Het maken van een blog en het onderhouden is eenvoudig. Hier wordt uitgelegd hoe u dit dient te doen.
Als eerste dient u een blog aan te maken- dit kan sinds 2023 niet meer.
Op die pagina dient u enkele gegevens in te geven. Dit duurt nog geen minuut om dit in te geven. Druk vervolgens op "Volgende pagina".
Nu is uw blog bijna aangemaakt. Ga nu naar uw e-mail en wacht totdat u van Bloggen.be een e-mailtje heeft ontvangen. In dat e-mailtje dient u op het unieke internetadres te klikken.
Allicht heeft nog iemand 'een origineel exemplaar' liggen van een van de
volgende foto's, van kort na de tweede wereldoorlog (1945-1946).
1. Foto genomen op de speelplaats van de jongensschool
in Grote-Brogel vóór het klaslokaal van de hoofdonderwijzer.
Enkele personen die op de foto prijken: Meester
Leo Geusens (hoofdonderwijzer), Jaak van Krist
(Leen), Louis van Harie Schans (Gijbels), Hugo van Waar Ties (Verheyen), Theo Banken, Jules van de Benthof (Pelseneer), Jaak van Pier
Theelen (Nouwen), Jef van Teng, (Houben), Pierre van Door Braeken van het Maarlo, Gerard
Pinxten, Door Moors, Harie van de Waart (Winters), Harie van Jengske van den
Houben (Weyers), Ley van de Boy (Schallei), Ties van de Groonen
(Vanderhoydonks)...
2. Foto genomen bij de ingang van de kerk van
Grote-Brogel door pater-kapelaan Leo van de Nelis (Schrooten) bij gelegenheid
van de zondagse catechismus. Enkele personen die naar alle waarschijnlijkheid
op het fotootje prijken: Noel Truyens 'met een sneeuwbal in de hand, gereed om
te gooien'; Louis Gijbels, Jef Gijbels, Louis Schurmans, Jules Pelseneer, Door
Moors, Ties Vanderhoydonks...
De foto's zullen vanzelfsprekend 'per kerende' terugbezorgd worden.
Indien ze zouden ingescand worden, en doorgestuurd via
elektronische weg, zouden we ze graag in de hoogst mogelijke resolutie
ontvangen.
De Vlamingen,
die blijkbaar bijzonder redelijk blijven, aanvaarden dat er van meet af
jaarlijks een belangrijke som geld uitgekeerd wordt als compensatie voor de
splitsing van de kieskring BHV.
Eigenlijk was
het niet eens nodig jaarlijks die som geld te betalen voor de bedoelde
splitsing, vermits de huidige niet-splitsing in strijd is met de grondwet.
Daarvoor zou er volstrekt geen geld hoeven betaald te worden, noch wat dan ook.
Als garantie
vragen ze - in de politiek moet je niet naïef zijn; dat zou onverantwoord zijn
tegenover je kiezers - dat de bedoelde som opgenomen wordt in de nieuwe
financieringswet, of zou vervallen indien er geen akkoord bereikt wordt over de
in het vooruitzicht gestelde hervorming.
Maar de
Franstaligen weigeren zo'n bijzonder redelijk voorstel te aanvaarden!!!
Wie zegt er
hier onafgebroken 'neen' ('of in hun eigen taal 'non')!?
Jozef Ratzinger was op bezoek in Groot-Brittannië, in de maand september 2010.
Hij blijkt gezegd te hebben, dat pedofilie een ziekte is.
Is hij een gediplomeerd arts!?
Of
hij goed beslagen is in de vakken waarvoor hij gestudeerd heeft,
daarnaar hebben we het raden, maar het lijkt niet erg zeker, dat zijn
kennis telkens de wetenschappelijke toets zal doorstaan. Het is heel
wat anders, behoorlijk te kunnen redeneren, dan goed te kunnen
onthouden.
Als we het goed hebben, zal hij homofilie in het zelfde vakje catalogiseren: een ziekte.
Op
een eiland, wat verder weg, woont een volksstam: mannen en vrouwen die,
volgens de aloude geplogenheden op het eiland, trouwen en kinderen
verwekken. Ze zijn allen zwartharig.
Op zekere dag stranden er schipbreukelingen, met bruin haar.
Dat is 'niet gewoon!' vinden de eilandbewoners.
Vervolgens komen er drenkelingen op het strand met ros haar; en nog andere met blond haar.
Dat komt eveneens 'bijzonder ongewoon' over bij de eilandbewoners.
Die mensen lijden aan een haar- en hoofdziekte, dogmatiseert de opperpriester, tevens dorpstovenaar.
De
schipbreukelingen die nog wat later de oever bereiken, zijn
respectievelijk afkomstig uit Amerika en uit Zuid-Afrika. De eersten
zijn Indianen, roodhuiden, maar daarover hebben de eilandbewoners geen
weet, en de anderen hebben een zwarte huidskleur.
Tenslotte blijken er
zich tussen de binnenstromende drenkelingen ook een aantal mensen met
een gele huidskleur te bevinden (afkomstig uit het Oosten van Azië).
Nu wordt het helemaal 'ongewoon!' 'Ongewoner' kan toch niet!
Die schipbreukelingen zijn over het héle lichaam ziek! orakelt de opperpriester-dorpstovenaar.
Tussen
de eilandbewoners zijn er toch enkelen ('rari nantes', 'héél weinig',
'uitzonderingen', zou dichter Vergilius gezegd hebben), die in alle
stilte bij zichzelf denken:
Wanneer iemand ziek is, is er iets stuk, verstoord, of defect. 'Anders zijn' is geen ziekte.
Op
een eiland, een eind daar vandaan, woont slechts één persoon, een man.
Het is een heerlijk warm eiland. Zorgen om klederdracht heeft die
eenzaat niet. Een familienaam evenmin, en ook geen voornaam. Hij noemt
zichzelf 'mens', wat in zijn taal als 'adam' klinkt.
Vind
het toeval, of wat ook: op een mooie dag verschijnt er, binnen de
gezichtskring van die man, nog iemand, een vrouw, met al even weinig om
het lijf. Het valt de eerste mens op, dat die tweede er 'heel anders'
uitziet: geen penis, maar een vagina; en blijkbaar geen borsthaar; maar
wel een paar fraaie borsten. 'Bijzonder ongewoon' in zijn ogen.
Als
die 'eva' er niet zo aantrekkelijk uitzag, had hij kunnen
veronderstellen: allicht héél ernstig ziek; de ergste ziekte die je je
kunt indenken!
Hoe betitel je eigenlijk dit alles? vraag ik aan mijn bovenbuur.
Anders georiënteerd, anders geaard, anders geëvolueerd, oordeelt hij.
Op de
webstek van professor Herman De Ley lees je, als weergave van een precair
standpunt van Immanuel Kant, de volgende samenvatting: "Het feit
dat iets bestáát, is géén supplementaire eigenschap naast wát het is."
- (http://www.flw.ugent.be/cie/vroege ) -
Immanuel Kant verliest uit het oog, dat wanneer je eigenschappen van iets (van de een of
andere entiteit, bijvoorbeeld van je paard) vermeldt, je al begonnen bent met
te zeggen dat je paard bestáát! Als je daaraan nóg een keer toevoegt, dat je
paard bestáát, dan doe je twee keer hetzelfde! Het bestaan had je al vermeld
terwijl je andere eigenschappen opsomde. Zonder te bestaan kan je paard bijvoorbeeld geen
goede draver zijn!
En als iemand
een aantal eigenschappen vermeldt van zijn toekomstige dochter, die over
bijvoorbeeld vijf jaar zal geboren worden?
Dan zal hij
alleen maar spreken over 'eventuele eigenschappen' van zo'n 'eventuele
dochter', en die uitleg bevat dan tevens de vermelding 'eventueel bestaan',
want als je niet praat over 'een eventueel bestaande dochter', dan praat je
evenmin over een 'eventuele dochter'.
In
tegenstelling tot wat Immanuel Kant betoogde, is 'bestaan' niet alleen een
predikaat; we zouden haast kunnen zeggen dat het 'een bevoorrecht predikaat' is, of, met
een lichte overdrijving, 'een predikaat bij prioriteit'.
Laten we het houden, met enige
bescheidenheid, bij 'een primum inter paria'.
Een gedetailleerde toelichting bij het
precaire standpunt van Immanuel Kant vind je in het boekTaalmisbruik,blz. 23-36, 101-140, en
143-168 (Antwerpen / Apeldoorn, Garant-Uitgevers, 2005, ISBN 90 441 1808 0,
234 blz.)
* * *
* * *
* * *
Misschien lees je, in aansluiting hierbij,
het artikel Argument mégéthologique d'Anselme; traduction
selon le sens du texte (van dezelfde auteur), in het tijdschrift Revue de Philosophie Ancienne(2010,
nr. 1, blz. 85-94). - ( http://cat.inist.fr/?aModele=afficheN&cpsidt=23078822 ) -
En sla je vervolgens ook even het
volgend boek open:
- Anselmus
taalkundige valstrik (een meertalig essay - met een voorwoord van professor
Hubert Dethier).Antwerpen, Uitgeverij
Wever & Bergh, 2008, ISBN 978-90-78902-36-2, 256 blz. (Eveneens van dezelfde auteur).
Of de identieke uitgave in het Engels:
- Anselms Linguistic Pitfall
(essay in several languages - with a foreword by professor Hubert
Dethier). Antwerpen, Uitgeverij Wever &
Bergh, 2008, ISBN 978-90-78902-30-0, 256 blz.
Het
wordt hóóg tijd, dat we álle boeken die níet gelézen worden - die wél massaal
verkócht, en die op boekenplank en in boekenkast te prijk gezet
worden - maar die níet gelézen worden - 'met een dikke streep' - bij
hoogdringendheid - uit 'de literatuurlijst' schrappen.
Als
de auteur niet erin slaagt zijn boek - hoe vernuftig hij het ook in mekaar knutselt en wrocht - zó te schrijven, dat een grote groep lezers met graagte erin
blíjft lezen, verdient zo'n boek de betiteling 'literatuur' níet!
Mensen die zo'n werk tóch 'doorworstelen', zijn dan
allicht bezig 'een tekst uit wetenschappelijk oogpunt te bestuderen'.
***
Wat de
boeken betreft, die graag gelezen worden, dienen we blijkbaar, uit
literair oogpunt,duidelijk een reeks categorieën te onderscheiden, volgens
onderstaand model:
-
Literatuur voor kleuters (aan wie er voorgelezen wordt);
-
Literatuur voor kinderen in hun lagere schooltijdperiode;
-
Literatuur voor jongens en meisjes in de puberteitsperiode;
-
Literatuur voor jongvolwassenen;
-
Literatuur voor volwassenen;
-
Literatuur voor volwassenen met een lagere-schoolontwikkeling;
-
Literatuur voor volwassenen met een middelbare-schoolontwikkeling;
-
Literatuur voor mensen met een hogeschoolontwikkeling;
-
Literatuur voor personen die bijzonder geïnteresseerd zijn in wetenschappelijke
informatie (die we in bepaalde literaire boeken vinden);
-
Literatuur voor volwassenen met karakter A,met karakter B, met karakter C,
enzovoort;
-
Literatuur voor mensen die bijzonder geïnteresseerd zijn in detectiveverhalen;
-
Literatuur voor mensen die bijzonder geïnteresseerd zijn in spannende
thrillers;
-
Literatuur voor mensen die bijzonder geïnteresseerd zijn in de natuur;
enzovoort...
Deze
categorieën zullen vanzelfsprekend op hun beurt nog verder kunnen onderverdeeld
worden, naargelang van de bijzondere interesse van de onderscheiden lezers
binnen elke groep. Voor heel wat werken zullen we trouwens in bepaalde
opzichten met categorieoverlapping te maken hebben.
Vervolgens
kunnen we verdergaan, naargelang van de categorie, met bijkomende kwalificaties
zoals: plastisch, zeer plastisch, informatief, zeer informatief, spannend, zéér
spannend, uitgesproken episch, heel lyrisch, enzovoort.
Boeken
evenwel die alleen maar gekócht worden, en ongelezen op boekenplanken of in
boekenkasten terecht komen, verdienen de betiteling 'literatuur' níet.
Laten we tenslotte niet uit het oog verliezen, dat ook boeken voor kleuters en voor opgroeiende kinderen, in hun categorie, zéér hoogstaande literatuur kan zijn!
Onze
kleine Margot (inmiddels toch al 12 jaar) is bezig een boekje te
schrijven.
Ik heb
haar gezegd dat ze, gelet op haar voornaam, dat werkje best 'een margotogram'
kan noemen, naar analogie met leenwoorden zoals telegram (afgeleid van het
Oud-Griekse 'tèle' [ver], en 'gramma', 'grafein' [geschrift, schrijven].
Daarbij
komt nog, dat het neologisme tevens een palindroom vormt, vermits je het in
de twee richtingen, in dezelfde betekenis, kunt lezen.
LEOPOLD FLAM; Een filosoof van gisteren voor een wereld van morgen.
24.12.2010
Merkwaardige omslagfoto: een Leopold Flam, die je op vleugels van zijn gespreide armen meeneemt naar de hogere sferen van de filosofie!
Tamelijk zwaar boek: achthonderd gram. Kan allicht nog door de beugel. Drie cm meter dik. Geraakt eveneens ertussen. Vierhonderd zevenenveertig bladzijden. Daar geraak je wel door! - des te makkelijker, omdat je het werk naar eigen keuze kunt lezen: dank zij een heel duidelijke inhoudsopgave kies je het eerst de hoofdstukken die je het meest aanspreken.
Wellicht begin je met 'Het belang van Flam in de drieëntwintigste eeuw' van Leopold Laarmans; - of met 'Flam en het oosterse denken' van Ann Schroyens; - of met 'De existentiële god van Jacob Böhme' van Herman Schurmans; - of met 'Plato en zijn schaduwen' van Jef Van Bellingen,; - of met 'Een profilatorische lectuur van Heidegger', van Hubert Dethier.
Onderwerpen te kust en te keur! - een drieëntwintigtal - rond de intrigerende filosoof Leopold Flam.
Uiteraard laat ik het aan de lezer over te ontdekken in welke mate Leopold Flam (1912-1995) in zijn wijsbegeerte beïnvloed werd door wat hij doormaakte in de gruwelijke periode 1943-1945. Als joods medemens werd hij gearresteerd, opgesloten en hardhandig verhoord in de gevangenis. Vervolgens werd hij naarconcentratiekampen in Duitsland gedeporteerd, waar hij verbleef tot aan zijn bevrijding in 1945, bij het einde van de oorlog.
Het boek werd samengesteld door Hubert Dethier, Willem Elias, Ann Van Sevenant, Jan Van den Brande, Yvan Cloet en Jeanine Lambrecht
. Gisteravond, 26.11.08, gekeken naar een interview met minister van staat, Wilfried Martens, afgenomen door professor Rik Torfs, in het programma 'Nooitgedacht' op Canvas (VRT).
Eén positief punt om te beginnen. Wilfried Martens gaf 'heel duidelijk' zijn opvatting in verband met het onderwerp 'hiernamaals'.
Om misverstand te vermijden: het is 'de duidelijkheid' die ik waardeer.
Vervolgens enkele minpunten:
Tegelijkertijd bleek hij zich te begeven in het bijzonder riskante vaarwater en drijfzand van 'de wensdromen'.
Zijn opvatting over een persoonlijke relatie met een God en over een leven na de dood (met ook daarin een persoonlijke relatie met zo'n God, en met anderen, zoals met wijlen zijn ouders) was een volstrekt onwetenschappelijke uitleg.
Daarbij gaf hij duidelijk te kennen, dat hij vaak 'erg ontstemd raakt', wanneer anderen openlijk verklaren dat zij volstrekt niet geloven in een verder leven in een hiernamaals na de dood.
Dat fenomeen 'ontstemd raken' in gelijksoortige gevallen komt bijzonder vaak voor bij godsdienstige mensen. Als je hun duidelijk te verstaan geeft, dat je een heel andere overtuiging hebt dan zij, en dat je hun godsdienstige standpunten níet deelt, dan merk je vaak erg duidelijk, dat ze 'kwaad worden' (soms ietwat ingehouden in de hedendaagse tijd).
Wilfried Martens wenste ook een heel mooie begrafenis met veel sympathisanten erbij, en hij vindt, dat hij, als minister van staat, recht heeft op een staatsbegrafenis.
Als er medemensen zijn die we (bijzonder) waarderen, dan laten we hun dat m.i. best blijken terwijl ze nog leven en het nog kunnen beseffen. Na het overlijden zal een heel eenvoudige afscheidsplechtigheid best volstaan (hetgeen vanzelfsprekend niet mag beletten dat we, in alle medemenselijkheid, oprecht onze deelneming betuigen aan de naastbestaanden).
. Ik zit (nog altijd) in de gevangenis, als een geïnterneerde van lange datum!
Ik heb de tijd nog gekend, dat er voor de (toenmaals) ruim negenhonderd gevangenen in deze strafinrichting (waaronder een driehonderdtal geïnterneerden), slecht één psycholoog voorhanden was (ik noem hem even J.M.B.). Toen hij ontslag nam, was er hier - gedurende maanden - géén psycholoog aanwezig!
In die tijd werkten er hier 'drie maatschappelijk assistenten'. Op een bepaald ogenblik namen twee van hun ontslag; 'geruime tijd' bleef er voor die ruim negenhonderd gevangenen (veroordeelden en geïnterneerden) slechts één maatschappelijk assistent voorhanden (ik noem hem even R.R.).
Ik herinner me, hoe in die tijd o.a. de moreel consulenten hárd - héél hárd - gepleit hebben voor een meer humaan leefmilieu en een betere, ruimere omkadering van de geïnterneerden in de gevangenis, in het bijzonder voor meer gekwalificeerde begeleiders: psychiatrisch verpleegkundigen, maatschappelijk werkers, psychiaters, psychologen...
Ik probeerde dat namelijk enigermate te volgen via de interviews, de lezersbrieven en de artikels die er herhaaldelijk in de pers en ook in de (ietwat) meer gespecialiseerde bladen, zoals 'Fatik', 'Stigma', 'Panopticon', 'weekbladen' en ook wel 'dagbladen' verschenen. Het was een hartverwarmend pleidooi ten gunste van de geïnterneerden, om voor deze 'niet gestrafte' en 'niet veroordeelde' - maar wel 'opgesloten' mensen - wat meer menselijkheid te verkrijgen.
Zo kan ik verwijzen naar een paar artikelen. In het boek 'Humanisme morgen' (x.1) (blz. 131-132) het (door de auteur niet ondertekend) artikel 'Internering'. In het tijdschrift Fatik (x.2) de (eveneens door dezelfde bescheiden auteur - ik noem hem even vdhm - niet ondertekende) tekst 'Internering: Antwoord van de v.z.w. Open Raam aan de Minister van Justitie'.
En, wonder boven wonder, die pleidooien (o.a. bij de toenmalige minister van Justitie, Melchior Wathelet) blijken toch, als ik het correct interpreteer, in goede aarde te zijn gevallen, want er wérden sindsdien méér psychologen en méér bijkomend, gespecialiseerd personeel aangeworven. Véél meer zelfs!
Consternatie! Ressorteert dat een averechts effect?
Als ik me herinner, wat er tóen gebeurde, en hoe hemeltergend het nú eraan toegaat, dan moet ik wel tot zo'n besluit komen. Degenen die hier nu - in heel wat groter aantal - werken, hebben hun job te danken aan de pleidooien van de mensen van goede wil die toen om ons welzijn bekommerd waren. Maar wat zien we féitelijk gebeuren?
Destijds konden we duidelijk merken, dat de begeleiders (afdelingsdirecteur, maatschappelijk assistent, psycholoog) zich terdege inspanden, om de zoveel mogelijk geïnterneerden 'buiten de gevangenis' te krijgen. Zij waren daarbij heel tevreden, als aalmoezeniers en moreel consulenten zich eveneens inspanden om geïnterneerden uit de gevangenis weg te helpen (waar die mensen trouwens volstrekt niet zouden mogen verblijven), en om voor degenen die nog altijd 'binnen zaten', op allerhande wijzen, het leven enigermate te verlichten. Aalmoezeniers en moreel consulenten bleken zelfs door begeleiders van toen daartoe expliciet aangespoord en aangemoedigd te worden.
Thans, nu het aantal begeleiders aanzienlijk verruimd is, blijken een aantal van die bijkomende omkaderingsleden heel wat minder medemenselijk, minder humaan, meer restrictief en zelfs meer repressief om te gaan met de geïnterneerden.
Tijdens de wandeling verneem ik daarover onafgebroken schrijnende kritiek. Vroeger kreeg je de maatschappelijk assistent en de psycholoog tenminste 'te zien' en 'te spreken', hoor ik voortdurend klagen; tegenwoordig moet je wéken wachten om, bij wijze van voorbeeld, alleen maar dat aspect te vernoemen.
Zij hébben hun job, maar zij blijken níet te beseffen hoe, met welke bedoeling, en door welke volgehouden inspanningen, ze die 'eigenlijk' verkregen hebben!
=============
Voormelde teksten:
(x.1) 'Internering'. (Niet ondertekend artikel, (van de hand van vdhm), blz. 131-132 in het boek: Humanisme morgen (eindredactie Karen François). VUBPRESS, Brussel, 1992, ISBN 90-5487-85-7, 215 blz.
(x.2) 'Internering: Antwoord van de V.Z.W. Open Raam aan de Minister van Justitie': in het tijdschrift Fatik (Kontakt- en informatieblad voor gevangeniswezen en reklassering), nr. 48 (jan./feb. 1992), blz. 14-15. Dit nummer van Fatik verscheen als een Bijlage/Inlage in de Nieuwsbrief van de Liga voor Mensenrechten, 1992, jg. 11, nr. 1-2). Het artikel 'Internering' (dat eveneens van de hand was van vdhm) verscheen 'vanwege de 'Werkgroep Internering' van de toenmalige v.z.w. 'Open Raam''.
- Ik moét hieruit! Ik krijg geen lucht! Ik
kan niet meer ademen!
- Ik zit in de internering.
Néén, ik ben géén geïnterneerde. Wel zit ik iedere
werkdag tussen ze. Het is mijn job.
- Onafgebroken word ik hier met zovéél onrecht
geconfronteerd, dat het me verstikt.
De internering, zoals ze in ons land uitgevoerd wordt,
is gruwelijk onrechtvaardig: Ze is flagrant in strijd met zowel rechtszekerheid
als met de elementaire mensenrechten. Personen die zeven, acht, tien, vijftien,
twintig jaar en meer in de gevangenis onder onze hoede opgesloten blijven,
omdat de overheid zowat een eeuw lang ostentatief nalaat daarbuiten
plaatsen voor ze te creëren, hebben toch het recht om de zoveel maanden een
hapje lucht te scheppen buiten de gevangenismuren!
Of schuilt er een andere adder onder het gazon? Willen
we te allen prijze hermetisch ingedekt zijn? Ontbreekt ons dat tikkeltje moed?
Of woelt er nog een adder méér onder het struikgewas?
Kan het ons niet schelen dat er deze medemensen nooit een hap buitenlucht
gegund wordt? Lappen we zowel therapeutische als humane beweegredenen dikhuidig
aan onze laars? Kan een gevoel van welzijn van deze, aan onze zorgen
toevertrouwde medemensen, ons geen barst schelen?
Meld je in dan aan bij een concentratiekamp, of een
goelag. Daar vind je je gading!
Ik kan deze harteloosheid niet langer aanzien! Ik stik
ervan!
Omdat de overheid in ons land afschuwelijk in gebreke
blijft, is de internering op zichzelf al een gruwelijk pak ellende!
. M) Welke is de donkerste nacht (dag) van de maand?
- 'Den-achtste'!
___________
N) Tref ik, tot mijn verwondering, een oude vriend aan, die stilaan de pensioenleeftijd moet bereiken, tussen bedelaars, zalig rustend, onder een brug in Parijs.
. Op de boekenbeurs in Antwerpen (31.10-11.11.2008) werden er dit jaar, als boekenbeursgeschenk, 'stápels' van het boekje 'Twee vrouwen' van Harry Mulisch gratis uitgedeeld.
Het werd in alle toonaarden aangeprezen als 'een literair hoogstandje'!
Op de thuisweg, in de bus, begon ik erin te lezen.
Al van meet af dook een eerste storing op.
De derde zin van het boekje luidt als volgt: 'Plotseling bedolf de vermoeidheid mij, zoals een gedropte parachutist wordt bedolven door zijn parachute' (blz. 11).
Wat een compleet onbegrijpelijke vergelijking is me dat! En zoiets van zo'n gevierd auteur als Harry Mulisch! Of moet ik dit maar door de vingers zin als een jeugdzonde. Het boek verscheen voor de eerste keer in 1975; (de auteur was toen... 48 jaar!)
Even, voor ik verder ga, en voor een goed begrip, vooraf deze uitleg. Het hoofdpersonage had 'tot diep in de nacht', (tot) bijna vier uur in de morgen in (de) werkkamer gezeten en een fles wijn gedronken; van het ene ogenblik op het andere kon (zij) niet meer uit (de) ogen kijken'.
Zo kom ik bij de vijfde zin, op dezelfde bladzijde: 'Ik liet alles zoals het was, deed het licht uit...'
Dat lijkt me een flagrante én storende contradictie. Je zegt, dat je alles laat zoals het is, en onmiddellijk daarop, dat je het licht uitknipt. Dat is in mijn ogen níet 'alles laten zoals het was'! En in één adem laat Harry het personage daaraan toevoegen: 'en (ik) ging beneden de deur op het nachtslot doen'.
Vloekt ook dat niet met de onmiddellijk voorafgaande mededeling 'ik liet alles zoals het was'?
Of mogen een tekst van een (gevierd) auteur en uitspraken van zijn personages op deze (metaforische) wijze vloeken? Mij alleszins, als lezer van 'een vermeend literair werkje' stoort dat geweldig; (maar wie ben ik!)
Voor een goed begrip, nóg een woordje uitleg. Beneden vindt voormeld personage in de brievenbus een telefonisch oproepbericht verstuurd uit Nice, om haar erop voor te bereiden, dat haar moeder in Zuid-Frankrijk overleden is, hetgeen zij dan ook, wanneer ze even later naar ginder telefoneert, zou bevestigd horen.
Dan, in de dertiende en veertiende regel, op blz. 11, in de tiende zin van de roman, laat Harry zijn personage meedelen: 'Zonder de deur op slot te doen ging ik naar boven.'
Wanneer ik bezig ben een boek te lezen, dat als 'een literair hoogstandje' aangekondigd wordt, dan stoort zoiets mij fel. Wie gaat nu om vier uur 's morgens naar boven zonder beneden de deur te sluiten!
Ik weet het, een aantal eventuele gesprekspartners zullen alweer een would-be uitleg weten te verzinnen ter wille van de grote Harry Mulisch, zoals ze gewoon zijn dat te doen, wanneer goed aangeschreven personen iets onbegrijpelijks uitrichten. De kleine garnaal kunnen ze doorgaans niet genoeg onjuistheden onder de neus wrijven, maar om bij gekende figuren ook maar één foutje te vinden, daarvoor hoeden ze zich terdege!
Allicht kunnen ze opwerpen: die mevrouw zal helemaal van streek geweest zijn, omdat ze verwachtte héél ongunstig nieuws over haar bejaarde moeder te zullen horen. Naar mijn inzicht gaat in zo'n geval een volwassen mevrouw, die nota bene achteraf alles nog heel goed weet na te vertellen, op dat uur van de nacht niet terug naar boven zonder de deur beneden op slot te doen!
Drie zinnen verder, nog altijd op de eerste bladzijde van de roman, lezen we in verband met het telefoongesprek naar het tehuis waar haar moeder overleden is: 'De vorige middag, vertelde de directrice (haar bliksemsnelle stem door Frankrijk, België en Nederland), was zij in het park in slaap gevallen en niet meer wakker geworden.'
Bij die (leuk bedoelde) toelichting tussen haakjes door Harry's personage, zal ik maar niet verder uitweiden? Dat laat ik maar aan de lezer over.
Een zevental regels verder blijk ik nog een slordigheidje te vinden; of een jeugdzonde? - in de vorm van een hier 'ongepaste' en toch wel 'storende' stijlfiguur (een metonymie, synecdoche, 'totum pro parte', 'geheel voor gedeelte')?
Je leest namelijk: '(In het park) hangt een gefilterde stilte, die zich elke middag vult met oude dames en heren uit alle delen van de wereld.' Deze synecdoche komt me in dit geval, zoals gezegd 'ongepast' en 'storend' over. Of was het misschien niet meer dan een lapsus calami (een schrijffout), een lapsus linguae (een verspreking), 'een vergetelheid' vanwege de (jeugdige) auteur?
Enerzijds kun je best schrijven, dat 'het park zich vult met dames en heren'. Anderzijds kun je ook zeggen, dat 'de stilte zich vult met geluid; met het geluid van schuifelende voetstappen'; of misschien zelfs, ietwat ingekort en dan toch ook metonymisch 'met de voetstappen van oude dames en heren'; 'met het gebabbel van oude dames en heren';. Maar als je in die beschrijving, eigenlijk de connotatie 'geluid' (waarmee de stilte zich dan moet vullen) helemaal verzwijgt, dan stoort me dat behoorlijk!
Ingeval het gewoonweg een vergetelheid geweest is vanwege de auteur dan heeft Harry - sinds 1975 - alleszins meer dan tijd genoeg gehad om zijn werkstukje hier (en op andere plekken) te restaureren. Authentieke kunstenaars doen dat toch!
Daarna heb ik toch nog een vijf- à zestal bladzijden verder gelezen.
Op de zevende bladzijde tekst, op de achtste regel (blz. 17), vind ik dan de volgende zin: 'Ik zat op de treden van het monument op de Dam, tussen een paar honderd jongens en mesjes, die nauwelijks ouder waren dan ik in de dagen van mijn vlucht was.'
De meeste personen, aan wie ik die zin ter lezing voorlegde (er was één uitzondering) moesten die mededeling één of meer keren herlezen, eer ze de constructie vatten.
Jazeker, grammaticaal blijkt het een correcte tekst te zijn. Maar uit literair oogpunt, wat mij betreft, een verwerpelijk onding! Indien ikzelf bij onachtzaamheid zo'n draak geschreven en niet verbeterd had, dan zou ik die, bij de éérste herdruk, ongenadig eruit kieperen. En hier blijken we te maken te hebben met 'de negenentwintigste druk'.
Al eerder heb ik deze bemerking gemaakt: zouden kunstenaars uit andere kunsttakken (muziek, dichtkunst, bouwkunst, schilderkunst, beeldhouwkunst) zich soortgelijke slordigheden veroorloven, dan zouden ze behoorlijk op hun donder krijgen. Verbeeld je, dat op een schilderwerk van Pieter Bruegel de Oude een plek van een aantal vierkante centimeter zo slordig uit de toon zou vallen, of dat bij een van de kunstwerken van de ongeëvenaarde kunstsmid Lodewijk Van Boeckel een even klein vak 'zo storend slecht' zou afgewerkt zijn, hoe afkeurend zou daarop gereageerd worden!
Zogenaamde grote literatoren kunnen zich blijkbaar - nadat ze in de prijzen gevallen zijn - om het even wat veroorloven. Mogen we daarvoor dan nog het woord literatuur (mis-)bruiken?
Ik weet, dat er heel wat anderen zijn, die het boekje uitgelezen hebben - en ongetwijfeld zijn er dat zéér velen - die met veel lof over het romannetje spreken. In de inleiding lees je trouwens ronkend lovende woorden: 'In Nederland ontvangen, tussen 17 oktober en 14 november 2008, ruim 900.000 leden van de openbare bibliotheek een exemplaar van dit boek', (dat nu herdrukt wordt ter gelegenheid van de actie 'Nederland Leest'). '...kwam uit in 1975, en was een onmiddellijk succes. Het werd goed besproken en in diverse talen vertaald. In 1979 verfilmd. Een verhaal als een klassieke tragedie, dat bovendien leest als een trein. Het weet de lezer van nu net zo te raken als die van dertig jaar terug. ...biedt volop stof ter discussie over liefde, homoseksualiteit, man-vrouw-verhouding, ouder-kind-relatie en andere tijdloze thema's. Met (dit boek) schreef Harry Mulisch een van zijn meest toegankelijke romans. ...een literair hoogstandje ...een liefdesverhaal, spannend als een thriller.' - 'Ik herlas... en... kan melden dat dat een vreugdevolle bezigheid was. Het was en is een prachtig boek' (Hedy d'Ancona). - 'Annejet van der Zijl... steekt ...de loftrompet over misschien wel Nederlands beroemdste schrijver en zijn 'Twee vrouwen'. - '...een gelaagd boek ...ontroerend liefdesverhaal ...een literaire page-turner... Het bloedstollend einde laat geen mens onberoerd' (Philip Freriks).
Maar is dit alles voldoende om ook, zonder voorbehoud, te kunnen spreken over een werk dat een goede plaats verdient in 'de literatuur'? Is er daarvoor niet nog iets méér nodig dan 'een reeks 'tijdloze thema's (zoals liefde, homoseksualiteit, man-vrouw-verhouding, ouder-kind-relatie), gelaagdheid, spanning, verfilming, vertaling'? Wanneer ik literatuur wens te lezen, dan verlang ik een tekst die opgesteld is in 'een literair aantrekkelijke schrijfwijze'. Als ik bij het lezen gestoord wordt door, uit literair oogpunt, kromme zinnen en uitlatingen die niet stroken met de context, dan 'hindert' mij dat erg, en dan veroorloof ik het me een ander boek of een andere schrijver te zoeken. Indien ik wil lezen over tijdloze of andere thema's, dan heb daarvoor twee mogelijkheden. Ofwel neem ik essays ter hand waarin er daarover op een goede, degelijke, zakelijke wijze gesproken wordt. Ingeval er over dergelijke onderwerpen ook werken verschijnen, die onder de noemer 'literatuur' aangeboden worden, dan horen dat, wat mij betreft, romans of novellen te zijn zonder daarin, uit literair oogpunt, slordige plekken, m.a.w. boeken die bestand zijn tegen 'grondige literaire toetsing'.
. Russell Shorto. 'De botten van Descartes'. Interview in de krant 'De Morgen', katern 'dmUitgelezen', 31 december 2008, blz. 41-42. Recensent: Marnix Verplancke.
In dat interview wordt op flagrante wijze duidelijk, hoe catastrofaal het is, 'godsdienst' met 'religie' te 'verwarren'.
We dienen de auteur ten stelligste te adviseren, indringend onderscheid te maken tussen die twee begrippen; die twee fenomenen zéér duidelijk van elkaar te onderscheiden, en ze héél helder 'náást elkaar' te plaatsen in plaats van met elkaar te verwarren.
Godsdiensten houden fundamenteel voor, dat mensen in relatie staan tot, of een relatie hebben met een of meer (vermeende) goden. Dat heeft tot zeer nare gevolgen geleid in de loop der tijden!
De benaming 'religie' daarentegen duidt - in de authentieke betekenis van het woord - op 'verbondenheid met de anderen' - of zoals sommigen verkiezen te beklemtonen - op verbondenheid met 'het andere', waarin dan uiteraard 'de' anderen begrepen zijn (cf. het Latijns werkwoord 'religare', dat op 'verbondenheid' wijst. Zie o.a. Bart Mesotten, Van Aalmoes tot Zwitserse garde. Averbode, Altiora, 2004, blz. 436-437). Vaak zal hier ook de betiteling 'medemenselijkheid' - in de ruimste zin - aangewend worden: een verbondenheid met alle medewezens (alle medemensen, mededieren).
De geschiedenis leert ons, dat godsdiensten - naast andere kenmerken - vaak aan de basis gelegen hebben van ongemeen geweld en wreedheid.
Het is dan ook geenszins de religie, die door de Verlichting op de korrel genomen werd!
Personen zoals Richard Dawkins en anderen, vechten volstrekt niet tegen religie; integendeel. Ze hebben het wél erg moeilijk met godsdienst!
De bekende revoluties uit het verleden werden evenmin tegen 'religie' gevoerd. Wél werd er gestreden tegen overheersing en uitbuiting door asociale klassen waartoe, samen met machthebbers en rijkelui, vaak een gedeelte van de clerus, vertegenwoordigers van godsdiensten, gerekend werden.
Wil je aan anderen, in het bijzonder aan jongeren, duidelijk maken, waar de schoen wringt, dan dien je: hun te spreken over het uitzonderlijk belang van religie; en hun tegelijkertijd klare uitleg te geven over het 'precaire' ontstaan van godsdiensten.
Voor een verdere toelichting bij het onderwerp 'religie', zie het artikel 'Religie & geweld'.
. Op het internet lees je al eens vragen in verband met 'jeuk' op onderscheiden plaatsen op het lichaam.
Ooit hoorde ik een arts de raad geven, nadat hijzelf zijn licht opgestoken had bij een huidspecialist: die plekken zéker níet met gewone zeep wassen, maar met 'zure zeep' (die je kunt verkrijgen bij de apotheker).
Voor zover ik me herinner, had het te maken met de zuurgraad van de huid op die plaatsen, en wat er daarmee samenhangt.
Talkpoeder is allicht ook een nuttig hulpmiddeltje om het ongemak voor tijd en wijle weg te nemen (misschien omdat daarmee de plek van de lucht afgesloten wordt?)
Eventueel kan je arts ook nog een efficiënte zalf voorschrijven -- indien hij dat goedvindt?
Die zalf kun je dan misschien nog overdekken met een laagje talkpoeder, om te vermijden dat ze in de kleding opgenomen wordt en daardoor eigenlijk (gedeeltelijk) verloren gaat?
Toch denk ik niet, dat je (écht) gelijk hebt, geachte auteur. Willen we de (nefaste) invloed van godsdienst inperken, dan moet dat véél fundamenteler gebeuren.
Met een grondige 'omkering' in het onderwijs. Laat men de jeugd degelijk inlichten over oerknal en verdere evolutie; over de geschiedenis van de mensheid; en hoe het daarin eraan toeging.
Pas dáárná laat je ze (eventueel) kennis maken met 'de geschriften van destijds' met hun 'precaire' informatie. Zo vermijd je, dat kinderen eerst 'geïndoctrineerd' worden met onwaarheden, waar ze dreigen nooit meer écht vanaf te geraken.
Als onze moraal opgebouwd wordt op grond van een zo correct mogelijke werkelijkheidsvisie, in plaats van op 'oude volksfantasieën', zullen er een pak moeilijkheden verzwinden, waaronder de symboolproblemen. Niemand zal in verband met symbolen nog moeten komen aandragen met 'verbodsbepalingen', hetgeen trouwens een gevaarlijke aanval vormt op het principe van 'de individuele vrijheid' - een kostbare verworvenheid, waarvoor rechtgeaarde mensen eeuwenlang intensief moesten ijveren.
De geschiedenis leert, dat we de rechten van individuele vrijheid en verdraagzaamheid bijzonder hardnekkig moeten handhaven. Wie dagelijks leest hoe er onafgebroken medemensen in hun persoonlijke vrijheid - vaak op gruwelijke wijze - belaagd worden, beseft dat maar al te goed.
Als ik iemand met een vrijzinnig speldje achter een loket zie zitten; of een nonnetje; of iemand die we als een gelovige joodse man of vrouw herkennen; of een islamitische mevrouw met een hoofddoek? Tja, als zij hun werk goed doen, en zich jegens mij, de cliënt, hoffelijk en behulpzaam tonen...
Als ík hem of haar om dat kledingstuk of speldje voorbijga, om me door een ander loketbediende te laten helpen, dan wordt daarmee zijn of haar persoon, vóórkomen of handelwijze niet verkeerd, maar is míjn gedrag 'klein' en fout.
Laten we niet komen aandragen met de - 'vanzelfsprekend zéér noodzakelijke' - scheiding van kerk en staat. Dat is héél wat anders! We horen loketbedienden níet te vergelijken met (godsdienstige) 'keizers, presidenten, senatoren'.
Verder blijkt het volstrekt onwaarschijnlijk, dat deze werknemers met hun outfit propaganda zouden maken om waar ook ter wereld medemensen mensonwaardig te bejegenen.
De professor (emeritus) beëindigt zijn repliek met 'een héél terechte' oproep: 'Viva la libertá.' Moeten we 'de vrijheid' niet op een 'minder paradoxale' manier bevechten dan met 'verbieden en gebieden'? Zoals hierboven aangegeven, door middel van degelijke informatieverspreiding!
Blijft men daarin niet zwaar en oneerlijk in gebreke?
. Een belangrijk aspect blijft al te diep in de schaduw. Wat staat er écht op het spel? (x)
Er zijn rechten, vrijheden en waarden die zó fundamenteel zijn, dat er daaraan er onder géén beding mag getornd worden, zoals 'het grondrecht op individuele vrijheid'. Dat zijn waarden - waarvoor er héél hard gestreden werd. (y)
De geschiedenis leert dat we de rechten van individuele vrijheid bijzonder hardnekkig moeten handhaven. Wie in de krant dagelijks leest hoe er de wereld rond onafgebroken medemensen in hun persoonlijke vrijheid - vaak op gruwelijke wijze - belaagd worden, beseft dat maar al te goed. (z)
Als vrijzinnige heb ik vanzelfsprekend liever dat godsdienstige - of moet ik zeggen mythologische (?) - symbolen zoveel mogelijk uit het gezichts- en gehoorveld geruimd worden: geen hoofddoeken, geen monnikenhabijten, geen priestertoga's, geen opgespelde kruisjes, geen broeder- noch zusterplunjes, geen tiara's, geen kanunnikenpurper, geen galmende kerkklokken die in dorp en stad de omwonenden oproepen tot godsdienstvieringen, geen kruisbeelden tegen velerlei muren, geen mythologische heiligenbeelden. De grondreden daarvan is dat we het allesbehalve goedvinden, dat de anderen - en vooral de gewone medemensen én hun kinderen - in de mythologie gehouden worden. (Sommige godsdienstige personen van hun kant zullen allicht liefst geen vrijzinnige fakkels en speldjes in hun gezichtsveld zien opduiken.)
Maar we hoeden ons ervoor een beeldenstorm te ontketenen; of erger nog, een inquisitie of een godsdienstoorlog. De geschiedenis heeft de mensen wijzer gemaakt.
Allicht zijn er landen waar er, vanuit westerse, noordelijke, zuiderse of oosterse ideologieën grove schendingen van de mensenrechten plaatsvinden, maar het blijkt onwaarschijnlijk, dat vrijzinnig, christelijk, joods of mohammedaans geklede loketbedienden met hun outfit propaganda zouden maken of een oproep doen om waar ook ter wereld medemensen op mensonwaardige wijze te bejegenen of te mishandelen.
Vind je, dat de ideologieën die deze medemensen aankleven niet echt de juiste zijn, dan bestaan er geëigende paden om ze op de hoogte te brengen. We horen dat na te streven op grond van degelijke informatie: via geschriften, boeken, uitgeverswereld, media, pers, onderwijs - dit alles uiteraard op wetenschappelijke basis; en niet door te gebieden en te verbieden.
Blijven wij trouwens niet erg in gebreke, niet alleen tegenover de allochtone medeburgers, maar evenzeer tegenover de autochtone jeugd? Je krijgt sterk de indruk dat de gefundeerde informatie over de historische waarde/onwaarde van de godsdienstige geschriften erg onvoldoende verstrekt wordt. Wie zijn oor te luisteren legt tussen de volksmensen, hoort dat maar al te duidelijk. En toch is het op grond van die geschriften dat godsdienstige ouders en leiders de kinderen nog altijd naar kerk, synagoge, tempel, moskee, en naar godsdienststudie sturen. Dat mensen hun leven baseren op de 'geschriften van destijds', dat ze hun kinderen die teksten ter lezing aanbevelen, en dat ze hun kinderen aanraden volgens die boeken te leven is allicht hun goed recht - op voorwaarde dat ouders, leiders én kinderen op de hoogte zijn van de 'werkelijke' oorsprong en van de 'feitelijke' (beperkte) waarde van die geschriften en dat ze daarmee terdege rekening houden.
Laten we tenslotte niet komen aandragen met de - 'vanzelfsprekend zeer noodzakelijke' - scheiding van kerk en staat. We zullen loketbedienden niet vergelijken met godsdienstige 'keizers, koningen, presidenten, ministers, parlementairen, gouverneurs en andere gezagsdragers'. De scheiding van kerk en staat komt in het geval van de loketbedienden níet in het gedrang. Wil je voor dat belangrijk standpunt vechten, ga dan eens kijken (om niet te spreken over de ontelbare tempels, de galmende klokken en de andere symbolen in de openbare ruimte) tegen de muren van een hele reeks openbare en semi-openbare gebouwen. Is het niet - om een brutaal woord te gebruiken - onbeschoft, dat vrijzinnigen die in ziekenhuizen dienen opgenomen te worden, bijzonder vaak geconfronteerd worden met een duidelijk godsdienstig symbool, dat er op de ereplaats tegen een muur van hun kamer te prijk hangt. (Op dergelijke toestanden in gerechtshoven attenderen is allicht open deuren instampen.)
Mattias (vdhm) - (www.vdhm.be)
(x) Naar aanleiding van het 'intercultureel
hoofddoekendebat' (ook in vrijzinnige pers; juli-augustus-nummer van
UVV-Info - jg. 24 (2007), nr. 4 - blz. 35-36 & 37).
(y) Gelijksoortige voorbeelden van fundamentele vrijheden, rechten en waarden zijn: het recht op rechtvaardig loon, het recht als onschuldige beschouwd te worden tot er schuld bewezen is, de vrijheid van vreedzame vereniging en vreedzame vergadering, de vrijheid van meningsuiting, het recht op en verdraagzaamheid het recht op huwbare leeftijd te trouwen, het recht op onderwijs, het recht op vrije beroepskeuze, het recht op onschendbaarheid van ieders persoon, het recht zich vrij te verplaatsen binnen de grenzen van het land, het recht op eigendom.
(z) Ook in onze eigen omgeving wordt de individuele vrijheid nog vaak (tergend) met voeten getreden. Dat merk je op werkvloeren, in instellingen (gevangenissen) voor geïnterneerden, in inrichtingen voor onderwijs en dies meer, in alle instellingen waar personen aanwezig zijn, die wat meer te zeggen denken te hebben (die het voor het zeggen hebben).
. Op zaterdag, 4 oktober 2008, werd er op de boekenbeurs 'Het Andere Boek', in het Zuiderpershuis in Antwerpen, een interview afgenomen van Dirk Verhofstadt, auteur van het boek 'Pius XII en de vernietiging van de Joden', (Houtekiet/Atlas, 2008, 512 blz., ISBN 978 90 8924).
In dat boek komt vanzelfsprekend de vraag aan bod die Rolf Hochhuth in 1963 al stelde in zijn toneelstuk 'Der Stellvertreter': waarom heeft de toenmalige paus, Eugenio Pacelli, niet eerder, en niet feller gereageerd heeft, om de misdaden tegen de menselijkheid, uitgevoerd door de nazi's (Sjoa, Shoa, Judeocide, Holocaust) expliciet aan te klagen en af te keuren?
In die zoektocht worden er door Dirk Verhofstadt, en door andere auteurs (zie beneden), een reeks eventuele antwoorden, en deelantwoorden opgenoemd zoals: onverschilligheid, eeuwenoude afkeer jegens joodse mensen, struisvogelpolitiek, inerte houding, gebrek aan moreel leiderschap, opportunisme, bescherming van de eigen macht, het standpunt 'afkeuring heeft geen zin, maar ressorteert een contraproductief effect'.
Om de volledige uitleg te vinden moeten we waarschijnlijk nog een beetje dieper graven.
Ongetwijfeld beschouwde Eugenio Pacelli zich als het hoofd van 'de katholieke, godsdienstige gemeenschap' op de wereld, en oordeelde hij het, als behorend tot zijn taak, richtlijnen te verstrekken aan die katholieke gemeenschap op het gebied van katholieke godsdienstbeleving, dit in het bijzonder aan de katholieke leiders, zoals in het bijzonder de priesters en de bisschoppen. Anderzijds kon hij misschien vinden, dat het níet tot 'zijn specifieke taak' als paus behoorde, richtlijnen te verstrekken op andere gebieden, zoals politiek, industrie, kunst, culturele bezigheden, sociale structuren, voor zover die althans, strikt genomen, buiten het terrein van de katholieke godsdienstbeleving vielen. En allicht oordeelde hij tevens, dat hij zich - uit hoofde van zijn katholiek pausschap - evenmin hoefde in te laten met de godsdienstbeleving van andere godsdienstige groepen, zoals de protestanten, de joodse mensen, de mohammedanen, noch met de specifiek boeddhistische levenswijze van de boeddhisten.
Indien dat zijn overtuiging was, dan kan hij tevens geoordeeld hebben, dat hij zich, vanuit zijn functie als paus, geenszins hoefde bezig te houden met het eigenlijk politieke, culturele en sociale leven in bijvoorbeeld Groot-Brittannië, de VS, Canada, Australië, en daarbij aansluitend ook evenmin in andere staten zoals China, Rusland, Japan, Italië en Duitsland.
Hier rijst vanzelfsprekend de vraag: en wat ingeval er ergens ter wereld medemensen overgeleverd werden aan allergruwelijkste mishandelingen, zoals dat het geval was met de Judeocide van de nazi's in Duitsland?
Voor een antwoord daarop dien ik enkele uren terug te gaan in de tijd. Diezelfde namiddag was ik, een vijftal uren eerder, gaan luisteren naar een interview met de auteurs Johan Braeckman, Anne Provoost en Dick Pels. Daarin hoorden we het verhaal over een heel katholieke mevrouw uit het openbaar leven, die enige tijd eerder te verstaan gegeven had dat er, in haar overtuiging, een God is, die 'een bijzonder', en 'een gunstig plan' met haar voorheeft, zodat zijzelf zich bijvoorbeeld niet echt zorgen hoeft te maken over eventuele verkeersongevallen terwijl ze met de auto onderweg is; en tevens het verhaal over een nogal roekeloze chauffeur, die aan een geschrokken weggebruikster uitlegde, dat zij zich evenmin zorgen hoefde te maken in het drukke verkeer, vermits er een God is, die over alles wijselijk en zorgzaam waakt.
Tja, dan kon Eugenio Pacelli allicht ook een redenering volgen zoals deze, namelijk dat hij zich niet hoefde in te laten met de gruwelijke opsluiting, mishandeling en uitroeiing in de concentratie- en vernietigingskampen van nazi's (of van wie dan ook). Lag ook dat immers niet in de handen van een alwijze, algoede en almachtige God, in wie hij, zoals de andere godsdienstige mensen, geloofde? Die algoede, alwijze, almachtige God wist bijzonder goed, wat er allemaal gaande was, en als een goede huisvader hield hij zich, volgens godsdienstige geloofsovertuiging, daarmee onophoudelijk bezig. En vermits, zoals gezegd, de politieke, sociale en culturele aangelegenheden zich, bij veronderstelling, buiten de specifieke taak van een paus afspeelden, hoefde Eugenio Pacelli zich daarmee dan ook eigenlijk niet bezig te houden. Hij kon en mocht - in die overtuiging - gerust op beide oren slapen, hoewel de uitroeiingskampen op gruwelijke toeren draaiden!
Tja, kan hij misschien in bijkomende orde gedacht hebben, een mens kan niet met álles bezig zijn, en ook een paus is niet meer dan een mens, met 'een zekere gewilligheid wat de mentale vermogens aangaat, maar ook behoorlijk zwak als het op de uitvoeringscapaciteit aankomt. 'Daarenboven, vermits alles toch goed en wel in de handen van een alwijze, almachtige, algoede God berust, naar we moeten aannemen, hoef ik me eigenlijk en op de keper beschouwd, niet te bemoeien met wat er zich in het politieke leven in landen zoals Duitsland afspeelt. En gelukkig maakt dat me tevens het leven een beetje makkelijker; zowel op het gebied van gewetensrust, als op maatschappelijk vlak.'
Bemoeiden de katholieke Kerk, en de pausen, zoals ook Eugenio Pacelli, zich dan nooit met 'politieke aangelegenheden'? Blijkbaar - en paradoxaal genoeg - tóch wél! Maar daarvoor konden er dan wel andere redenen dan jodenvervolging door nazi's aangehaald worden. Zo werd er bijvoorbeeld in een pauselijke rondzendbrief uit 1937 (de encycliek 'Divini Redemptoris') uitdrukkelijk verwezen naar staten zoals Rusland, Mexico en Spanje en naar de politieke situatie in die landen, waar er op dat ogenblik misdaden tegen de menselijkheid plaatsvonden. In die gevallen kon de katholieke Kerk dat blijkbaar rechtvaardigen door in te roepen, dat zij zich daarmee diende te verdedigen tegen 'het atheïsme' dat, naar zij vreesde, van daaruit, samen met een nieuw politiek regime, 'de katholieke godsdienst' in christelijke landen zou aantasten. Ook de Duitse aanval tegen de Russen in de Tweede Wereldoorlog, de zogeheten 'operatie Barbarossa' in 1941, werd blijkbaar toegejuicht, namelijk als een veldtocht - niet tegen een staat of tegen een politiek - maar tegen 'het atheïsme', dat samen met het communisme dreigde overgebracht te worden naar het katholieke Europa. Zo werden ook, tijdens de bezetting van Polen door de Russen, op de Vaticaanse radiozender de misdaden die door de Sovjets in het bezette deel van dat land gepleegd werden, uitdrukkelijk afgekeurd. Allicht kon ook deze vorm van inmenging in politieke en militaire aangelegenheden gerechtvaardigd worden door de bekommernis en de vrees dat 'het atheïsme' vanuit Rusland het katholieke Europa kon overrompelen.
In deze gevallen konden de katholieke Kerk en haar leiders aanvoeren, dat ze klaarblijkelijk te maken hadden met omstandigheden, die 'hun godsdienst', waarvan de paus zich als de hoogste leider en de behoeder beschouwde, ernstig bedreigden. Hier kon ook Eugenio Pacelli eventueel inroepen, dat de katholieke Kerk, hijzelf en zijn voorgangers zich geenszins wensten in te laten met de politiek, de cultuur, de industrie, de sociale aangelegenheden, noch met iets van die aard bij de andere staten; maar dat zij enkel uitspraken deden met het oog op de beveiliging van de katholieke godsdienst, waarin zij het gezag op de wereld uitoefenden.
Deze uitleg kun je níet achterwege laten in een zoektocht naar een plausibele verklaring betreffende een nalatig stilzwijgen van de oorlogspaus over de Judeocide van de nazi's in Duitsland. Voeg je deze (deel-)verklaring toe aan de overige, bovenmelde, mogelijke verklaringen of deelverklaringen (onverschilligheid, struisvogelpolitiek, inerte houding, opportunisme, traditionele afkeer jegens joodse mensen, gebrek aan moreel leiderschap, bescherming van de eigen macht, het standpunt 'afkeuring heeft geen zin, maar ressorteert een contraproductief effect'), dan pas maak je kans een bevredigend antwoord te bereiken op de behandelde vraag.
We kunnen het aan hemzelf niet meer vragen, maar Eugenio Pacelli kon namelijk, voor zichzelf, het standpunt innemen, dat hij zich met datgene wat buiten het beperkte domein van een katholieke-godsdienst-beleving gelegen was, níet écht hóefde in te laten, vermits dat, strikt genomen, 'buiten zijn specifieke taak als paus' gelegen was, en dat daarenboven, overeenkomstig het katholieke geloof, berustte in de almachtige handen van een alwijze en algoede God.
============================
Andere werken in verband met het behandeld onderwerp:
David Kertzer: a) In Godsnaam - De katholieke kerk en de jodenvervolging; b) The Popes against the Jews; c) Unholy War;
Susan Zuccotti: Under His Very Windows: The Vatican and the Holocaust in Italy;
John Cornwell: Hitler's Pope, (1999);
Michael Phayer: The Catholic Church and the Holocaust, 1930-1965;
Günther Lewy: The Catholic Church and Nazi Germany, (New York, 1964);
Daniel Jonah Goldhagen: A Moral Reckoning (New York, 2002);
Ernst Klee: Persilscheine und falsche Pässe; Wie die Kirchen den Nazis halfen, (Fischer, Frankfurt 1991);
David Dalin (rabbijn en historicus): The Myth of Hitler's Pope (De Mythe van 'Hitlers paus');
Stichting Behoud Katholiek Leven: Het Vaticaan in de Tweede Wereldoorlog;
Bottum, J. en Dalin, D.: The Pius War: Responses to the Critics of Pius XII, (Lexington Books, 2004, ISBN 0739109065, 9780739109069);
Ciampa, Leonardo: Pope Pius XII: A Dialogue, (AuthorHouse, 2007, ISBN 1-425-97766-9);
Conzemius, V.: Eglises chrétiennes et totalitarisme national-socialiste. Un bilan historiographique, (1969);
Jansen, Hans (2000). De zwijgende paus ? Protest van Pius XII en zijn medewerkers tegen de jodenvervolging in Europa, (Kampen, Kok, 2000, 858 blz., ISBN 90-242-8529-1);
Jansen, Hans (2003): Pius XII. Chronologie van een onophoudelijk protest, (Kampen, Kok, 335 blz., ISBN 90-435-0736-9);
Lewy, G.: The Catholic Church and nazi Germany, (1964);
Marchione, M.: Pope Pius XII: Architect for Peace, (Paulist Press, 2000, ISBN 080913912X, 9780809139125);
Schneider, B.: Pio XII. Pace, opera della giustizia, (in: Storia et Personalità, 13, 1970);
S. Stokman OFM (red.): Het Verzet van de Nederlandsche Bisschoppen tegen Nationaal-Socialisme en Duitsche Tyrannie. Utrecht, 1945, Het Spectrum);
. Als ik mooie, jonge en/of volwassen vrouwen druk - of minder druk - zie telefoneren met hun leuke gsm-metjes, terwijl ze - al of niet scrupuleus - hun mooie hoofddoek dragen - en zo meer - dan vermoed ik lichtjes, dat zij tegelijkertijd denken:
- 'Gelukkig dat onze profeet vandaag niet leeft, of hij zou ongetwijfeld ons ook die gsm's verbieden!'
Verder leggen ze deze overweging - zonder scrupules - gloriërend naast zich neer.
Een gelijksoortige opmerking geldt vanzelfsprekend eveneens m.b.t. andere godsdienstige leiders uit de loop van de geschiedenis (en van heden).
. Vragen en opmerkingen, die er vaak gesteld, en geopperd worden:
'Heeft het leven zin? Heeft blijven leven zin, als er geen uitkomst meer te bespeuren valt? Het leven heeft géén zin. Het leven hééft zin!'
Er zijn mensen, die 'geloven': 'Het leven heeft zin;' - wat die uitspraak eigenlijk moge betekenen.
Je kunt zovéél 'geloven'!
Een humanistisch (of: 'menselijk') antwoord lijkt te zijn, dat het als een interessante taak kan opgenomen worden dat je, voor je leven, waarvan je op het eerste gezicht, niet zo direct een zin vat, zelf de zingeving in handen neemt en zelf een zingeving uitbouwt.
Dat doe je, door je daadwerkelijk te gedragen als een mens, een humanist, een medemens t.a.v. de anderen (en tevens in de mate van het vereiste, t.a.v. jezelf). Dan geef je zin aan je leven; - anders geformuleerd, aan jezelf. Je maakt jezelf of, metaforisch uitgedrukt, je leven zinvol t.a.v. anderen: medemens, mededier (en jezelf).
Hier stoten we op de vraag naar 'de eigenlijke betekenis' van de woorden 'zin' en 'zinvolheid'. Kan iets of iemand 'zomaar' zin hebben, 'zómaar' zinvol zijn - in het abstracte, in het ijle - m.a.w. zonder zin of zinvolheid 'jegens iemand'?
Een hele reeks (godsdienstige) mensen blijken (gedurende fases van hun leven) die zinvolle invulling niet of slechts 'in geringe mate' te verwezenlijken. Ze laten hun bestaan voortrollen, en 'geloven' tegelijkertijd, dat hun leven 'op zichzelf, uit zichzelf, zónder hun persoonlijke zingeving' zinvol is.
Ze staan 's morgens op. Ze wandelen, gaan of rollen door de uren, en proberen van de dag 'te genieten'. Eventueel hebben ze hún hobby's, of ze werken aan hún prestige. Dat zal eventueel een zinvolle invulling zijn voor hunzelf? Is zo'n leven ook zinvol t.a.v. anderen: jegens medemensen die ergens verscholen zitten; jegens personen die ontbering lijden ('wat kan het hun schelen!'), jegens mensen die heel wat te kort komen ('wat kan het hun schelen!'), jegens zoveel anderen?
Dat hoeven zíj zich toch niet aan te trekken! Het leven ís zinvol - uit zichzelf - zónder hun invulling. Dat wéten zij. Dat 'geloven' ze. (Mogen we een ernstig bewijs daaromtrent - met enige aanvaardbare waarde - eens inzien?)
En met betrekking tot zichzelf (tot daaraan toe) of tot medemensen, die op bijvoorbeeld achtenzeventigjarige leeftijd uitzichtloos ziek zijn, veel pijn lijden, het denkvermogen aan het verliezen zijn, hebben sommigen onder hun dan nog de pretentie, dat ze menen te moeten peroreren, dat mensen 'verplicht' zijn te blíjven voortleven die, gelet op de omstandigheden, oordelen dat het ogenblik aangebroken is, dat ieder redelijk persoon inziet, dat zij niet meer over de mogelijkheid beschikken om hun leven nog langer écht zinvol in te vullen - t.a.v. medemensen, mededieren (en zichzelf).
Hebben we daarmee niet een prachtig staaltje, hoe onzinnig een reeks standpunten zijn van diegenen die - op basis van veel vaagheid - donder- en ook stille preken ten beste geven over 'de zin van het leven' - zonder goed te vatten welke betekenis het woord 'zin' inhoudt!
. Als burgraaf Etienne Davignon het wenst te komen uitleggen op de Vlaamse televisie, wordt het dan niet de allerhoogste tijd dat hij 'behoorlijk Nederlands' leert?
. Er was volstrekt níets mis mee, dat die eenvoudige mensen op de wereldtentoonstelling mochten komen tonen, hoe hun dagelijks leven eruitzag.
Integendeel. 's Land wijs, 's land eer!
Allicht - maar vooralsnog beschik ik niet over die informatie - werden ze ook nog behoorlijk ervoor vergoed. (In het andere geval zou dat een minder fraai staaltje van betutteling en uitbuiting geweest zijn.)
Er was daarmee evenmin wat mis, als er wat mis was met de 'erg eenvoudige wijze' waarop 'ónze voorouders' leefden.
's Lands wijs, 's lands eer!
Wat er wél brutaal mis was, en ís:
1. Zogenaamd 'beschaafde(?)' bezoekers, die deze eenvoudige mensen als Untermenschen meenden te moeten 'bejegenen', hetgeen we tijdens de halve eeuw daarvoor nóg gekend en aan den lijve ondervonden hadden.
2. Een aantal geïnterviewden, die (minstens impliciet) te verstaan geven, dat die Kongolese dorpelingen niet in het openbaar mochten tonen, hoe zij in hun thuisland leefden, omdat zulks een minderwaardige levenwijze zou geweest zijn.
Dát zijn mensonterende uitspraken en handelwijzen en, en zulks vanwege zogenaamd 'ontwikkelde(?)' personen uit twintigste & eenentwintigste eeuw!
. Met zijn vieren wandelden ze in de nabijheid van de prachtige boerderij 'Ooievaarsnest' (thans een troosteloze ruine), waar Pieter Breughel de Oude vier eeuwen eerder geboren was en zijn jeugd doorgebracht had (zoals blijkt uit een 'ernstige' studie van de befaamde uitspraak van Carel Van Mander, in zijn al even merkwaardig 'Schilderboek' uit 1603-1604.
Na een tijdje vonden de mannen (klein en groot), dat het tijd werd voor een plasje. Vanzelfsprekend ging het erom, een zo flink mogelijke straal te produceren.
'Papa, hoe noem je dit eigenlijk?', vroeg de weetgierige Sam.
'Ik weet niet goed, of ik je dat al zal vertellen', antwoordde de grote Erwin.
'Toe!' drong Sam aan.
'Ja, Papa!' hielp de kleine Britt; 'achter de struiken hoort Mama het toch niet!'
'Opa Ties heeft mij vroeger geantwoord, dat het een straaljager is.'
Op jongensachtige toon plaagde Sam: 'Meisjes hebben dat niet!'
'Toch wél!' verdedigde Britt zich; 'maar bij meisjes blijft die altijd in de loods.'
. Je hoort heel wat woorden, die gewone taalgebruikers niet zo goed of ronduit verkeerd verstaan.
Ik vermeld een paar voorbeelden.
Je hoort wel eens dat iemand voor 'reactionair' uitgescholden wordt. Tja, kun je dan denken: 'Iemand die 'op iets reageert'. En wat kan er daarmee mis zijn?'
In de lessen natuurkunde praat de leerkracht het al eens over een natuurkundig fenomeen, dat hij een tikkeltje probeert te illustreren met de woorden: 'Actie is gelijk aan reactie.'
Maar het is de vraag wat auteurs doorgaans bedoele, wanneer ze iemand als 'reactionair' bestempelen?
Anderzijds noemen politici noemen zich wel eens 'progressief'.
Etymologisch lijkt dat woord zoiets als voortschrijdend en vooruitstrevend te betekenen. Maar welke strekking bedoelen de journalisten meestal als ze dat woord gebruiken?
Verder zijn er personen die zich heel graag als 'links', als 'linkse jongens', of als 'de linkerzijde' profileren.
Allicht is dat hun goed recht, als lezer en toehoorder maar begrijpen, wat ze ermee bedoelen.
Willen ze uitdrukken, dat ze in de volksvertegenwoordiging aan de linkerkant zetelen? Indien dat alles is, lijkt het maar een banale inhoud van het woord te zijn.
Bedoelen ze, dat ze graag herrie schoppen? Allicht toch niet; we leven immers in een beschaafde samenleving.
Of willen ze te kennen geven, dat ze het opnemen voor de minder gegoeden in de samenleving, degenen die het moeilijk hebben om de eindjes aan elkaar te knopen?
Als het zo is, kunnen we misschien een paar neologismen bedenken, welke die gezindheid heel wat ondubbelzinniger verwoorden: 'proletarisme' en 'proletaristen'.
. In verband met mensen die voor hun job iedere dag heen en weer reizen met het openbaar vervoer, en die daardoor (eventueel) problemen (zouden) krijgen, waar de rug van naam verandert, zoals bijvoorbeeld aambeien (voor zover dat al waar is), hebben humoristen het ooit gehad over het fenomeen 'pendelaars'.
Met betrekking tot degenen bij wie dergelijke problemen zich wérkelijk voordoen, zou je allicht, nog specifieker kunnen spreken over het fenomeen 'sukkelaars'.
. Er werd (in 2008) tussen de landbouwers en de regering een overeenkomst gesloten i.v.m. de korte periode, dat er drijfmest mocht uitgespreid worden op de akkers - dat er m.a.w. mocht 'gebeerd' worden.
Nu lees ik op 20 augustus 2008 in de krant: 'Carla Bruni wil beren in de Pyreneeën.'
* * *
Vóór 1947 zou dit aardigheidje niet mogelijk geweest zijn (in schriftelijke vorm).
Tot aan de spellingshervorming in dat jaar werd bedoeld woord enerzijds als 'beeren' geschreven (om te vermelden, dat er drijfmest op het veld kon uitgespreid worden), en anderzijds als 'beren' (wanneer men dieren wenste aan te wijzen).
Alleszins stond er in de krant níet: 'De presidentsvrouw wil beeren in de Pyreneeën'.
. Impasse in de onderhandelingen tussen Gemeenschappen en Gewesten. Aan wie zou dat liggen?
Het kiesdistrict BHV is nog altijd niet gesplitst - 'in strijd met de grondwet'!
Zoiets breng je toch onmiddellijk in orde - zonder het sine die uit te stellen, en zonder daarvoor compensaties te wensen! Als je zoveel respect niet opbrengt voor de grondwet, hou dan vollédig je mond!
Hadden de Franstalige onderhandelaars en politici die fout tegen de grondwet onmiddellijk uit de weg helpen ruimen - in plaats van dwars over de straat te gaan liggen - dan waren de onderhandelingen véél vlotter opgeschoten; dan was er geen dure tijd verstreken op de kap van de belastingbetaler; dan stonden we op dit ogenblik véél verder! En dan hadden zij zich loyale politici getoond.
Jean-Marc Piret, De
geschiedenis als slachtbank, Reflectieve modernisering en de wet bij Joseph
de Maistre, Marquis de Sade en G.W.F. Hegel. Uitgeverij VUBPRESS, 2009.
Professor Hubert Dethier, boekbespreking in: Filosofie - jg. 20 (2010), nr. 6
(nov./dec.), blz. 61-63 (Tweemaandelijks
tijdschrift van de Stichting Informatie Filosofie).
Een paar opmerkingen
daarbij: . Waar ligt de schuld
voor de verloedering? . Is ze inherent aan het wezen en de aard van de menselijke
existentie? .
Is ze gelegen in de
doorbraak van het wetenschappelijk onderzoek?
Is ze gelegen bij de
Verlichting?
Om positieve
resultaten te bereiken is er enkel de rationele, humanistische mens voorhanden
die, vanuit een gezond verlichtingsdenken, degelijke standpunten kan innemen en gezonde maatregelen kan te voorschijn brengen.
Indien godsdienstige
mensen dat eveneens doen, dan is ook hun denken een
gezond verlichtingsdenken.
Kritiek op een rasecht
verlichtingsdenken is geenszins op zijn plaats!
Kritiek op het
egocentrisme, dat ingebed zit in de menselijke existentie, is wél op zijn plaats!
Dat dit egocentrisme
vaak op heel egoïstische wijze misbruik maakt van de mogelijkheden
die voorhanden zijn ingevolge het florerend wetenschappelijk
onderzoek, in dat egocentrisme of egoïsme, daarin ligt de werkelijke oorzaak van
de verloedering! Niet in de vooruitgang van de wetenschap, integendeel!
En heel zeker niet in
een volgehouden verlichtingsdenken!
Om te eindigen, in
deze context, een citaat van vroeger: Als er in de
loop der tijden door 'ongodsdienstige lieden' afschuwelijke wandaden gepleegd
en aanbevolen werden, dan gebeurde dat 'niet' op basis van atheïsme, maar 'op
andere gronden': zoals krijgslust, wreedaardigheid, opportunisme, hebzucht,
hetgeen evengoed voorkomt bij mensen die in een of meer goden geloven. Maar het gebeurde, voor zover kan nagegaan
worden, 'niet' op basis van 'ongeloof' (niet op basis van 'atheïsme'). - (Cf. http://www.vdhm.be
; 'Nederlands' 'Religie'; ['Religie en atheïsme']).
. Een dorpsherder uit de Maasvallei - meer bepaald uit het mooie plaatsje Uikhoven tussen Maastricht en Maaseik - door zijn vrienden Jozef, of kortweg Jef, geheten - stond erom bekend dat hij sterk geloof hechtte aan een weldoende kracht van kruiden. Daarom werd hij doorgaans Jef Kroeët genoemd - hetgeen een dialectvariant voor 'Jef Kruid' is. Na 1953 werd deze benaming trouwens gewijzigd in Kroetjef.
Naast kruidendokter stond Jozef ook bekend als humoristische kerel. In een kleine ruimte hing bij hem het opschrift: 'Plaats voor afzetters en leeglopers'.
Onlangs werd in een weekblad een ludieke opmerking afgedrukt, waaraan volgende overweging ontsproot. Denkend aan de gerechten die zijn huishoudster hem dagelijks te eten bood, had Jef een alternatieve betiteling kunnen bedenken: 'Kamer voor gerechtelijke eetaflegging'.
. Zowel in Vlaanderen als in Nederland gebruiken we 'eigenlijk' al eeuwenlang 'dezelfde taal', het Nederlands: dezelfde formuleringen, dezelfde grammaticaregels, dezelfde uitdrukkingen.
Vanzelfsprekend treffen we in onderscheiden gedeelten van het taalgebied een locale kleur en nuances aan. Dat kan zelfs in eenzelfde straat voorkomen.
Kom je uit Groningen naar Lier, of naar het geboortedorp van Pieter Breughel de Oude, Grote-Brogel, dan hoef je geen andere taal te spreken. Je geraakt overal probleemloos terecht. Reis je uit Lier of uit Peer, waarvan Grote-Brogel een deelgemeente uitmaakt, naar Alkmaar of Leeuwarden, dan kun je daar eveneens probleemloos terecht met de algemene omgangstaal.
Uit welk oogpunt bespeur je een onderscheid? Nogal wat Nederlanders blijken over een heel wat engere taalcapaciteit te beschikken als de mensen in Vlaanderen. - (N.B.: Voor wie nog altijd niet helemaal mee zou zijn, wat het gebruik van het woord 'als' in een zin zoals deze betreft, hij gelieve eer kritiek uit te brengen even een 'degelijke spraakkunst' erop na te slaan, of een recent AN-boekje!)
Wanneer een Vlaming een Nederlander een ietwat bijzonder woord of een nieuwe uitdrukking hoort gebruiken, dan begint zijn gedachten-molentje op volle toeren te draaien. In zowat alle gevallen vat hij snel de betekenis, en vervolgens slaat hij het bijgeleerde in zijn geheugenbergplaats op.
Nogal wat Nederlanders blijken op dat gebied achterop te hinken.
Ooit las een Nederlander het woord 'aardappelen' in een tekstje. Dat was voldoende om 'verbaasd' te reageren met de corrigerend klinkende bemerking: 'Ik zou 'aardappels' schrijven.' Sla je een woordenboek open, dan vind je nochtans als meervoud zowel 'aardappelen' als 'aardappels'.
De alertheid om ook aan die mogelijkheid te denken, bezat die Nederlander blijkbaar niet! Zo zijn er wel heel wat voorbeelden aan te halen.
Waaraan kan zo'n fenomeen te wijten zijn?
Aan het historisch feit, dat de Vlamingen heel lange tijd zware 'invloeden' over zich heen hebben zien, en voelen komenn. Wie heeft er niet allemaal geprobeer in Vlaanderen huis te houden vanaf het steentijdperk? De Kelten, de Germanen, de Romeinen, de Spanjaarden, de Oostenrijkers, de Duitsers en de Fransen! En daarna hebben we ook nog de geallieerden, met Engelsen, Amerikanen, Canadezen, een tijdlang - gelukkig allicht - op visite gehad.
Vooral de Franse invloed heeft zich in Vlaanderen uitermate sterk laten voelen - tot op heden trouwens! Hiermee wil ik niet gezegd hebben, dat de Nederlanders nooit enig contact met anderstalig buitenland zouden gehad hebben, maar de beïnvloeding was bij hun zéker niet zo drastisch als in Vlaanderen.
Een wat eigenaardig fenomeen is, dat vaak een nieuw woord of een nieuwe uitdrukking, die een Nederlander al eens te berde brengt, nogal snel de weg vindt naar de lijst van wat men 'het Algemeen Nederlands' noemt. Vlaanderen blijkt uit dat oogpunt bijzonder stiefmoederlijk behandeld te worden. Woorden en uitdrukkingen die in héél Vlaanderen of in een heel groot deel daarvan jaren en jaren - decennia en decennia - ingeburgerd zijn, blíjft men weren. Een groter pak taal-empathie tegenover het zuiden zou correcter zijn.
Vaak komt daarbij ook nog, dat woorden of uitdrukkingen 'zomaar' afgekeurd worden. Wanneer taalgebruik, uitdrukkingen en slaafse vertaling werkelijk indruisen tegen het eigen idioom, dan worden ze terécht geweerd. Dan móet dat ook! Uitdrukkingen evenwel die, bij grondige beschouwing, helemaal níet indruisen tegen het Nederlands taaleigen, dienen níet afgekeurd te worden.
Verder hoor je vaak de beoordeling 'slecht' plakken op 'eigen woorden' uit het Nederlands taalgebied. Ik zou zeggen: er zijn 'minder gebruikelijke' woorden, woorden 'die wat in onbruik geraakt zijn', zelfs woorden die, bij een reeks taalgebruikers, 'als hinderlijk overkomen'. Dan is het aan de taalgebruiker om te oordelen, of hij ze in een bepaalde context of in bepaalde gevallen tóch wenst aan te wenden. Ingeval dergelijke taalelementen niet indruisen tegen het eigen idioom is er geen reden om ze 'slecht' te noemen.