Ik ben het hoofdpersonage van het boek en mijn naam wordt
niet vermeld. Ik ben vader van een 21-maanden oude peuter en mijn vrouw is net na
de bevalling gestorven, ik ben dus weduwnaar. Ik haat mijn werk en mijn collega
en ik wil al vanaf de dood van mijn vrouw zelf ook sterven. Ik doe het niet, het blijft bij gedachten, ik
weet niet waarom maar ik pleeg geen zelfmoord. Ik ben eenzaam en alleen, ook
zeer ongelukkig maar ik weet zeker dat er op een dag verandering in komt.
Ineens was ze weg. De vrouw van mijn leven. Net na de
bevalling van ons, inmiddels twee jaar oude dochter. Ik was er totaal kapot van, ik
hoop dat ik mijn leven terug zal kunnen herpakken maar de beelden geraken niet
uit mijn hoofd. Aan de telefoon had men gezegd dat er een
ongeluk was gebeurd, zonder een minuut na te denken rende ik naar het ziekenhuis. Ik ging zelfs niet met de auto, zo overstuur was ik. Ik kwam er aan en kreeg te horen dat mijn vrouw was overleden. Dit had niet mogen gebeuren,
het leven is totaal zinloos en oneerlijk. Het was zo moeilijk om alleen verder te leven, fat is het nu nog steeds maar intussen heb ik een draagbare weg gevonden.
Een speciaal maar lief meisje let nu op onze dochter terwijl ik
werk. Ze zorgt goed voor haar, dat weet ik zeker. Ze zal voorlopig een goede
vervangster zijn voor haar die zo erg gemist wordt.
Ik werk nu in een ziekenhuis in Parijs. Ik haat het werk
daar. Mijn collega en ik hebben de taak mensen op te bellen waarvan een
familielid gestorven is. (We zeggen dit natuurlijk niet aan de telefoon, we
gebruiken een excuus. Meestal zeggen we dat er een ongeval heeft
plaatsgevonden). Ik moet dus hetzelfde doen als de man die mij gebeld heeft toen mijn vrouw gestorven was. Nadat we gebeld hebben komen de nabestaanden zo vlug mogelijk naar
ons toe. Uiteindelijk moeten we het afschuwelijke nieuws vertellen.
Ik werk hier nog niet lang, ik dacht zo beter te kunnen
omgaan met de dood van zij die mij zo dierbaar was maar tot nu toe lukt me dat heel moeilijk.
Klanten, zo noemen we de mensen die naar het ziekenhuis
komen. Mijn collega en ik noemen onszelf hyena's, we weten niet goed waarom
maar dat is al zo van in het begin. Op een dag kwam er een klant binnen die
moeder was van een 17-jarige dochter. Ze bleef maar huilen en we hadden haar
nog niets eens verteld dat haar dochter dood was. Ze deed me veel denken aan mijn vrouw, toen ze huilde. Ik keek haar in de ogen en herkende meteen al mijn verdriet. Dat deed
pijn, diep vanbinnen. Toen stopte de vrouw met huilen hebben we haar uiteindelijk gezegd dat haar dochter gestorven was. Ze huilde niet
meer, dit voorgevoel had ze al de hele tijd en ze had het verwacht.
Toen de moeder uiteindelijk rustig werd nam mijn
collega dit moment te baat en vroeg haar of we het
lichaam mochten houden voor 'de wetenschap'. Het is nu eenmaal ons werk maar ik
haat zijn manier van doen. Hij lijkt wel of hij blij is dat er weer een jong en gezond lichaam kan worden afgestaan ten dienste van de wetenschap. Want inderdaad 'alle functies' zijn nog prima in staat, de organen zijn kerngezond.Het raakte mij zo diep dat ik uitbarstte en tegen hem uitvloog dat het echt niet kon op zo'n onverschillige toon. Ik schold hem uit en hij werd razend kwaad. Hij schopte mij op de grond. Ik kon niets doen. Hij gooide met een stoel naar mij en raakte mij bloedens toe. Tot het volle besef dat ik wél wil leven, anders leven. Ik heb een nieuw licht gezien, ik wil vooruit. Ik wil helemaal niet meer dood...