De opslag is de bal overspelen als eerste contact bij een punt. Er zijn verschillende soorten opslagen: Je hebt float, jump spin en jump float. Float is dat je met je linkerhand of allebei je handen de bal opgooit en met je rechter hand kort en krachtig op de bal slaat, als je linkshandig bent, dan sla je met je linkerhand en gooi je op met rechts of twee handen. Bij jump spin gooi je de bal hoog en met spin voor je en loop je aan om dan met polsslag op de bal te slaan. bij Jump float zet je 1 stap dan gooi je niet te hoog op en loop je verder aan om kort en krachtig op de bal te slaan.
Blok is het rechtstreeks tegenhouden van de aanval. Je springt zo hoog als je kan en je strekt je armen hoog boven en voor je uit. Je spant je helemaal op om de bal tegen te houden.
Aanval is het derde contact. Bij aanval krijg je een pass dicht bij het net en als aanvaller doe je een aanloop en spring je naar de bal en smash je die naar beneden op het veld van de tegenstander. De bal raak je hoog en voor je.
De pass is het tweede contact. Bij pass toets je de bal naar de aanvalsposities. Bij de toets zelf maak je je handen in de vorm van een ruit en je maakt met je handen een kom waar de bal in kan. Je raakt de bal hoog voor je, en je duwt de bal weg. De spelverdeler loopt altijd in tussen positie 3 en 2.
Receptie is verdediging (eerste contact). Je staat laag en houd je armen open voor je, als de bal komt breng je je armen naar elkaar en je strekt je armen. Daarna draai je je armen zodat je platform (de harde delen van je onderarm, NIET JE HANDEN) naar boven staan en de bal daar dan op valt. Vervolgens duw je met je armen en schouders de bal naar voor (niet zwaaien). Dan neem je een perfecte receptie.