Ik weet dat het lang geleden is dat ik iets heb geschreven in mijn dagboek. Meestal heb ik geen zin. Ik heb geen zin meer, in niets. Er is weer heel wat gebeurd. Rachel en ik zijn uit het kamp gevlucht. We werden gevonden door een oud koppeltje, Jules en Geneviève. Ze hadden meteen gezien dat we Joden waren en wisten dus dat we ontsnapt waren. Zij zorgen voor ons: eten, drinken, wassen en slapen in een mooi bed. Dat was lang geleden. Blijkbaar haat niet iedereen de Joden.
Ik heb hen meteen verteld dat ik zo snel mogelijk naar huis moest, voor Michel. Ik moest hem vinden. Rachel en ik wouden al eerder vertrekken maar Jules en Geneviève hielden ons telkens tegen. Ze zeiden dat het te vroeg was. Volgens hen was de politie overal en ondervraagden ze iedereen. Ook onschuldige kinderen. Toch hadden we eerder moeten vertrekken. Rachel is weg. De politie heeft haar meegenomen. Ze was ziek waardoor Jules en Geneviève een dokter lieten komen. Hij vond het blijkbaar vreemd dat dit meisje bij hen logeerde. Hij had de politie gewaarschuwd en zij hadden haar meegenomen. Ik weet niet naar waar. Ik mis haar enorm. Ik weet dat ik haar niet kan zoeken, anders vinden ze mij. Ik ben haar eeuwig dankbaar. Dankzij haar ben ik ontsnapt aan de hel.
Ik ben hier lang genoeg geweest. Het is besloten: morgen vertrek ik. Ik ga naar huis. Jules en Geneviève gaan met me mee. Ze willen zeker zijn dat alles goed zal aflopen voor me. Dat het voor mij beter afloopt dan voor Rachel.
Ik kom naar huis, Michel. Morgen zien we elkaar.
|