dat ik moet opstaan en niet flauw doen. maar hoe staat een dode op? en ik doe helemaal niet flauw. ga weg, bedoel ik, maar ik zeg: ik wacht. waarop? vragen ze dan en ze zuchten, want ze zijn mijn kuren beu (ik trouwens ook). Op mijn begrafenis, mompel ik, maar dat mag ik natuurlijk niet zeggen. dan raaskal ik, kraam ik onzin uit en trouwens, mompelen is heel onbeleefd. ik zou blij moeten zijn dat iedereen zo bezorgd om me is en kom, ga nu eindelijk dat bed uit en begin aan je dag. welke dag? ik dacht dat er geen tijd meer bestond, als je dood was? dus blijf ik liggen. ze sleuren aan mijn armen, zeuren aan mijn hoofd, lopen platvoets rond het bed en maken veel teveel lawaai. ik graaf me heel stilletjes in zwijgende gedachten onder. Ik wacht. want ik ben een dode en ik moet nog begraven worden.