde en verdienste zijn, en dat, als we onszelf willen blijven, we toch zeker niet de achterblijvers mogen naäpen. / Binnenkort schaterlachen onze kleinkinderen als ze ons over de televisie tot diep in de nacht de verkiezingsuitslagen zien bekendmaken onder hysterische negerzang, dans en tamtam.”

    Walschap profeteert zijn onvoorwaardelijk, bijna triomfalistisch geloof in “het jonge Europa, dat wanhoopt aan zijn eigen beschaving op het ogenblik waarop ze zich zodanig over geheel de aarde uitbreidt en vestigt, dat ze niet meer kan ten onder gaan.”

    Ook over industrie, milieu, welvaart, feminisme e.a. heeft hij zijn muffe meninkje: “Ze zullen onbegrijpend het hoofd schudden, die kleinkinderen, over onze fanatieke manifestaties tegen de industrie, de techniek en de wetenschap, precies datgene waaraan we onze welvaart, comfort en gezondheid en lang leven danken, precies datgene dat de gevaren van pollutie, vergiftiging en ontploffing die ze meebrengen, bezweren kan, en nu reeds van de grootste stroom van Engeland, de Teems, vóór enkele jaren nog een riool, een vijsvijver heeft gemaakt zoals hij er nooit een geweest is.”

    “Nu verwacht gij van mij misschien een oproep tot bezinning. O neen! Dolleminaat, huppelt en tamtamt, staakt en manifesteert maar verder. Koopt veel te duur beslijkte groenten, gewonnen zonder chemisch zuivere meststoffen  maar met urine en drek uit de beerput. Eigentijdse dwaasheid heeft de wereld nooit belet haar kinderen geleidelijk meer welvaart te bezorgen. () Wees gerust, de mens wordt ook tevreden en gelukkig. Daar zorgen de industrie, de techniek en de wetenschap voor, niets anders, gelooft mij, niets anders, en ze zijn er zelfs niet ver meer van af. In afwachting  is het beter nog een paar generaties lang nogal vrij, goed gevoed, gekleed en gehuisvest een beetje ongelukkig te zijn, dan met luizen en vlooien in een hut of een hol.”

    In een volgend nummer van ‘Argus’ (nr. 13, 1979) reageert Willem Neyns furieus op deze kapitalistische praat (‘vooruitgangsoptimisme’ noemen de Walschapfans dat), die hij “al te gortig” noemt:  “Zelfs een oppervlakkige blik op de geschiedenis van het Europese kolonialisme leert ons namelijk dat wij de inwoners van Afrika en Azië niet veel meer hebben bijgebracht dan hard werken voor een karig loon, blind gehoorzamen en bidden.”

    Waarop de gelijkhebber reeds in hetzelfde nummer al zijn autoritaire duivels mag ontbinden en er nog een paar scheuten bijgiet in een artikel met de smalende titel: “Een ternauwernood achtbare opponent”: “Ik zou mij te goed moeten achten om in te gaan op  beledigingen van iemand die volslagen onbekend blijkt te zijn met wat ik in de loop van een halve eeuw heb geschreven, met het oordeel daarover te boek gesteld door de letterkundige kritiek, en die bovendien door slogans van domoren onder zijn generatie zodanig verblind is, dat hij niet eens gewoon kan lezen wat er staat.”

    “Ik handhaaf letter voor letter ‘Wat ik denk over de jeugd’. Niet alleen de rassen, ook de volkeren, ook de eenlingen verschillen fysisch en psychisch in waarde en verdiensten. Dat is wetenschappelijk onweerlegbaar, biologisch en historisch bewezen.”

    “De delfstoffen die wij uit hun grond hebben gehaald, zouden er zonder ons nu nog in zitten. Zij zouden ze er immers niet kunnen uithalen, indien wij voor hen de mijnen niet hadden geboord. Daarbij zit er voor hen nog genoeg in voor onafzienbare jaren. / Hun gewassen hebben wij niet gestolen. Wij hebben er hun grond voor verrijkt tot hij tienmaal meer opbracht dan vóór onze komst. Zij kunnen er na ons vertrek ten eeuwigen dage tienmaal meer blijven op winnen, mits hem te bedrichten zoals wij het hun hebben geleerd.”

    “Met het loon verdiend in onze mijnen en plantages – waar wij niets gestolen hebben maar alles betaald, zo voordelig mogelijk, zoals elk snugger zakenman doet – hebben zij hun lot sensationeel verbeterd. Ze wonen comfortabeler, kleden en voeden zich beter en leven langer en gezonder. () Hun bewustzijn van eigenwaarde, getalsterkte en recht, dat hen tegen ons doet opstaan, hebben zij van de blanken. Zelfs de wapens waarmee ze zich vrij vechten van ons, moesten wij voor hen maken. / Hier houd ik op. De aanval van mijn opponent op de industrie is mij te simpel, te gortig, en ik kan niet zoveel vragen beantwoorden als dwazen mij kunnen stellen. () Ons rechtvaardig kapitalistisch stelsel staat op instorten, wij worden gemarteld in ons zogezegd democratisch paradijs, maar de progressieven zullen ons redden. Zij hebben dat reeds eenmaal gedaan te Praag, daarna nogmaals te Budapest, en nu zijn ze aan ’t redden in Afghanistan. Wanneer ze hun redding dan verder zullen uitgebouwd hebben met dezelfde industrie, dezelfde kleurstoffen, insecticiden en hormonen, dan hoop ik dat onze Neynsen mij niet meer zullen nodig hebben om hun verstand te gebruiken. () Daarom betuig ik hun mijn () diepgevoeld medelijden.”

     

    Geef er nonkel Oscar ook maar ene! Met ‘ne grote kol!!

    Als dat soort uitlatingen zouden zijn gekomen uit de mond van mijn nonkel Oscar, die na zijn op weduwschap spelende blauwe geschelpte te hebben laten inkorven op Quiévrain, nog wat aan de toog van zijn stamcafé “Het Zeverpotteke” blijft plakken, dan zou ik zeggen: “Geef er Oscar ook maar ene”. Maar als ze uit de pen komen van een kandidaat voor de Nobelprijs Literatuur, dan breekt mijn klomp. Is dat mijn jeugdheld, die ooit Houtekiet en Nieuw Deps schreef?…

    Jaja, die Gerard toch, je zou het hem niet aangeven. Zo zo progressief, zo antiracist! Het is niet te verwonderen dat het linkse heir klaar stond om hem onder een oorverdovend applaus tot eredoctor te medailleren aan de Vrije Universiteit van Brussel (1987). En dat ze stonden te drummen om in volle bewondering bij hem op de foto te mogen staan, teneinde iets van zijn glans op zich te laten afstralen.

    Een van de weinigen die weigeren mee te doen aan de iconodoulie, is zoals gezegd Joris Note. In zijn essay ‘Schandaal van de Schepping’ (De Brakke Hond, nr 43, 1994,  jg. 11) doorprikt hij de mythe Walschap zodat het ballonnetje flubberend de lucht inschiet: “Gerard Walschap stierf in een geur van linkse heiligheid. () Hij noemde zich nogal potsierlijk socialist, maar nam uiterst conservatieve standpunten in over kunst en maatschappij.”

    Note verwijst o.m. naar een gesprek met Fernand Auwera (Schrijven of schieten?, 1969), waarin Walschap “betoogde dat je niet denigrerend moest doen over de welvaart, want die had ook morele effecten: ‘Ik herinner me nog goed de tijd dat (de arbeider) in de trein gewoon tussen mijn voeten spuwde. Dat is veranderd. Meer welvaart heeft hem ook een hoger besef van fatsoen bijgebracht.’ Zo simpel was dat.”

    En voor de rest, zegt Note, “ik kan die terribele zever niet vergeten.”

    Awel, Joris, ik ook niet!

    Frans Depeuter

    16-11-2007 om 00:00 geschreven door Frans Depeuter  



    Archief per week
  • 12/11-18/11 2007

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Links 1
  • Heibel literair tijdschrift
  • Heibel: het blad zonder blad (voor de mond)
  • Heibel en Brems
  • Heibel en Dimitri Verhulst
  • Heibel en Gerard Reve
  • Was Walschap een racist?
  • Depeuter en Stichting Lezen
  • Inhoud van de verschenen Heibelnummers
  • Heibel, het enige blad tegen het literaire estblishment
  • Nestorprijs van het tijdschrift Heibel

    Links 2
  • Bibliografie van Frans Depeuter
  • Toneel van Frans Depeuter
  • Poëzie van Frans Depeuter 1 (vadergedichten)
  • Poëzie van Frans Depeuter 2 (moedergedichten)
  • Poëzie van Frans Depeuter 3 (ouderhuis)
  • Kerstverhaal: Jeske
  • Liedjesteksten van Frans Depeuter
  • Depeuter en 'Boudewijn, le roi triste'

  • Links 3
  • Het verborgen leven van Gerard Walschap1
  • Het verborgen leven van Gerard Walschap2


  • Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs