Hieronder zie je een paar van mijn kunstwerken. Koop steeds een schilderij dat jou aanspreekt en een schilderij die aansluit bij jouw interieur, smaak, karakter of stijl.
12-08-2008
In de bergen ...
Een schilderij is emotie en dat maakt het heel eenvoudig. U vindt het mooi of u vindt het niet mooi. Dat is alles.
Vindt U het schilderij mooi en de prijs goed? Dan koopt u het. Vindt u het schilderij lelijk of te duur? Dan koopt u het niet. Bekijk het als een onderdeel van uw inrichting.
U koopt tenslotte uw televisie en uw bank ook omdat u het mooi en betaalbaar vindt. Een schilderij is dus niets anders. Op een punt na dan zoals gezegd. Een schilderij is persoonlijke emotie en dat betekent dat alleen u kunt bepalen of het mooi is of niet. En dat maakt een schilderij ook weer zo leuk en uniek.
Olieverf op doek. Gesigneerd. Afmetingen : 100x80cm
Christoph Van Daele heeft al zijn hele leven veel interesse voor kunst en groeide ook mee op in de artistieke wereld van diverse kunstenaars uit zijn familie en omgeving.
Monet was voor Christoph zijn grote voorbeeld en ook zijn impuls. Na zijn studies vestigde hij zich als manager van een winkelketen maar koos er toch voor om zijn schildershobby verder te zetten.
Christoph Van Daele schildert zuiders getinte, warm gekleurde lanschappen en taferelen waarbij het spel van licht en schaduw primeert.
De olieverfschilderijen zijn zeer zonnig en kleurrijk en stralen optimisme en levensvreugde uit. Hij werkt figuratief met een impressionistische inslag.
Een schilderij is een prachtige manier van uiting van gevoelens. Een mooi schilderij is een aanwinst voor je huis of kantoor. Je kamer gaat meer sprankelen en krijgt een meer persoonlijke en warme uitstraling. Je gaat je prettiger voelen. Vaak lijkt je kamer opeens nog groter ook. En in een prettige omgeving ben je gelukkiger en productiever
Op deze wijze hebben wij geen kosten voor winkelruimte, personeel, gas, electra, etc. Ook kun je nu rustig vanuit huis of op je werk via internet de schilderijen bekijken. Maar bedenk wel, ik heb van elk schilderij 1 exemplaar en je kijkt niet alleen....
Net dat ene schilderij vinden dat je aanspreekt op een persoonlijk en warme manier. Daar kan veel tijd in gaan zitten. Maar met deze blog kun je snel kijken of er wat voor je bij zit. Thuis voordat je naar je werk gaat, of even op het werk. Misschien 's nachts even als je even niet kunt slapen. Wij zijn er altijd.
Olieverf is een verfsoort die veel in de schilderkunst wordt gebruikt. Het is een zeer veelzijdige verfsoort, waarmee zowel dekkend als transparant gewerkt kan worden. De verf kan in dunne gladde lagen worden aangebracht, maar er kunnen ook sterke effecten bereikt worden als de verf met volume wordt aangebracht, zodat de verfstreken zichtbaar blijven. In extreme vorm wordt de impastotechniek gebruikt. Een speciaal gebruik van olieverf is het marmeren.
Olieverf is een mengsel van pigment in de vorm van een zeer fijn poeder en een plantaardige olie, meestal lijnolie. Lijnolie wordt gewonnen door het uitpersen van lijnzaad, de zaden van vlas. De vlasplant wordt ook gebruikt in de schilderkunst voor het linnen van het schildersdoek.
Naast de genoemde lijnolie wordt ook wel papaverolie, maïsolie, saffloerolie, zonnebloemolie of walnootolie gebruikt. Lijnolie krijgt bij het drogen een enigszins gele kleur. Voor wit of andere heel lichte kleuren zijn daarom andere oliesoorten, die minder vergelen bij het drogen, beter geschikt. Overigens vergeelt een schilderij in het licht minder dan in het donker, en kan een vergeeld schilderij door het in het daglicht te hangen langzamerhand weer de oorspronkelijke kleur verkrijgen. Het voordeel van lijnolie blijft echter dat het opgedroogd zeer sterk is (zie ook linoleum).
Mengen
Om de gewenste kleur te verkrijgen, zal een schilder diverse kleuren uit de tubes met elkaar mengen. Traditioneel gebeurt dit op een palet, een dunne houten plank met een ovale of rechthoekige vorm en een gat erin voor de duim. Voor het mengen zal de schilder zijn kwast gebruiken, of een paletmes.
Verdunnen
Pigment met olie vormen samen een dikke pasta, die tegenwoordig in tubes wordt geleverd in allerlei kleuren. Voor gebruik is deze pasta meestal te dik en zal de schilder de verf verdunnen met terpentijn of lijnolie. Terpentijn is een uit naaldbomen gewonnen dunne harsessence, niet te verwarren met de uit aardolie gewonnen terpentine, die alleen als schoonmaakmiddel voor de kwasten gebruikt moet worden. Als de verf met terpentijn wordt verdund, wordt de verf mager. Hoe meer verdund, des te magerder wordt de verf. Als de verf met lijnolie wordt verdund, of zelfs met de ingedikte vorm daarvan, standolie, wordt de verf vet. Bij het schilderen is het van belang de onderste lagen van het schilderij mager te schilderen, en de lagen daarop steeds iets vetter te maken, bijvoorbeeld door minder met terpentijn te verdunnen, of door een beetje lijnolie toe te voegen. Dit wordt aangeduid met de term van mager tot vet. Worden er magere verflagen over een vettere ondergrond aangebracht dan zal de verf op termijn (denk daarbij aan meerdere jaren) ongetwijfeld gaan barsten, of zelfs langzaam van het schilderij afvloeien, waardoor het schilderij ontoonbaar wordt.
Afhankelijk van het gewenste effect zal de schilder de verf meer of minder verdunnen. Bijvoorbeeld bij de impastotechniek wordt de verf helemaal niet verdund. Maar om een vloeiende, dunne lijn te trekken, is verdunnen noodzakelijk. Ook voor de traditionele glaceertechniek wordt de verf verdund.
Naast de hier genoemde verdunningsmiddelen zijn er vele andere schildersmedia in de handel verkrijgbaar, sommige met een siccatief om de droogtijd te bekorten.
Inschieten
Inschieten is het verschijnsel dat een laag verf erg droog wordt, en daardoor zijn glans verliest. Het wordt veroorzaakt doordat de olie uit de laag trekt in een onderliggende, magerder, verflaag. Het kan ook worden veroorzaakt door een absorberende ondergrond. Op zich is het inschieten niet ernstig, het kan opgelost worden door een dunne laag olie over de ingeschoten verf aan te brengen. Het teveel aan olie dient echter te worden weggewreven.
Transparantie
Sommige olieverfpigmenten zijn transparant, andere zijn volledig dekkend of semi-transparant. Zelfs in de kleur wit bestaat een transparante versie (zinkwit) en een volledig dekkende versie (titaanwit). De mate van transparantie is meestal aangegeven op de tube.
Kleurechtheid
De kleurechtheid van een pigment is vanzelfsprekend van belang. Sommige kleuren zijn echter alleen verkrijgbaar in een minder kleurechte versie. Bij de betere verfsoorten is de kleurvastheid aangegeven op de tube. De lichtechtheid wordt echter verbeterd doordat de olieverffilm het pigment beschermt tegen de afbrekende werking van het ultraviolette licht. Olieverfschilderijen verkleuren daardoor aanzienlijk langzamer dan aquarellen, gouaches of pastels.
Giftigheid
Sommige verfsoorten zijn giftig, bijvoorbeeld de verfkleuren gebaseerd op cadmium of andere zware metalen (loodwit bijvoorbeeld). De verkoop van loodwit in tubes is al verboden binnen het gebied van de Europese Unie. Vaak zijn deze metaalkleuren echter zeer fraai, hoewel er synthetische benaderingen van beschikbaar zijn. Het is in elk geval beter om intensief contact met de huid van deze verftypes te vermijden, en de verf direct met warm water en zeep te verwijderen. Ook het, zeer veel gevaarlijker, inademen van terpentijn en terpentine zou vermeden moeten worden, maar dit is vrijwel onvermijdelijk. Het is verstandig het atelier goed te ventileren bij gebruik van deze oplosmiddelen.
Droogtijd
Ongeveer twaalf uur nadat de olieverf op de drager is aangebracht, begint het droogproces. Het bindmiddel wordt eerst verdikt door verdamping van het oplosmiddel. Het echte drogingsproces is echter een gevolg van de oxidatie van het bindmiddel.
Olieverf heeft een lange droogtijd, die bij zeer dik opgebrachte verf wel een paar maanden kan bedragen. Dun opgebrachte verf is in een week wel droog. Olieverf krijgt na het drogen een stevige, leerachtige laag. De droogtijd hangt af van de mate van verdunning, het type olie, de dikte van de laag, de temperatuur, maar ook van de kleur. In sommige kleuren olieverf zit relatief veel pigmentpoeder en weinig olie, bijvoorbeeld omdat het pigment niet zo'n sterk kleureffect geeft. Deze kleuren, meestal zijn dit de aardkleuren zoals oker, sienna en omber, drogen hierdoor snel - met uitzondering van gebrande omber dat een notoir lange droogtijd heeft. Omdat verf met deze pigmenten ook relatief goedkoop is, wordt deze veel voor de onderschildering gebruikt. Kleuren als kraplak (of alizarine)rood en karmijn drogen zeer langzaam. Sommige pigmenten, zoals kobaltblauw, versnellen het drogingsproces doordat ze als katalysator werken.
Veel schilders met olieverf vinden de lange droogtijd prettig, want dit maakt het mogelijk om lang in het schilderij door te werken, en ook om vergissingen uit te wissen met terpentine. Andere schilders hebben behoefte aan een korte droogtijd, en mengen daartoe een droogmiddel, een zogenaamd siccatief, door de verf. Soms heeft dit catastrofale gevolgen. Mondriaan gebruikte bijvoorbeeld petroleum als snel drogend oplosmiddel, waardoor zijn schilderijen veel barsten zijn gaan vertonen. Tegenwoordig (2003) gaan schilders die de lange droogtijd niet prettig vinden vaak over op het gebruik van acrylverf of alkydverf. Het is echter niet bekend of deze verfsoorten de eeuwen kunnen doorstaan, zoals wel het geval is met olieverf. Toch is ook olieverf verre van eeuwig: het oxidatieproces stopt nooit en de verflaag blijft voortdurend verder uitharden. Als de schilder magere lagen over vette aangebracht heeft, zal dat al vaak na enige maanden leiden tot barsten. Maar ook als de afbeelding schildertechnisch perfect op het doek gezet werd, is de uiteindelijke zelfvernietiging van het schilderij zover wij weten onafwendbaar. Craquelé zal ontstaan: de verf gaat opstaan, werkt zich los van de ondergrond en vergruist op den duur volledig. Een vernislaag vertraagt dit proces enigszins; het gebruik van loodwit leidt tot minder barsten, maar maakt ook de verffilm brosser.
Vernis
Een olieverfschilderij wordt vaak beschermd door een laag vernis. Met een glanzende vernis komen de diepe kleuren van olieverf volledig tot hun recht. De hoge glans wordt echter niet door iedereen gewaardeerd en er bestaan dan ook matte of halfglanzende soorten vernis. Vóór het aanbrengen van de vernis moet het oppervlak van het schilderij echter volledig droog zijn. Meestal laat men een olieverfschilderij daarvoor een half jaar goed drogen. Wordt het schilderij eerder verkocht, dan zou de eigenaar het terug moeten brengen naar de kunstenaar om het te laten vernissen.
Met retoucheervernis kan een schilderij kortdurend worden beschermd. Door deze dunne vernis kan de verf daaronder verder drogen.
Geschiedenis
Velen denken dat Jan van Eyck (ca. 1390-1441) de olieverf heeft uitgevonden. In elk geval was hij wel de eerste die de verf zo briljant en voorzien van vernis heeft toegepast. Oude Italiaanse bronnen melden dat ene Giovanni de Bruggia (Jan van Brugge) de uitvinder is van de olieverf, die wellicht dezelfde zou zijn als Jan van Eyck. Van Eyck had echter een voorganger in Robert Campin (1375-1444), de Meester van Flémalle.
Waarschijnlijk is olieverf op lijnoliebasis ontwikkeld in de late Middeleeuwen voor decoratieve doeleinden, voor het beschilderen van wapenschilden bijvoorbeeld. Olieverf hecht namelijk veel sterker dan de voorheen gebruikte temperaverf, die bestaat uit ei met pigment. Verf op walnootoliebasis wordt al eerder vermeld in Byzantijnse bronnen.
Schilderkunst is de kunst van het schilderen. Hierbij wordt door een kunstschilder pigment (kleurstof) in een vloeibaar medium op een oppervlak (drager) aangebracht. Dat oppervlak is in het algemeen een op een spieraam opgespannen doek (canvas) gemaakt van linnen, ongebleekt katoen of halflinnen. De ondergrond kan ook van hout, papier, karton, steen, metaal of kunststof gemaakt zijn.
Het fundamentele verschil tussen schilderkunst en andere tweedimensionale kunstvormen is dat schilderkunst werkt met in een vloeistof (schildermedium) opgeloste (geëmulgeerde) pigmenten. Door menging kunnen ontelbare nuances en schakeringen van kleur en intensiteit bereikt worden. De lagen kunnen dun of dik (pasteus) opgebracht worden. Schilderkunstige uitingen zijn vaak opgebouwd uit meerdere transparante lagen en contrasterende kleurvlakken, terwijl tekentechnieken en grafiek in eerste plaats met lijnen werken en meestal direct dekkend uitgevoerd worden. De grenzen zijn soms niet scherp te trekken. Bijvoorbeeld van een 'penseeltekening' is moeilijk te zeggen of het een tekening is of een schildering.
methoden en ondergronden
Tot de oudste uitingen van schilderkunst behoren de rotstekeningen. Muurschilderingen aangebracht in een natte kalklaag worden fresco's genoemd. Een oude techniek waarmee men glas in lood ramen kan maken is brandschilderen. Gebrandschilderd glas werd veel in kerken toegepast. Geschilderd aardewerk wordt majolica, plateel of faience genoemd. Een glasachtige massa in een dunne laag ter versiering aangebracht op een metalen voorwerp heet email. Kleine geschilderde illustraties in oude handschriften heten miniaturen. Religieuze op hout geschilderde voorstellingen heten iconen. Japan staat bekend om zijn kunstige Japans lakwerk, dat bestaat uit talloze over elkaar heen aangebrachte laklagen op een gevormde ondergrond van papier. Wordt de huid van het menselijk lichaam als drager van de voorstelling gebruikt, dan spreekt men van bodypainting. Voorstellingen die met een naald met inkt onder de opperhuid worden aangebracht worden tatoeages genoemd. Tenslotte kan een dichter 'schilderen' met beeldrijke ('bloemrijke') taal; dit wordt dichtkunst of poëzie genoemd. Af en toe wordt wel eens een autocarrosserie beschilderd door een beroemde kunstenaar.
Schildergereedschappen zijn bijvoorbeeld kwasten, penselen, paletten, paletmessen, spantangen en nietpistolen. Een schildersezel is een in hoogte verstelbaar werktuig, waarop de kunstschilder zijn werkstuk kan plaatsen. Atelierezels zijn meestal zwaar uitgevoerd voor de standvastigheid, voorzien van kleine wieltjes en een verstelmechanisme. Veldezels, die bedoeld zijn voor het schilderen in de buitenlucht, zijn vaak driebenig, lichtgebouwd en inschuifbaar en inklapbaar.
Kleur is een eigenschap van licht die wordt bepaald door de samenstelling van de verschillende golflengtes waaruit dat licht bestaat. Mensen nemen licht waar wanneer elektromagnetische straling met een golflengte tussen 750 en 400 nanometer het oog bereikt. De samenstelling van golflengtes wordt het spectrum genoemd.
De kleur van een oppervlak wordt bepaald door het deel van het licht dat door dat oppervlak wordt weerkaatst.
Natuurkundige aspecten
Elektromagnetische straling kan verschillen in golflengte en intensiteit. Het daglicht bestaat uit een mengsel van straling van verschillende golflengtes.
Wanneer deze straling een golflengte binnen de voor mensen waarneembare grens heeft (ongeveer van 380 tot 740 nm) wordt deze straling licht genoemd. Het spectrum van het licht wordt bepaald door de intensiteit van de verschillende golflengten. Het volledige spectrum van het binnenkomende licht bij een voorwerp bepaalt het visuele voorkomen van het voorwerp, inclusief de kleurwaarneming.
Een oppervlak dat alle golflengten volledig absorbeert, wordt zwart genoemd, een voorwerp dat alle golflengten volledig weerkaatst, wordt wit genoemd.
De bekende regenboog toont een spectrum -- zo door Isaac Newton in 1666 genoemd naar het Latijnse woord voor beeld -- en bevat alle kleuren die uit een enkele golflengte van zichtbaar licht bestaan, het pure spectrum of de monochromatische kleuren:
De hierboven weergegeven tabel moet niet als uitputtend worden beschouwd, het spectrum van kleuren is continu. In hoeveel kleuren het wordt opgedeeld is afhankelijk van een combinatie van biopsychologische en culturele factoren. Alle talen die überhaupt kleurnamen hebben (sommige culturen benoemen kleuren niet), duiden daar in ieder geval sommige van de objectieve primaire kleuren of secundaire kleuren mee aan. De zeven traditioneel genoemde kleuren in onze streken, worden gemakkelijk onthouden via het volgende ezelsbruggetje: het letterwoordROGGBIV staat voor in volgorde: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet. De volgende zin wordt gebruikt om deze volgorde te onthouden: ''Roddelen over gekkegrotebroer is vals.''
Naast de bovengenoemde spectrale kleuren is er een extraspectrale primaire kleur: magenta, de extraspectrale sector van de kleurencirkel omvat de roze en paarse tinten.
Er zijn zeer veel kleuren die een eigen naam gekregen hebben. Zie hiervoor de lijst van kleuren.
Ook zal de intensiteit van een kleur van invloed zijn op de waarneming, bijvoorbeeld, een lage intensiteit oranje zal als bruin worden ervaren.
Fysiologische aspecten
Het onderscheiden van kleuren wordt mogelijk gemaakt door drie verschillende typen lichtgevoelige cellen in het netvlies, kegeltjes genoemd. Deze kegeltjes zijn vooral goed vertegenwoordigd in de gele vlek, een gebied diametraal tegenover het midden van de lens van het oog. Daar is onze gezichtsscherpte dan ook het grootst ('oplossend vermogen': 1 boogminuut).
Elk type kegeltje bevat een ander kleurpigment en heeft daardoor een eigen gevoeligheids-maximum. De krommen die de gevoeligheid van de kegeltjes over het spectrum beschrijven, overlappen elkaar wel grotendeels, zie nevenstaande figuur.
In de buurt van de toppen van de gevoeligheidskrommen kunnen mensen kleuren van elkaar onderscheiden die slechts 1 nm in golflengte van elkaar verschillen. In totaal kunnen we tussen de 120 en 160 zuivere kleuren van elkaar onderscheiden, mits we ze naast elkaar kunnen zien. Zonder vergelijkingsmateriaal kunnen we slechts 10 tot 14 kleuren herkennen (uit de literatuur is niet duidelijk of grijsachtige en 'donkere' kleuren daar bij inbegrepen zijn).
Naast de tint, een ééndimensionale grootheid die we de 'kleuren van de regenboog' noemen, kunnen we nog andere grootheden onderscheiden, namelijk de verzadiging (het tegendeel van grijsheid) en de intensiteit (lichtheid).
grootheid
voorbeeld-gradiënt
bereik
tint
van blauw-violet naar groen
verzadiging
van 0 naar 75% verzadiging
intensiteit
van 0 naar 60% intensiteit
De tint wordt bepaald door overheersing van de indruk van een of twee van de drie soorten kegeltjes. Als de indrukken gelijk zijn, nemen we wit of grijs waar, al naargelang de intensiteit. Bij overheersing van 'L' ervaren we rood; als 'L en 'M' even sterk zijn geel; bij overheersing van 'M' groen; als 'M' en 'S' even sterk zijn cyaan; bij overheersing van 'S' blauw. Daarmee hebben we de spectrale kleuren, alle kleuren van de regenboog, gehad. We kunnen hieraan het geval toevoegen dat 'S' en 'L' even sterk zijn, waarmee we de kleurencirkel rond hebben gemaakt met de extraspectrale kleur magenta die nuances van roze en paars omvat.
Hoezeer 'kleur' subjectief van karakter is, blijkt wel uit het verschijnsel kleurenblindheid, het niet goed of geheel niet functioneren van één of meer typen kegeltjes.
De meest voorkomende vorm van kleurenblindheid is het niet werken van de 'L'-kegeltjes. Mensen die dit hebben zien twee basistinten met verschillende intensiteit en verzadiging: rood is dan een donkere kleur en blauwgroen is grijs.
Ergonomische aspecten
Ondanks de hoge beeldscherpte binnen de gele vlek, 1 boogminuut, hebben we aanzienlijk meer beeldpunten nodig om de kleur te herkennen. Het oplossend vermogen voor het waarnemen van kleur komt daarmee op maar liefst 25 boogminuten. Binnen de gele vlek wordt bij de beeldverwerking voorrang gegeven aan beeldscherpte boven het onderscheiden van kleuren. Als veel stippen met verschillende kleur dicht genoeg naast elkaar gezet worden, nemen we een enkele 'gemiddelde' kleur waar. Dit effect wordt gebruikt in de schilderkunst (zie Pointillisme) en in druktechnieken (zie rasteren) van kleurenfoto's e.d.
Psychologische aspecten
Vermelden dat kleuren ook psychologische aspecten hebben, is het intrappen van een open deur. De psychologische betekenis van kleuren is voor een deel zelfs universeel: rood wordt overal geassocieerd met gevaar, liefde en oorlog (verbanden daartussen te zoeken, lijkt een hachelijke onderneming). Maar ook kleuren als blauw en wit roepen internationaal ongeveer dezelfde associaties op. Ze komen dan ook verrassend vaak voor in nationale vlaggen. Hoewel vergelijkend psychologisch onderzoek de universaliteit van dit soort oordelen heeft aangetoond, is het nog onduidelijk hoe dit geïnterpreteerd moet worden. Binnen de filosofie strijdt men erover of er sprake is van willekeurige contingente associaties of een noodzakelijk synthetisch verband.
Waaierigheid, gezag, rouw, tweeslachtigheid, geheim, conflict en labiliteit
Roze
Liefde, humor, vriendschap en trouw
Vrouwelijkheid, schoonheid en vrede
Wit
Licht, zuiverheid, netheid en leegte
Ongereptheid, volmaaktheid, (goddelijke) reinheid, onschuld, licht van geest, vrede en leegte
Zwart
Dood, rebellie, duisternis, ellende, einde, elegantie, mysterie, wraak en ondergang
Macht van duisternis, dood, rouw, verderf en vernietiging
Een ander (perceptie)psychologisch aspect is het nabeeld dat ontstaat, wanneer men (intensief) naar een kleur kijkt of heeft gekeken. Het nabeeld vertoont de complementaire kleur: rood-cyaan, geel-blauw etc. en omgekeerd. Het nabeeld is het duidelijkst te zien wanneer men de ogen sluit, of wanneer men naar een wit vlak kijkt.
Er zijn wetenschappers, die ervan uitgaan dat op zeer jonge kinderen het (innerlijke) nabeeld meer indruk maakt dan de (uiterlijke) kleurervaring. Zij beweren dat zeer jonge kinderen juist van rood rustig worden, omdat het complementaire groen door hen sterker wordt waargenomen.
Perceptie van kleuren
Een kleur is een mengsel van golflengten in verschillende sterkten. Dat geldt voor geluid ook - men zegt zelfs dat een muziekinstrument een bepaalde 'klankkleur' heeft. Het menselijk oog kan de verschillende golflengten echter maar gebrekkig detecteren, maar het oor neemt ze zeer precies waar doordat in het slakkenhuis opnemers zitten voor zeer veel verschillende frequenties.
Het oog bevat kegeltjes die gevoelig zijn voor drie verschillende frequentiegebieden: rood, groen en blauw. De kegeltjes zijn zelf niet in staat een kleur waar te nemen. De blauwe kegeltjes (juister: de blauwgevoelige kegeltjes) reageren op blauw, maar ook, in mindere mate, op groen licht. Met de blauwe kegeltjes alleen ziet men geen verschil tussen zwak blauw of krachtig groen licht. Er zijn echter nog meer kegeltjes. De groene kegeltjes maken geen onderscheid tussen zwak groen en krachtig blauw licht. Als nu de groene kegeltjes krachtig reageren en de blauwe vrijwel niet, dan ziet men dus een kleur die dichter bij groen dan bij blauw is.
Stel dat men een monochrome kleur - een enkele golflengte - op het oog richt. Neem bijvoorbeeld een golflengte van 480 nm, die zich tussen de gevoeligheden van de groene en blauwe kegeltjes in bevindt. Dan zullen de groene en de blauwe kegeltjes van het oog even sterk reageren. (De rode kegeltjes laten we even buiten beschouwing.) Het oog zal daaruit concluderen dat de kleur ergens halverwege tussen groen en blauw zit. Maar als we een mengsel van 440 nm en 540 nm op het oog richten, dan ziet het oog ongeveer hetzelfde: de blauwe kegeltjes reageren op 440 nm en de groene op 540 nm. Er is geen verschil in tint zichtbaar. Alleen prikkelt het licht met de golflengte van 540 nm de 'rode' kegeltjes meer dan het licht van 480 nm, zodat het totaal als een fletsere kleur wordt ervaren dan het monochromatische licht met de golflengte van 480 nm.
Het oog is, kortom, niet goed in staat onderscheid te maken tussen min of meer zuivere kleuren en een zorgvuldig samengesteld mengsel van kleuren. Het is daardoor vrij gemakkelijk een kleur na te bootsen.
Kleuren nabootsen
Subtractief mengen. Dit ziet men als men drie gekleurde glaasjes over elkaar legt, of als men met verf mengt op wit papier.
Additief mengen. Dit ziet men als men in het donker drie gekleurde lichtstralen over elkaar op een scherm richt.
Combinaties van R, G en B
Bij schilderijen, kleurenfoto's en kleurentelevisie streeft men ernaar de kleuren zo goed mogelijk na te bootsen. Dat betekent men een bepaalde kleur ziet die niet te onderscheiden is van de kleur van een voorwerp dat men in de hand heeft. De samenstelling van golflengten hoeft echter niet precies dezelfde te zijn: men profiteert bij het mengen van kleuren van het feit dat de perceptie door het menselijke oog gebrekkig is. Een televisiescherm, foto of schilderij is in staat drie kleuren weer te geven. Nu kan men de drie kleuren zo doseren dat de drie soorten kegeltjes in het netvlies precies in de gewenste verhouding reageren. Hierbij rekent men erop dat de gevoeligheidscurven van de kegeltjes bij iedereen gelijk is. Is dat niet zo, dan zal de ene persoon een nagebootste kleur goed vinden, terwijl de ander vindt dat het een slechte nabootsing is.
Op een computer- of televisiescherm wordt gewerkt met de drie kleuren rood, groen en blauw. De menging is additief. Bij een gedrukte afbeelding zijn de basiskleuren cyaan, magenta en geel. Dit is subtractieve menging.
Om een kleur weer te geven zijn dus drie parameters nodig. Voor additieve menging RGB, voor subtractieve menging CMY (Y van yellow). Op een computerscherm kan elke parameter een waarde aannemen van 0 t/m 255, wat leidt tot 2563 = 16 777 216 verschillende kleuren.
R=Rood
C=Cyaan
G=Groen
M=Magenta
B=Blauw
Y=Geel
K=Zwart
De conversie van RGB naar CMY is in principe vrij simpel, want R+C=256, G+M=256 en B+Y=256. Evenwel, de meeste printers gebruiken nog inkt in een vierde kleur, zwart (afgekort met een K). Hiervoor zijn twee redenen: het mengsel van cyaan, magenta en geel levert met de bestaande inktsoorten geen fraaie kleur zwart, en zwart is erg vaak nodig, zodat het onvoordelig zou zijn deze kleur steeds door menging samen te stellen.
Een andere wijze van parametrisering is met tint, helderheid en verzadiging. De Engelse afkorting is HLS van hue, lightness en saturation. De helderheid is een gewogen som van rood, groen en blauw: L=0,30*R + 0,59*G + 0,11*B. Deze weging houdt verband met de gevoeligheid van het oog. De tint en de verzadigng worden bepaald met de sinusfunctie (L-B)*sin t + (L-G)*cos t. De tint is de fase van deze functie. Deze is 0o voor zuiver rood, 120o voor zuiver groen en 240o voor zuiver blauw. De verzadiging is de amplitude van de sinusfunctie.
Kleur en taal
De manier waarop men kleuren definieert is niet objectief doch afhankelijk van de taal. In verschillende talen worden de kleuren namelijk anders benoemd. Europeanen kunnen het raar vinden dat in China en Japan geen onderscheid gemaakt wordt tussen groen en blauw. Het komt doordat hun talen daar geen verschillende woorden voor hebben. Voor Russen is het raar dat in West-Europa lichtblauw (hemelkleur) en donkerblauw (blauwe strepen op een politieauto) als eenzelfde kleur worden gezien, want in het Russisch zijn daar verschillende namen voor. Andere voorbeelden zijn het woord 'rose' (dat uit het Frans is overgenomen omdat het in het Nederlands niet bekend was) en het Engelse 'buff' (waarvoor een Nederlander alleen 'geelbruin' kan zeggen).
Spreekwoorden en zegswijzen met kleuren
Een blauwe maandag : ooit eens een keer
Van de blauwe knoop zijn : nooit alcoholische dranken drinken
Zich blauw betalen : erg veel geld betalen
Zwart werken : werken zonder belastingen te betalen
Zwartrijden : rijden met de bus, trein of tram zonder te betalen
Hij liegt dat hij zwart ziet : een grote leugenaar zijn
Iets zwart op wit willen zien : iets afspreken op papier om problemen te voorkomen
Geel van nijd worden : zeer kwaad en afgunstig worden
Rood met groen is boerenfatsoen : slechte smaak op gebied van kledij
Witte rook zien : de uitspraak is bekend
De prins op het witte paard : de man van je dromen
Een wit voetje hebben : in de gunst proberen komen
Groen achter de oren hebben : nog erg jong en onervaren zijn
Het gras aan de overkant is altijd groener : bij een ander ziet het er beter uit, maar dat is het niet steeds
Groene vingers hebben : erg veel van tuinieren houden
Zijn koren groen eten : geld uitgeven voor je het verdiend hebt
Iemand groen op het lijf vallen : met iemand ruzie zoeken
Een bruine arm halen : met vleierij in de gunst komen
Een bruin leven hebben : een goed leven hebben
Iets bruin bakken : liegen
De toekomst ziet er (niet) rooskleurig uit : de toekomst ziet er (niet) goed uit
Claude Monet werd geboren in Parijs en verhuisde toen hij ongeveer vijf jaar oud was met zijn familie naar Le Havre. Monet was in de jaren 1861-1862 in militaire dienst in Algerije, hetgeen zijn latere keus om vooral landschappen te schilderen beïnvloed kan hebben.
Monet begon met schilderen bij Marc-Charles-Gabriel Gleyre in Parijs. In 1867 woonden hij met Renoir bij Frederic Bazille. In de jaren daarna deelde hij een studio in Parijs met Bazille. Vanaf waarschijnlijk 1865 had Monet een relatie met Camille Doncieu. In 1867 werd hun eerste zoon, Jean, geboren in Parijs. Het paar trouwde in de zomer van 1870. Hun huwelijksreis brachten ze door in Trouville, maar vanwege de oorlog tussen Frankrijk en Pruisen vluchtten ze naar Londen. Via Nederland kwamen ze terug naar Frankrijk, om zich in 1871 te vestigen in Argenteuil. Deze plaats was gemakkelijk bereikbaar vanuit het Parijse station Saint-Lazare, waarvan Monet diverse werken heeft geschilderd. In deze periode werd Monet kortstondig welvarend, omdat zijn schilderijen goed verkochten.
In 1878 werd de tweede zoon geboren, Michel, kort voordat de familie Monet naar Vétheuil verhuisde. In 1879 overleed Camille. Inmiddels leefde Monet ook samen met Alice Hoschedé en haar echtgenoot Ernest. Deze ongebruikelijke verhouding leidde tot veel geruchten en tot verwijdering van Monet van zijn collega-schilders. In 1883 verhuisde de ménage met hun acht kinderen naar Giverny. In 1891 overleed Ernest, waarna Monet en Alice konden trouwen. Vanaf dat moment ontstond een welvarend huishouden. In 1911 overleed Alice, gevolgd in 1914 door Monets oudste zoon Jean. Jean was getrouwd met de tweede dochter van Alice, Blanche. Blanche zorgde als weduwe voor de ouder wordende schilder, die 86 jaar is geworden.
Monet schilderde daarom vooral de landschappen uit de omgeving waar hij woonde. In Argenteuil het beroemde veld met klaprozen, en in Giverny scènes uit de beroemde tuin van Monet, die later een toeristische trekpleister is geworden.
Camille of De dame in de groene japon uit 1866 was het eerste schilderij van Monet dat door de Salon werd geaccepteerd.
Het schilderij "Impression, soleil levant" uit 1872 werd oorspronkelijk geridiculiseerd door de kunstkritiek en door het publiek, en gaf aanleiding tot de naam 'Impressionisme'. Dit werk was tentoongesteld in de op last van Napoleon III geopende 'salon des refusés', waar toen nog andere dergelijke werken hingen, die geweigerd waren voor de toonaangevende 'Salon de Paris'. Het publiek kwam in grotere aantallen naar deze salon van de 'geweigerden', dan naar de officiële salon, al was het maar om de spot te drijven met deze nieuwlichters, maar uiteindelijk zouden de geweigerden algemene erkenning krijgen. Claude Monet kan als grondlegger en trouwste vertegenwoordiger van het impressionisme beschouwd worden.
Het is vrijwel onmogelijk om uit het enorme oeuvre van Monet een keuze te maken. Hij was zeer gefascineerd door de Japanse brug in zijn tuin, die hij meerdere malen geschilderd heeft. De verschillende dieptelagen in het schilderij, bestaande uit de brug, de waterlelies, de bomen achter de brug, de weerspiegeling van die bomen en de brug in het water, met soms ook nog de weerspiegeling van de wolken, laat zien wat een meester Monet was in het weergeven van wat hij zag op het doek. Hieronder de versie uit 1899. Hiermee is Monet geslaagd in wat de impressionisten wilden doen: vastleggen van het visuele aspect van de alledaagse werkelijkheid, zonder gepsychologiseer of verwijzing naar de klassieke oudheid of andere historische thema's.
Monet heeft ook veel geschilderd buiten Frankrijk. Hij heeft ook in Nederland gewerkt. Vooral in de Zaanstreek heeft hij meerdere werken gemaakt met als onderwerp o.a. molens en typisch Zaanse huizen. Ook in Amsterdam heeft hij schilderijen gemaakt, bijvoorbeeld van de Zuiderkerk/Groenburgwal.