|
Als ik eruit zou zien als een meisje uit Phoenix, zou ik daar misschien mijn voordeel mee kunnen doen. Maar wat betreft uiterlijk had ik nooit ergens bij gepast. Ik zou gebruind moeten zijn, sportief, blond. Een volleybalspeelster of misschien cheerleader. Allemaal dingen die horen bij een leven in de Valley of the sun.xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
In plaats daarvan was mijn huid ivoorkleurig zonder het excuus van blauwe ogen of rood haar ondanks de voortdurende zonneschijn. Ik was altijd slank geweest, maar op een of andere manier zacht, duidelijk geen sportvrouw; ik miste de noodzakelijke hand-oogcoördinatie om een sport te beoefenen zonder mezelf voor paal te zetten, zodat ik zowel mezelf als iedereen te dicht in mijn buurt blesseerde.
Toen ik mijn kleren had opgeborgen in de oude houten kast, pakte ik mijn toilettas en ging naar de gemeenschappelijke badkamer om mezelf na een dag reizen op te frissen. Ik keek naar mijn gezicht in de spiegel terwijl ik de klitten uit mijn natte haar borstelde. Misschien lag het aan het licht, maar ik zag er gelijk al valer, ongezonder uit. Mijn huid kon mooi zijn hij was erg licht, bijna doorschijnend maar dat hing volledig af van de kleur. Ik had hier geen kleur.
Tegenover mijn bleke reflectie in de spiegel was ik gedwongen toe te geven dat ik mezelf voor de gek hield. Ik paste niet alleen wat betreft uiterlijk nergens bij. Als ik al geen plekje voor mezelf kon vinden op een school met drieduizend leerlingen, wat zouden mijn kansen hier dan wel niet zijn?
Ik kon niet goed overweg met mensen van mijn leeftijd. Misschien was het wel zo dat ik niet goed overweg kon met mensen, punt. Zelfs mijn moeder, die mij het meest nabij was van alle mensen die ik kende, zat nooit helemaal op dezelfde golflengte als ik. Soms vroeg ik me af of mijn ogen wel dezelfde dingen zagen als de rest van de wereld. Misschien maakte iets kortsluiting in mijn hoofd.
Maar de oorzaak deed er niet toe. Het enige wat er toe deed was het gevolg. En morgenochtend was nog maar het begin.
Die nacht sliep ik slecht, zelfs toen in uitgehuild was. Het voortdurende woesj-en van de regen en de wind tegen het dak wilde maar niet naar de achtergrond verdwijnen. Ik trok de verkleurde oude quilt over mijn hoofd en later legde ik daar mijn kussen bovenop. Maar ik viel pas na middernacht in slaap, toen de regen eindelijk overging in een zachtere miezer.
|