Donkere nachten
Takken waaiden tegen de luiken, bollen kletterden tegen de ruiten
en het water stond bovenop het gras en maakte krinkels.
Straten leken verlaten, al wat niet vaststond rammelde tegeneen,
herfstbloemen bogen deemoedig het kopje voor dit geweld
door soms striemende hagelvlagen. Ook zij wachtten af, gekweld.
Elektriekdraden zongen zinderend met t fluiten van de wind,
en een eenzame, kleddernat onherkenbaar, vocht diep gebogen
tegen de druk van de vlagen. Alles donker, geen lichtje brandde,
enkel de trouwe maan was zoals steeds van wacht
en stuurde haar flauwe schijnsel over de verdronken nacht.
Ook nu weer rolt het water van de daken in de overlopende goten,
doch ik ben niet bang in mijn hoekje achter t raam, k voel me veilig.
Schrik wel even van hagel die open patst tegen de ruiten.
maar t kwaad schuilt tóch om iedere hoek, enkel nog maar daarbuiten.
Niet voor t natuurgeweld heb ik vrees, maar voor de schichten,
vluchtend onder de striemende regen naar ongure steegjes,
schuilend achter de muren en zich verstoppend voor de maan,
griezelig tuig in portieken van stille huizen, klaar om toe te slaan.
k Waan mij in de Middeleeuwen vol listen en lagen, en dit vrees ik