Op 22 oktober 1914 bereikten de gevechten, die later in de geschiedenisboeken zouden terechtkomen onder de noemer van 'IJzerslag' een kritieke fase. De Duitsers slaagden er iets voor de dageraad immers in om ter hoogte van de zwak verdedigde bocht van Tervate de IJzer over te steken. Wanneer de Belgische generale staf om 08.30 u. officieel op de hoogte werd gesteld, bevonden er zich al twee Duitse infanteriebataljons, ondersteund door twaalf machinegeweren in de voor hen - uit tactisch oogpunt - uiterst gunstig gelegen IJzerbocht. Deze situatie vormde een levensgrote bedreiging voor de hele Belgische verdedigingslinie. Alle beschikbare troepen werden dan ook ingezet in een reeks van wanhopige tegenaanvallen door de Ie, IVe en VIe Legerdivisies. Vooral de Karabiniers en Grenadiers van de VIe Legerdivisie leden hierbij verschrikkelijke verliezen. De slechte coördinatie van de aanvallen en het gebrek aan vuursteun liet de aanvallers doodbloeden in het door diepe grachten doorsneden gevechtsterrein.
De 30-jarige karabinier Petrus Faes (°1884) uit Meerle was één van de vele slachtoffers van deze desperate aanvallen. Hij sneuvelde 'ergens in de bocht van Tervate'. Na de oorlog werd hij officieel als vermist geregistreerd. Zijn stoffelijke resten werden nooit teruggevonden. Faes was amper een paar maanden voor de oorlog naar Merksplas - Kolonie verhuisd waar hij aan de slag was gegaan als meester-bakker van deze instelling. Hij was gehuwd met Maria Schrijvers en had één zoontje, Gust, die een paar weken voor zijn vader werd gemobiliseerd, was overleden... Karabinier Jan Verstraelen, die op de Kleine Plaats in Wortel boerde, werd bij dezelfde aanval ernstig gewond door granaatscherven. Hij wist zich echter op eigen krachten in veiligheid te brengen en werd uiteindelijk geëvacueerd naar Engeland.
Een aantal mannen van het 2e bataljon van het 1e Regiment Grenadiers slaagden erin om tot aan de IJzer op te rukken. Bij hen was Jan Frans Cox (° 1893) uit Rijkevorsel. In de loop van de nacht van 22 op 23 oktober werden de meeste van deze grenadiers, die afgesneden waren van hun hoofdmacht en kampten met een manifest gebrek aan munitie, uitgeschakeld door infiltrerende Duitse eenheden. Ooggetuige M. Senesael beschreef de strijd om het brute overleven van dit handvol militairen in zijn boek 'De IJzerslag 1914': 'Daar staan nu nog 200 tot 250 grenadiers, de zo erg geslonken 1e Compagnie van het 2e Bataljon van het 8e Linie, alsmede een dertigtal mannen van het 4e Linie en een handvol karabiniers. Het is een doornatte, verkleumde en afgematte schamele groep, die een bocht van 3 km. moet verdedigen tegenover een vijand voor hen, in de flanken en in de rug. De bedreiging komt het meest uit de hoeven, die nu echte vestingen zijn geworden en elke verkenning onmogelijk maken. Men vraagt, smeekt om versterking, om hulp, maar het hevig spervuur belet het aanrukken ervan. er ontstaat verwarring, bevelen worden niet begrepen; grenadiers trekken zich terug, andere afdelingen blijven of dolen rond, tot de nieuwe dag aanbreekt over dit tragische oord van ellende en dood. Een laatste handvol mannen, uit verschillende regimenten, vuurt van op de IJzerdijk, slinkt, schiet, kruipt terug en vermindert tot de overblijvenden het brandende Stuivekenskerke of het beschoten Pervijze bereiken.'
Jan Cox was niet bij de gelukkigen die uit de hel wisten te ontkomen. Hij sneuvelde op de IJzerdijk, net zoals de 22-jarige Turnhoutenaar Paul Senden, de broer van de latere Hoogstraatse deken Leo Senden. Jan Cox woonde bij het uitbreken van de oorlog op het Rijkevorselse gehucht Bolk dat kerkelijk onder de parochie Wortel valt, waardoor zijn naam zowel op het monument voor de gesneuvelden van Rijkevorsel als dat van de Wortelse gesneuvelden voorkomt. Pas lang na de oorlog werden zijn stoffelijke resten ontdekt en geïdentificeerd. Hij kreeg een laatste rustplaats in graf nr. 92 op de BMB van Keiem. Hij ligt er begraven naast zijn compagniebevelhebber, kapitein-commandant Clement von Stockhausen (°1875), die aan het hoofd van zijn eenheid sneuvelde. De catastrofale tegenaanvallen tussen Tervate en Schoorbakke werden verheerlijkt in de naoorlogse patriottische propaganda, maar de bittere realiteit was behoorlijk ontluisterend. Ter illustratie een citaat uit '14-18: Oorlog in België' dat dit jaar door het Davidsfonds werd uitgegeven: 'De liberale regimentscommandant van het 1ste Regiment Grenadiers, de m'a tu vu-kolonel Clément Lefébure, twijfelde publiekelijk aan de moed van de katholieke majoor Henri d'Oultremont. Daarop viel de in zijn eer gekrenkte majoor onophoudelijk aan, tot hijzelf en vele andere grenadiers van zijn 2de Bataljon sneuvelden of gewond raakten'...
Frans Geboes was een geboren en getogen Turnhoutenaar. Hij werd op 7 april 1894 in de Binkenstad geboren in het gezin van Jan Geboes en Rosalie Van Dyck en bracht het grootste deel van zijn jeugd door op het gehucht Schorvoort. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was hij papierbewerker. Op 22 september 1914, een paar weken voor zijn geboortestad door de Duitsers werd bezet, werd hij als milicien van de klas van 1914 onder de wapens geroepen. Na een korte basisopleiding kwam hij als simpele piot met het stamnummer 104/59665 in de 1e compagnie 1/1 van het 4e Linieregiment terecht. Op 5 juli '17 werd hij dodelijk getroffen door een kogel in het voorhoofd toen hij in Kaaskerke in de eerste lijn van wacht was. Hij overleed ter plaatse en werd twee dagen later begraven op de militaire begraafplaats van Oeren in graf nr. 108. Een drietal maanden na zijn begrafenis werd op zijn graf een heldenhuldzerk geplaatst die was betaald door zijn frontkameraden. De zerk van Frans Geboes was een van 36 heldenhuldezerken die in de nacht van 9 op 10 februari '18 op de BMB Oeren door 'onbekenden' werden geschonden, door de AVV/VVK-opschriften dicht te smeren met cement. Deze provocatie werd meteen beantwoordt door Vlaamsgezinde soldaten die de volgende nacht de besmeurde zerken overschilderden. De 'gecompromitteerde' grafzerk van Frans Geboes was één van de eerste heldenhuldezerken die in het voorjaar van 1925 op bevel van de Dienst der Militaire Grafsteden van deze site werd verwijderd, vernietigd en vervangen door een Belgische standaardzerk.
ZONDAG FRONTPOÃZIEDAG - VERZAMELD WERK DAAN BOENS
Vandaag uitzonderlijk geen frontgedicht, maar de aankondiging dat een paar dagen geleden bij uitgeverij Lannoo de verzameling van de frontgedichten van Daan Boens is verschenen. Ik heb op deze blog al herhaaldelijk gewezen op deze bijna vergeten dichter en gelukkig ben ik niet de enige die het belang van zijn werk inziet. Getuige de nieuwe gezamenlijke uitgave van zijn drie dichtbundels 'Van glorie en lijden' (1917), 'Menschen in de grachten' (1918) en 'De verrijzenis' (1920). Deze eerste heruitgave van Boens oorlogspoëzie werd verzorgd door Yves T'Sjoen, die als hoofddocent verbonden is aan de vakgroep Letterkunde van de Universiteit Gent terwijl Dr. Els Van Damme tekende voor het nawoord. Een uitgave die, als u het mij vraagt, geen ogenblik te laat komt...
Lodewijk 'Louis' Cox werd op 26 februari 1893 geboren in Meer in het gezin van landbouwer Adriaan Cox en Maria Catharina Schellekens. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was Louis Cox landbouwersknecht en woonde hij bij zijn ouders op het Meerse gehucht Ippenrooi. Hij werd op 31 juli '14 gemobiliseerd en diende als soldaat in 2/1 van het 7e Linieregiment. Hij overleed op 19 september 1914 om 01.15 u. in het krijgshospitaal aan de Marialei in Berchem. Na de zgn. 'Tweede uitval ' uit de Nationale Vesting Antwerpen was hij er binnengebracht met een dum-dumschot in zijn dijbeen. Hij overleed aan de complicaties van deze verwonding. Louis Cox was een van de eersten die begraven werden op de pas geopende begraafplaats Schoonselhof. Hij ligt er vandaag begraven op het militaire ereperk in Blok L, rij 5 in graf nr.22.
BLOED IN DE BEEMDEN - DE TRAGISCHE DOOD VAN JEANNE PHILIPSEN
Op 27 december 1914, omstreeks 14.00 u. naderden drie mensen op de Castelréweg in Minderhout de rijksgrens ter hoogte van de brug over de Mark. Eén van hen was de 22-jarige Joanna 'Jeanne' Philipsen. Deze geboren en getogen Hoogstraatse was dienstmeid in Antwerpen. In de eerste week van oktober '14 had ze toen de Duitsers de Scheldestad begonnen te beschieten, het zekere voor het onzekere verkozen en de veiligheid van de ouderlijke woonst aan de Vrijheid opgezocht. Ze werd die middag vergezeld door Joanna Somers, haar moeder en haar broer August. Deze laatste wou de grens oversteken om zijn broers Frans en Jozef bij het leger te vervoegen. De grens ter hoogte van de Markbrug was al ruim een week daarvoor met prikkeldraad versperd. De Duitsers hadden de brug 's morgens echter tot 11.00 u. opengelaten zodat de kerkgangers van het Nederlandse buurgehucht Castelré terug naar huis konden keren na de eucharistieviering in hun Minderhoutse parochiekerk. Het zou overigens hun laatste mis in hun kerk worden voor bijna vier jaar, want nadat de Castelrénaren de brug waren overgetrokken, werd ze - conform de instructies van luitenant-generaal von Weller, de militaire gouverneur van Antwerpen - definitief afgesloten met een slagboom en manshoge Friese ruiters. Een schildwacht verschanste zich in een bosje kreupelhout op ongeveer 100 meter ten westen van de brug. Toen hij merkte dat het Hoogstraatse trio de waarschuwingsborden naast de weg was voorbij gewandeld, sommeerde hij hen luidkeels halt te houden. Ze versnelden echter hun pas en negeerden de Duitser. Toen ze het op een lopen zetten, aarzelde de schildwacht niet en opende hij het vuur waarop het meisje dodelijk getroffen neerviel. Haar broer slaagde er evenwel in om in de verwarring de grens over te vluchten. De hysterisch huilende Joanna Somers werd ter plekke aangehouden door de inderhaast toegesnelde Duitsers. De zieltogende Jeanne werd met een opgevorderde kruiwagen naar de dichtstbijzijnde woning, die van koopman Karel Verheyen gebracht waar ze even later overleed. Tussen haar met bloed doorweekte kleren vonden de soldaten een brief die bestemd was voor haar broers aan het IJzerfront. Nog diezelfde dag werd haar stoffelijk overschot opgehaald door voerman A. Jansen en naar het Gasthuis van Hoogstraten overgebracht waar een Duitse legerarts een lijkschouwing verrichte. Leutnant von Rohr, een gerechtelijke officier van de Zivilverwaltung in Antwerpen, stelde 's nachts nog een proces-verbaal op en liet Joanna Somers - om humanitaire redenen - vrij uit haar voorlopige hechtenis. 's Anderendaags werd Jeanne Philipsen begraven aan de zuidzijde van de St. Catharinakerk, waar ze overigens nog steeds rust op het ereperk. De tragische dood van jeanne Philipsen kreeg een ruime weerklank in de Belgische en Nederlandse pers.
Wellicht was Jeanne Philipsen een van de allereerste dodelijke slachtoffers van grensincidenten tijdens WO I in ons land. Zij was een van de eersten in een erg lange rij want alleen al aan de rijksgrens in het kanton Hoogstraten zouden tijdens de Grote Oorlog meer dan 50 mensen bij grensincidenten omkomen. Twee dagen nadat Jeanne was doodgeschoten verscheen in de, onder Duitse censuur verschijnende 'Gazet van Brussel' volgend, wel érg merkwaardige berichtje: 'Hoogstraten - Alhier werd een meiske doodgeschoten dat ondanks het streng verbod en ondanks de schildwachten over de grenzen wilde gaan. De betrekkingen tusschen de bezettingstroepen en de bevolking zijn hier uitmuntend, ja hartelijk'....
Godfried Cypers werd op 5 februari 1890 in Menen geboren. Zijn vader was er wachtmeester in de plaatselijke Rijkswacht. Een paar jaar na zijn geboorte verhuisde het gezin Cypers naar Hoogstraten waar zijn, inmiddels tot adjudant bevorderde vader, commandant werd van de plaatselijke brigade. In maart 1909 was Godfried in de voetsporen van zijn vader getreden en had hij dienst genomen bij de Rijkswacht en een opleiding gekregen als keuronderofficier. Bij het uitbreken van de oorlog maakte hij deel uit van de brigade van Oostende. Omdat het Belgisch leger in augustus '14 kampte met een ernstig tekort aan kaders werden tientallen onderofficieren van de Rijkswacht in het kader van het veldleger opgenomen als hulpofficieren. Godfried Cypers werd hulponderluitenant in de compagnie machinegeweren van het 3e Linieregiment. Hij werd op 30 september 1914, zoals de legerdagorder vermeldde, gedood door een artillerievoltreffer nadat 'hij heldhaftig het hoofd had geboden aan een veel sterkere Duitse aanvalsmacht'. Hij bevond zich op dat ogenblik in zijn machinegeweerstelling ter hoogte van de Goorboslei, ten noorden van het station van Sint-Katelijne-Waver. Verschillende bronnen, waaronder het boek 'Onze Helden' geven foutief het fort van Walem als plaats van overlijden op. Godfried Cypers werd begraven in een geïmproviseerd veldgraf ter streke Hogevelden. Begin '15 werden zijn stoffelijke resten overgebracht naar de BMB van Lier. In 1922 werden hij met militaire eer herbegraven in Hoogstraten. Dit graf is jammer genoeg tijdens de heraanleg van het oude kerkhof van Hoogstraten verdwenen....
In het eerste deel dat ik op deze blog plaatste over de vroegste Duitse bezettingstroepen had ik vooral aandacht voor de Landsturm-eenheden die vier jaar lang deel zouden gaan uitmaken van het straatbeeld in het Hoogstraatse. Vooral in het eerste bezettingsjaar kwamen daar ook nog heel wat cavaleristen bij. Het ging meestal om kurassiers of Jagers te Paard, die voor een paar weken tot maximaal vier maanden werden ingezet bij het bewaken van de rijksgrens. Vrijwel dagelijks probeerden jongemannen immers de grens over te steken om via het neutraal gebleven Nederland het Belgisch leger te vervoegen in Engeland of Frankrijk. Duitse cavaleristen begonnen vanaf de eerste week van december '14 in het kanton Hoogstraten patrouille te rijden in de grenszone om dit te verhinderen. Maar ze werden bij deze klus ook ingezet als gewone infanteristen, zoals de foto met als infanteristen poserende ulanen laat uitschijnen... Naast deze ruiters en de Landsturm werden trouwens ook feldgendarmen en militaire politie ingezet bij de grensbewaking in de Noorderkempen. Deze politionele troepen waren gemakkelijk te herkennen aan de grote borstplaat die ze aan een ketting rond hun nek droegen. Het gebeurde echter ook vaak dat gewone infanteristen of mannen van de Landsturm voor politiedienst werden ingezet. De nachtpatrouille in Hoogstraten-centrum bestond bv. uit deze tijdelijke 'polizisten'. Ze waren herkenbaar aan een armband die ze rond de rechterbovenarm van hun uniformjas droegen.
Op het grondgebied van het kanton Hoogstraten werden de feldgendarmen tegen eind februari "15 gekazerneerd in de in beslag genomen rijkswachtkazernes van Hoogstraten, Meerle, Rijkevorsel en Merksplas. Bovendien kreeg ook het pasbureau op het stadhuis van Hoogstraten en het pasbureau aan de splitsing van de Meerse- en de Bredaseweg in Minderhout een permanentie van feldgendarmen. De coördinatie van deze politietroepen gebeurde echter niet lokaal door de ortskommandant maar vanuit de Militär Polizei-Stelle Turnhout. Deze MPS was in de St. Antoniusstraat gevestigd en stond onder toezicht van de Kreischef Oberst Drimborn. Vanuit deze centrale opereerden trouwens ook de agenten van de Duitse contraspionage die in het raam van het bestrijden van het lokale verzet en het illegale grensverkeer in onze regio werden ingezet.
Op 5 oktober 1914, op het hoogtepunt van de afweergevechten in de sector Lier, was een compagnie van het 3e bataljon van het 7e Linieregiment vanuit Lint op weg om de troepen in de eerste lijn te gaan versterken toen een zware Duitse artilleriegranaat in hun rangen terechtkwam. Enkele tientallen militairen raakten gewond en minstens zes werden gedood door deze explosie. Eén van de gesneuvelden was de piepjonge korporaal Jozef Janssens De Vroom uit Hoogstraten. Hij was op 11 maart 1897 in Merksplas Kolonie als enige zoon geboren in het gezin van bewaker Jacob Janssens De Vroom en Anna Catharina Blockx. Kort na zijn geboorte kreeg vader Janssens De Vroom promotie en muteerde hij als hoofdbewaker naar het Bedelaarswerkhuis van Hoogstraten. Het gezin verhuisde naar een woning op de hoek van de Lindendreef en de Gelmelstraat. Na zijn pensionering opende vader Janssens De Vroom hier de populaire herberg 'De Prins'. Een paar dagen nadat Jozef 17 jaar was geworden koos hij voor werkzekerheid en nam hij op aansporen van zijn vader dienst als beroepsvrijwilliger in het leger. Toen de oorlog uitbrak was hij kandidaat onderofficier en volgde hij de bijhorende opleiding in de regimentsschool in Antwerpen.
Oorspronkelijk werd hij begraven op de plaats waar hij was gesneuveld, maar in 1915 werden zijn stoffelijke resten bijgezet op de BMB in Lier in graf nr. 63. Hier ligt hij samen met nog drie andere gesneuvelden uit het Hoogstraatse begraven op nog geen dertig kilometer van zijn woonplaats...
Enige historisch verantwoord melodrama gaat er altijd wel in op Kerstdag. Daarom vandaag een fragment uit 'Joyeux Noël', een film uit 2005, geregisseerd door Christian Carion.
Op heel wat plaatsen aan het westelijke front kwam het tijdens de kerstperiode van 1914 tot spontane 'verbroederingen' tussen de strijdende partijen, de zgn. 'kerstbestanden'. De kenners kennen natuurlijk het herdenkingskruis dat in 1999 door de Khaki Chums werd opgericht om de 85e verjaardag van de historische voetbalwedstrijd die in St. Yves, nu een gehucht van Komen / Waasten werd gespeeld, te herdenken. Op 11 december van dit jaar werd door UEFA-voorzitter en oud sterspeler Michel Platini in St. Yves een monument van de UEFA onthuld dat deze wedstrijd herdenkt. Twee dagen eerder was er overigens al net over de taalgrens, in Mesen ook een monument onthuld dat het kerstbestand van 1914 in de vallei van de Douve belicht.
Bij wijze van troost voor iedereen die - net zoals ik - geen kaartje meer kon bemachtigen voor het speciale 'Kerstbestand'-concert dat Alan Stivell vorige donderdag in de St. Michielskerk van Boezinge gaf... Een fraaie uitvoering van 'Brian Boru' met een gastoptreden van Nolwenn Leroy in l'Olympia, twee jaar geleden. Ik vraag mij trouwens af of Alan wist dat hij in alle publiciteit van organisator Gowest steevast als Fransman/Bretoen ten tonele werd gevoerd... ?
Met kerstmis 1914 keken heel wat kinderen in het Hoogstraatse met ogen groot van verbazing naar de feestelijk versierde kerstbomen van de Duitse bezetters. Een verschijnsel dat helemaal nieuw was voor de meesten onder hen....
EEN EEUW LATER WENS IK AL MIJN LEZERS EEN FIJN JOELFEEST EN HET ALLERBESTE VOOR 2015
De volgende dagen zullen we wellicht om de oren worden geslagen met de verhalen over de beruchte kerstbestanden van 1914: de 'verbroederingen' langs het westelijke front in de eerste oorlogswinter. De focus zal daarbij natuurlijk vooral liggen op de 'verbroederingen' tussen de Britten in de loopgrachten tussen pakweg Loos en Ploegsteert en de Duitsers omdat deze het best gedocumenteerd zijn en ook het vaakst zijn voorgekomen. Er was heel wat minder toenadering tussen Fransen of Belgen in die periode en dat is niet zo verwonderlijk natuurlijk want de door de Duitsers begane gruweldaden bij het begin van de oorlog lagen nog vers in het geheugen. Toch was er ook aan het IJzerfront op sommige plaatsen sprake van een vorm van toenadering. Het bekendste voorbeeld van dergelijk gebeuren is ongetwijfeld dat van de monstrans van Diksmuide. Het inspireerde niet alleen soldaat en kunstschilder Sam De Vriendt tot een bekend schilderij maar werd onlangs ook nog verfilmd in die niet altijd zo historisch correcte VRT-dramaserie 'In Vlaamse velden'.
Voor alle duidelijkheid: de feiten speelden zich niet af in de kerstnacht of op kerstdag maar op 26 december 1914 ter hoogte van de restanten van de opgeblazen Hoge Brug die de verbinding over de IJzer vormde tussen Diksmuide en Kaaskerke. De gewezen kapelaan van Diksmuide Jozef van Ryckeghem beschreef na de oorlog zijn herinneringen aan het gebeuren: ' Een bijtende oostenwind zweepte over de hard toegevroren IJzervlakte. Aan de hemel joegen grauwe sneeuwwolken waartussen af en toe een bleke maan doorschemerde. Het was er stil. de kanonnen en mitrailleuses zwegen. Men hoorde zelfs geen geweerschot. Doch, opeens, hoor ! Stemmen, zingende stemmen, aarzelend eerst, vaster dan, aanzwellend, tot een machtig kerstlied. Ja, 't komt van over de IJzer, uit de loopgraven. De onzen, verstomd eerst, juichten begrijpend toe en uit Vlaamse soldatenborsten galmde als wedergroet een kerstlied. Wedergejuich der Duitsers ! Meer zang. Samenzang van 'Stille Nacht'. Er werd geroepen: 'Kerstnacht - Nacht van vrede, niet schieten!' Een der onzen waagt het hoofd boven de schansen, nog een, nog meer. Er wordt verbroederd. Sigaren, chocolade en allerlei snuisterijen worden elkaar toegeworpen. Een Duitse stem roept: 'Is daar niet een priester ? Dat hij nadere, als aandenken aan deze nacht willen wij u een gedachtenis overmaken.' Iets later vertoonde de Duitse officier met de wel erg Engels klinkende naam John William Anderson zich aan de overzijde van de IJzer. Anderson was majoor en bataljonscommandant van Ersatz Bataillon nr. 16, een onderdeel van de grotendeels Saksische 13e Gemischte Ersatz-Brigade van de IVe Ersatz-Division. Anderson was vergezeld door zijn ordonnans, die een in een deken gewikkeld remonstrans droeg. Dit religieuze object was door de mannen van Andersons' bataljon gevonden in de kolenkelder van de gasthuiskapel in Diksmuide waar het was verstopt door de voor het oorlogsgeweld gevluchte kloostergemeenschap van de gasthuiszusters van de Congregatie St. Vincentius à Paulo. Hij wou dit kostbare en nagenoeg ongeschonden object teruggeven aan de zusters en onderhandelde hierover met de inmiddels op de andere oever verschenen Guillaume 'Willy' Lemaire de Sart Lecomte, kapitein-commandant in het 1e Regiment Karabiniers. Die riep er Sabin Vendermeiren bij, een hulpaalmoezenier van de karabiniers die zich met een aantal brancardiers in een hulppost bij de zeepziederij - waar nu de IJzertoren staat - bevond. De IJzer was niet voldoende bevroren om ze te kunnen oversteken en daarom wierpen de karabiniers een lang stuk touw over het dunne ijs. Andersons' ordonnans stopte de remonstrans in een linnen zak en de karabiniers trokken het kostbare kleinood zo naar de linkeroever van de IJzer. Na elkaar te hebben gegroet, verdwenen beide officieren en hun gevolg opnieuw in de respectievelijke stellingen. Even hadden de wapens gezwegen aan de oevers van de bloedrivier....
Vandaag precies een eeuw geleden overleed de 33-jarige Hoogstraatse oorlogsvrijwilliger Jan Stoops. Hij was op 18 februari 1881 in Hoogstraten geboren in het gezinnetje van dagloner Lodewijk Stoops en Anne-Marie Jorissen. Voor de oorlog was Jan Stoops sigarenmaker en woonde hij in de Achtelsestraat bij zijn ouders. Op de eerste oorlogsdag meldde hij zich als oorlogsvrijwilliger op het Hoogstraatse stadhuis. Na een summiere infanterieopleiding te hebben gekregen, kwam hij eind oktober '14 als soldaat in de 4e compagnie 1/4 van het 1e Regiment Karabiniers aan het front terecht. Mogelijk heeft hij zelfs nog een deel van de IJzerslag meegemaakt, maar dat is niet heel duidelijk in zijn militaire stamboekdossier. Het staat echter wel vast dat hij nauwelijks een paar weken in de loopgrachten heeft doorgebracht, want half december '14 werd hij wegens ziekte van het front naar Calais geëvacueerd. Hij kwam uiteindelijk in een hulphospitaal in de Rue de la Rivière terecht waar hij op 21 december '14 om 17.40 u. bezweek aan wat zijn dossier omschrijft als 'tyfuskoorts'. Kort na de IJzerslag werden honderden Belgische militairen met tyfus of dysenterie gehospitaliseerd door de slechte hygiëne en het drinken van vervuild water in de loopgrachten. Jan Stoops was een van de velen die dit met de dood bekochten. Hij werd twee dagen later begraven op de stedelijke begraafplaats Calais Nord, waar hij tot op de dag van vandaag rust in graf nr. 224.
Vandaag een fragment uit het gedicht 'Droefheid' van de - in mijn ogen - te sterk als dichter onderschatte korporaal Daan Boens (zie ook mijn blog van 30.11.2014):
'Wij hebben samen in de posten en het slijk gewoeld, / en onze handen aan de steenen ruw-gebroken, / of onze harten, waar 't bloed scheen in verkoeld, / in de aarde, koortsig-dringend, als uit hoon verdoken./
Wij hebben lijken, rottend sinds een lang, lang jaar, / aan 't nooit versierde graf, met natte spaden ontdolven, - / de luchten waren zwart en vol granaat-misbaar, / en wij, we stonden loerend als een koppel wolven./
Wij hebben, in het brandend vuur, het werk volbracht, / van dieren, tegen dood en elementen strijdend, / van dompelaars, in over-luide bommenklacht,/ de hand van 's menschen ik-zucht en z'n moord vermijdend.'
Op de eerste foto ziet u het Fort van Kessel, onderdeel van de buitenste fortengordel van Antwerpen. In de onmiddellijke omgeving van dit fort sneuvelde op 4 oktober 1914 mijn oud-dorpsgenoot Karel De Bruyn. Hij was op 6 februari 1879 in Meer geboren in het gezin van dagloner Lodewijk De Bruyn en huisvrouw Joanna Maria Lochten. Karel vervulde in 1899-1900 als soldaat zijn militaire dienstplicht met stamnummer 105/7840 in het 5e Linieregiment. Hij was een handarbeider en woonde tot 1910 op het Meerse gehucht Werkhoven. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog woonde hij in de Mertensstraat nr. 20 in Antwerpen. Op 4 oktober '14 was het fort van Kessel kort voor de middag door het garnizoen onder leiding van kapitein - commandant Piraux ontruimd nadat het zwaar beschadigd was door de Duitse belegeringsartillerie. De meeste mannen waren naar het bos achter het fort gevlucht waar een aantal geïmproviseerde loopgrachten waren gegraven. In een van deze grachten werd Karel De Bruyn kort na de middag op slag gedood door een artillerievoltreffer. Volgens een nota in zijn militair stamboeldossier werd hij 'gansch verhakkeld' teruggevonden. Hij werd oorspronkelijk begraven in een veldgraf bij het fort maar later herbegraven op de BMB van Lier in graf nr. 196.
Mannekesvere - nu een deelgemeente van Middelkerke - vormde bij het begin van de IJzerslag in 1914 een van de zgn. 'Voorwachten' op de rechteroever van de IJzer en was bezet door elementen van het 7e Linieregiment. Op 18 oktober '14 werd het na enig weerwerk ingenomen door de Duitsers. In het weekblad 'De Duinengalm' verscheen kort na de oorlog een verslag over hoe de burgerbevolking van dit polderdorpje de Duitse inval had ervaren. Bij deze een fragment uit deze publicatie: ' Van zondag 11 oktober tot woensdag 14 oktober kwamen Belgische soldaten, groot in getal, langs Mannekensvere gevlucht en trokken over de brug van de Yser, die Mannekensvere aan de gemeente St.-Joris bij Nieuwpoort verbindt. Donderdag de 15de kwam een afdeling van de Belgische genie toe die in de namiddag de kerktoren deed springen. Oneindig veel schade werd aangericht aan de huizen ter plaatse: een 15-tal huizen waren onbewoonbaar geworden. De inwoners ter plaatse, radeloos van schrik, vluchtten de ene over de Yser, de andere over land, een zeker aantal zocht een onderkomen op de Zevecotehoek, een 30-tal werd geherbergd bij de landbouwer Eduard Mathys, nog anderen op de een of andere hoeve. Weinig of geen mensen bleven ter plaatse. De donderdagavond kwam de achterwacht der Belgen -ruim 1000 man- toe. Dezelfde dag werden machinegeweren geplaatst op de kalsijde van Spermalie, aan de gevel van de heer Charles Degraeve en aan deze van de weduwe Zwaenepoel. s Avonds werden ze weggenomen en over de brug van de Yser geplaatst. s Zaterdags deden de Belgen de molen van Govaert, aan de brug en de zondagvoormiddag de brug zelf springen. Op zondag 18 oktober, rond 10 u 30, kwamen de Duitsers toe. De achterwacht der Belgen stond aan de bruggen (Molenbrug, Biesbrugge, verkeerdelijk Busbrugge genaamd), aan de Rattevalle, aan Spermalie en aan Bergensduiker. Ze wachtten daar de Duitsers op, doch in plaats van langs de kalsijde en de duikers te komen, kwamen ze van de kant van Slype langs het Geuzengat, dwars door t land. Gedeeltelijk kwamen ze ook langs het kalsijtje van Slype en volgens ooggetuigen, leek hun opkomst een ware klopjacht: uit hun holen verjaagd, vluchtten de hazen bij honderden. De Duitsers legden twee bruggen over t Zijling (Vladsloovaart). De Belgen schoten op de aanrukkende Duitsers, deze antwoordden, en van weerskanten vielen er doden. Verscheidene Belgen die niet rap genoeg over de Yser geraakten, werden gevangen genomen.
Een 8-tal gesneuvelde Belgen bleven geruime tijd onbegraven ter plaatse liggen. De Duitsers waren pas meester in Mannekensvere of t regende granaten. 4 Mannekensverenaars vielen die dag als slachtoffers , nl.:het gemeenteraadslid Henri Maes, rond de 60 jaar oud, en zijn vrouw Nathalie Maes, 53 jaar oud. Beiden die de donderdag van uit hun woonplaats waren gevlucht, waren sedertdien teruggekeerd. Zij hadden zich weggestoken in hun karrenkot, met hun 72 jarige oom, Henri Debruyne, die op de knieën zat. Zij stonden recht, de granaat vloog door de deur. De landbouwer Camiel Spegelaere, 47 jaar oud, wonende aan de Busbrugge: hij werd door een bom gedood terwijl hij zijn koeien uit het gras haalde; hij werd door de Duitsers bij zijn huis begraven. En dan was er nog de werkman Désiré De Vlaemynck, rond de 50 jaar oud, die getroffen werd in een gracht, waar hij samen met vader en moeder Sloove en hun dochter Esperance een schuilplaats had gezocht. Hij was op slag dood. De vrouw en de dochter Sloove werden erg gewond en door de dochter De Vlaemynck overgebracht naar de woonst van weduwe Pieter Verhelst, wier zoon Oscar door de Duitsers gedwongen werd, hen dezelfde avond, met paard en rijtuig, over te brengen naar Oostende, waar zij verpleegd werden in het Hôtel des Thermes. Wat vader Sloove betreft, deze werd niet gekwetst; hij doolde een tijd lang in Slype en Leffinge en kwam, eindelijk verscheidene weken later te Oostende toe, bij vrouw en dochter. Die zondag 18 oktober werden de mensen door de Duitsers binnen gehouden en in het een of ander kot gestoken, met het verbod er uit te komen.De hele nacht hoorden de mensen , die ons ingelicht hebben geweldig schieten en rondlopen en toen ze de maandagmorgen opstonden waren al de deuren en vensters door de Duitsers weggedaan, en de dekens, matrassen en kleren weggenomen om te gebruiken in de loopgrachten die zij gemaakt hadden.'
Opnieuw een Herentalsenaar in deze rubriek: Jozef De Ceuster werd op 30 augustus 1889 in Herentals geboren. In 1909 - 1910 vervulde hij met stamnummer 141/16192 zijn dienstplicht bij de cavalerie. Meer bepaald bij het 3e Regiment Lansiers in de kazerne in de Brugse Langestraat. Bij het begin van de Eerste Wereldoorlog was deze cavalerie-eenheid een van de eerste Belgische ruiterijafdelingen die zich op het slagveld onderscheidde wanneer ze op 9 en 10 augustus '14 de bruggen over de Gete bij Orsmaal-Gussenhoven met succes verdedigde tegen de oprukkende Duitse voorhoede. Jozef de Ceuster werd kort na de IJzerslag, in het begin van december '14 voor het eerst gewond en voor verpleging naar Engeland geëvacueerd. Op 1 augustus 1917 werd hij om 08.40 u. dodelijk getroffen door granaatscherven in Nieuwkapelle. Twee dagen later werd hij begraven op de BMB van Hoogstade in graf nr. 751. De frontsoldaten van Herentals betaalden voor een heldenhuldezerk, die in 1925 op bevel van het ministerie van Landsverdediging van deze site werd verwijderd en vervangen door een Belgische militaire standaardzerk.
Bretoenen werden eeuwenlang als 'kanonnenvoer' voor de glorie en eer van Frankrijk ingezet. Of het nu onder de koningen of onder een president was: de Bretoenen betaalden steeds een hoge prijs. Luister maar eens naar de bewerking door Bernard Baudriller voor de populaire folkrock-groep Tri Yann van het meer dan 200 jaar oude volkslied over ene Pellot uit Betton.
De 207 are grote Belgische militaire begraafplaats 'Duinenhoek' in De Panne is te situeren op een opgehoogd terrein achteraan de gemeentelijke begraafplaats aan de Kerkstraat, langs de weg Adinkerke - De Panne. Met 3.366 graven uit de Eerste Wereldoorlog is dit de grootste Belgische militaire begraafplaats in ons land. Bovendien liggen op deze site ook nog 36 gesneuvelde Franse militairen en 342 gesneuvelden uit WO II begraven. Een kleine 1.400 militairen die hier een laatste rustplaats kregen bezweken in het militaire hospitaal ''l Océan', dat op 18 december '14 in De Panne haar deuren opende. De overige graven zijn vooral afkomstig van kleinere begraafplaatsen en individuele graven die omstreeks 1920 werden geruimd, waarbij de stoffelijke overschotten werden gecentraliseerd op 'Duinenhoek'. Zo kregen bv. heel wat militairen die in het in maart van 1917 geopende militaire hospitaal van Beveren aan de IJzer overleden een definitieve laatste rustplaats in De Panne, net zoals de gesneuvelden die in 1918 in Sint Rijkers - nu een deelgemeente van Alveringem - werden begraven. Maar er zijn ook gesneuvelden terug te vinden die oorspronkelijk in Booitshoeke, Oostkerke, Veurne, Kaaskerke en St. Jacobskapelle werden begraven.
Ooit stonden er op deze site - volgens mijn database- minstens 83 heldenhuldezerken, waarvan er slechts 13 de tand des tijds en vernieling door de Belgische overheid hebben overleefd. Op deze begraafplaats werd oorspronkelijk ook Lode de Boninge begraven. Deze brancardier in het 1e Regiment Grenadiers werd in de nacht van 6 op 7 mei '18 dodelijk gewond bij Sint Joris aan de IJzer. Deze van oorsprong Frantalige notariszoon uit Wevelgem was, ondanks het kleinburgerlijke milieu waarin hij opgroeide, Vlaamsgezind geworden in de scholieren- en studentenbeweging. In februari 1914 was hij als novice ingetreden in het Seminarie van de Witte Paters in Boechout. Bij het uitbreken van de oorlog zette hij zijn studies verder in het Nederlandse Boxmeer tot hij in november '15 opgeroepen werd voor de militaire dienst. Aan het front hield hij zich hoofdzakelijk bezig met de uitbouw van de studiekringen en redigeerde hij twee frontblaadjes. Aanvankelijk vermeed de Boninge elke discussie over de Vlaamse problematiek maar in de loop van 1917 radicaliseerde hij zoals zovele flaminganten in de loopgrachten. Nog voor het einde van dat jaar sloot hij zich aan bij de Frontbeweging. In de nacht van 11 januari '18 namen in de streek van Leisele, Houtem en het net op Frans grondgebied liggende Hondschote, een honderdtal ploegen van telkens drie à vier manschappen deel aan een zgn. 'vliegtocht', een door de Frontbeweging georganiseerde protest- en propaganda-actie. De Militaire Veiligheid kliste een van de deelnemers, die tijdens de ondervraging doorsloeg. Het gevolg was dat 14 militairen - waaronder de Boninge - konden worden aangehouden. Eind februari '18 kwamen ze voor de krijgsraad in het zgn. 'Proces van de VIe Legerdivisie'. De Boninge werd tijdens dit proces tot 7 maanden effectieve gevangenisstraf veroordeeld, maar in beroep werd deze straf omgezet in 7 maanden voorwaardelijk. Hij belandde dus niet in de gevangenis maar terug aan het front waar hij een paar weken later sneuvelde toen hij een gewonde uit de tuchtcompagnie waar hij bij wijze van sanctie naar was overgeplaatst, te hulp snelde. Vrienden vonden in een portefeuille zijn, door een granaatscherf doorboord en met bloed doorweekte testament. Hierin drong hij erop aan dat men op zijn graf een nederig kruis zou plaatsen met het opschrift 'Hier ligt een Vlaming, eens veroordeeld voor zijn ideaal en die op .... zijn bloed ervoor gestort heeft'. Tijdens zijn begrafenis in DePanne, legden zijn vrienden - waaronder zowat heel de leiding van de Frontbeweging - op zijn pas gedolven graf een rouwkrans met het opschrift 'Zalig zijn zij die lijden voor Vlaanderen'... Na de oorlog groeide Lode de Boninge vrij snel uit tot een van de zgn; 'IJzersymbolen'. In tegenstelling tot hen werd hij echter niet herbegraven in de crypte van de IJzertoren. Al in 1921 werden de stoffelijke resten van de Boninge op vraag van de familie naar Wevelgem gerepatrieerd. Hij werd er bijgezet in het familiegraf. In de crypte van de IJzertoren staat er wel een heldenhuldezerk voor Lode de Boninge, maar hij ligt dus niet hier maar in zijn geboortedorp begraven...