Haar ogen trokken mijn verstand kapot, aan stukken.
Haar ogen trokken sporen in de grond van mijn geheugen
in de zachtheid van mijn vel. Hoe weerbarstig was toen mijn hoop
haar ooit te beminnen, met lach en al.
Waren ogen werkelijk 's ziels spiegel, was zij een taai geval,
een lijf met lach en al, een welgekomen spook in mijn dromen,
een gevaar voor de mensheid bovenal.
Haar ogen werden mijn val, met lach en al.
Met open ogen tuinde ik in haar afwezigheid
en omarmde enkel haar naam, haar herinnering,
haar vergankelijkheid.
Met verkrampte lippen viel de ochtend in mijn gelaat,
de zon gloorde - veel te laat en dus ietwat onverwacht,
zodat de nacht, die zelf het hopen schuwt, zijn toevlucht zocht
in mijn gedachten en zo mijn grauwheid luwt
- met lach en al.