Ik ben gevlucht, samen met Rachel. We zijn nu in het bos. Rachel is in slaap gevallen. Ik wil eerst nog wat schrijven, daarna zal ik even slapen. Nadat mama en papa vertrokken zijn, is mijn wereld ingestort. Ik was boos op alles en iedereen. Ik zonderde me af van de andere kinderen in het kamp. Na een tijdje begreep ik dat ik dit niet alleen aankon. Ik moest mijn verdriet delen met de rest. Zij voelden hetzelfde. Ik hielp de kleinste kinderen zo goed mogelijk: ik gaf ze eten en drinken, vertelde hen verhaaltjes. Zo probeerde ik het voor hen wat 'aangenamer' te maken. Alhoewel het kamp op geen enkele manier aangenaam te maken valt. Rachel en ik werden wat beter bevriend. Ik vertelde haar over Michel. Ze geloofde mij niet maar toen ik haar de sleutel toonde, stelde ze voor te ontsnappen.
We vonden een kleine opening in de rollen prikkeldraad. Dit zou onze vrijheid betekenen. We werden betrapt. Ik herkende de politieagent. Ik vertelde hem dat ik écht naar huis moest, ik moest Michel redden. Uiteindelijk heeft hij ons laten gaan. Hij heeft ons wat geld gegeven en hij heeft gezegd dat we snel moesten verdwijnen zodat niemand ons zou zien. Rachel en ik hebben onze gele ster verstopt in een paar struiken. Mama had me altijd gezegd dat ik fier moest zijn op mijn gele ster. Dat ben ik ook, maar als ik terug wil keren naar Parijs, moet ik zo weinig mogelijk opvallen. Mensen zien mensen met de gele ster niet graag en dat komt door die stomme Duitser.
Mama en papa zal ik misschien nooit meer zien. Daarom moet ik naar Michel, zo snel mogelijk. Hier in het bos zullen ze ons niet vinden. We gaan even rusten en dan vertrekken we.
|