Zij zullen hem niet temmen, de fiere vos van Vrebos, Al dreigen zij zijn vrijheid met kluisters en geschreeuw. Zij zullen hem niet temmen, zolang een Vrebossenaar leeft, Zolang de vos kan bijten, zolang hij tanden heeft.
Zij zullen hem niet temmen, zolang een Vrebossenaar leeft, Zolang de vos kan bijten, zolang hij tanden heeft.
De tijd verslindt de straten, geen schepenen blijven aan: De legerbenden sneven, een gemeente zal nooit vergaan. De vijand trekt te velde, omringd van doodsgevaar. Wij lachen met zijn woede, de vos van Vrebos is daar
Zij zullen hem niet temmen, zolang een Vrebossenaar leeft, Zolang de vos kan bijten, zolang hij tanden heeft.
Hij strijdt nu honderd jaren voor vrijheid, grond en autonomie; En nog zijn zijne krachten in al haar jeugdgenot. Als zij hem machteloos denken en tergen met een schop, Dan richt hij zich bedreigend en vrees'lijk voor hen op.
Zij zullen hem niet temmen, zolang een Vrebossenaar leeft, Zolang de vos kan bijten, zolang hij tanden heeft.
Wee hem, de onbezonnen', die vals en vol verraad, De vos van Vrebos komt strelen en trouweloos hem slaat. Geen enkle handbeweging die hij uit 't oog verliest: En voelt hij zich getroffen, hij stelt zijn maan en briest.
Zij zullen hem niet temmen, zolang een Vrebossenaar leeft, Zolang de vos kan bijten, zolang hij tanden heeft.
Het wraaksein is gegeven, hij is hun tergen moe; Met vuur in't oog, met woede springt hij den vijand toe. Hij scheurt, vernielt, verplettert, bedekt met bloed en slijk En zegepralend grijnst hij op's vijands trillend lijk.
Zij zullen hem niet temmen, zolang een Vrebossenaar leeft, Zolang de vos kan bijten, zolang hij tanden heeft.
|