De handen en de hoofden stil bijeen,
gaan de geliefden door de stilte heen,
in maneschijn, in dichte schaduw van huizen,
ontvliedend lied en lach en het gedruisen
van de anderen, die niet weten van hun vreugd.
Het is of uit eendere tijd dit wonder heugt,
een wetend licht dat weerlicht op hun paden,
en verre dingen van geluk doet raden.
Daar is de maand, vreemd langs de zwarte daken,
de maan die vreemd lacht in haar zilveren kaken,
en het alles rond en goed en zoet beziet,
en zilveren licht op de dode dingen giet.
En vreemd onwezenlijk in nevels glijdt,
van zilveren licht het al doorweeft en wijdt.
De handen en de hoofden stil bijeen,
gaan de geliefden langs de dorpskerk heen.
Daar klinkt een hoge klank de toren af.
Is het een open weg of is het een graf?
Is het een begin of het eind van alle pijn?
Is het geluk of zal het weemoed zijn?
Wat zullen woorden tot elkander gaan?
Wat heeft de nacht voor wonderlijks gedaan?
Daar worden ketens rond hem om gesmeed.
Zijn ze van vreugd of van verborgen leed?
De handen en de hoofden stil bijeen,
gaan de geliefden door de lanen heen.
De lanen waar de lovers alles weten,
de nooit gesproken woorden niet vergeten.
Waar schaduwen schuiven op de witte grond,
en waar de maan is goed en zoet en rond.
Dan één met al de liefde van de nacht,
het grote geven in geheime pracht.
Het blinde drinken van de moeders mond,
die dood en leven op eendere lippen vond.
Dan, als een blij geheim de eigen naam
als nooit gehoord nog. Dan weer handen saam
en hoofden stil gebogen, stil bijeen,
bij het langzaam wandelen door het zilver heen.
Ruisende geluiden waar de koelte kust,
een verre vogelstem die telkens rust.
De wijde stilte is gans gewijde pracht,
een schoner schoon dan ooit de ziel bedacht.
De handen en de hoofden stil bijeen,
gaan de geliefden door de lanen heen,
en als het lichtend wonder is volbracht,
dan siddert blind de zilveren manenacht.
1922
24-01-2014, 08:51
Geschreven door André
|