Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
05-05-2013
Liederen V. Nine Van der Schaaf
11. Van de strijders, die bouwen willen de toekomst, fiere koningen op aarde, die weinig volgers hebben, gaat een roep naar de verscholen, liefhebbende harten, naar de duizende. Gij kunt een koninkrijk vormen dat op aarde onoverwinnelijk staat. De horden barbaren zullen zich stoten aan uw machtige eenheid, dan zullen ook zij weifelend, wapenloos ingaan, vergroten uw koninkrijk, en de aarde zal eindelijk een goede woonplaats voor allen zijn. Maar de liefhebbende harten zijn als onnozele kinderen, schenken hun gaven blind, en nooit velen beantwoorden de roep der strijders.
Want liefde is hoogste wijsheid, die onwetend stroomt van de alwetende. Liefhebbende harten hebben zich zwijgend gegeven, en zijn heengegaan zonder bitterheid. Op aarde leven zij verborgen in paleizen en in alle kluizen zeldzame sieraden. Strijders roepen vergeefs die goeden samen, zij zijn eeuwig verspreid en hun armen omstrengelen, verwarmen, die koud zijn en verstard in misdaad en worden aan geen ontrouw. Liefde doolt met de dolende. Strijders willen een leger, vast aaneen en machtig op aarde. Zij zijn altijd machteloze verscheidenheid. De strijder, de fantast, die liefdes gloed laaien zag over heel de aarde, vindt haar, die blind is, eenmaal aan zijn zijde, als hij ontwaakt in het dal waar zij huist.
Water vloeit om haar dat zij niet ziet, vrucht die te veld staat gedijt, zij zegt hem: zie, ik ben klein, van al het grote op aarde, zie ik niets, ik hoor de beken wenen en weet dat op aarde veel droefs is, in de nacht ga ik bergop en roof de eenzamen, die vermoeid neerzonken, zo voerde ik u ook mee en behoud u, ik woon eeuwig in het dal waar de droeve beken ruisen, doch zal u stijgen doen in de hemel der vreugde.
Zo is hel weten, machtiger dan liefde, de wetende koning op aarde, liefde eeuwige bruid, blank in vlammengloed.
Om een liefste, wordt die liefheeft een koning ontrouw, of om een koning, de liefste.
Mijn lief, gij huist als een koning in mijn dromen.
05-05-2013, 08:07
Geschreven door André
04-05-2013
Liederen IV. Nine Van der Schaaf
8. Ons land waar wij krijgers vormen, komt met uw zwakke gezang gij nader?
Wij strijden bij dag en nacht een verwoede strijd, vijanden zijn sterker dan wij, doch onze bitterheid wint de krijg. Onze wil is een fier stil ding, dat wij dragen met ons, een onzichtbare banier, waarvan wij niet wijken. Wij sterven stil en laten een stille kracht na, die vlood uit onze dode lijven.
Mijn gezang zal slapen en waakt over uw slaap, Mijn zwakke gezang hult zich als een donker gewaad, op de blinkende strijder en verbergt hem, het gedruis van de krijg, wijkt af van de dromende.
Hij was eens de tedere knaap die sterven wou, zegevierende dood na veel woeste en blijde dagen, een man die zijn wapentuig rustig in orde hield, doch meer tedere knaap, die wenend droomde in de nacht van bloed en bloemen, witte en rode, van al de schone liefdedingen die vergaan, van lach en bloemen, veelkleurige, en zij de schoonste van al, zijn bruid, die hem kuste, en tooide met haar gaven. Maar stil en levend heeft hij de grote dood tot zich genomen.
Ik zag zijn glimlach: zijn fierheid is wel gestegen, hij is een machtig vorst nu, de joelende kinderen kennen hem niet, zijn veelkleurig en rijk gewaad lijkt hem grauw, maar ik minde zo lang verscholen bloemen, die ik vaak eenzaam zocht, peinzend van minnaar mijne, die van ver komen zou, en vond eens mijn liefde, toen ik hervond de schone bloemen in de geheimnis van zijn stil en toverig huis.
9. Mijn lief, kom mij bevrijden uit de waan, heden en toekomst zijn altijd één, en wij moeten in het heden leven, na het heden leven wij in de eeuwigheid: zo is het weten dat mij vrijer doet ademen.
Mijn gang is luchtiger, ik ben nu buiten, de hemel is wijd zichtbaar en uw huis weet ik, dat gebouwd werd in deze tijd, zo is het ook bereikbaar in het heden, en aan uw huis, legde ik al mij zorgen neer en het aardse, dat ik heel licht daar binnenga.
10. Zij was arm en wist alles van armoe, en van rijkdom niets. In haar grauw kleed liep zij het pad langs, waar bezijden de bloemen bloeiden, en sprak: wijl ik grauw ben heb ik u lief, kleurige bloemen. Als zij van de vogels hoorde het hoge gefluit sprak zij: wijl de vreugde in mijn hart gevangen is in veel droefheid, heb ik u lief vrije vogels.
Toen zij de pralende koning zag in zijn gouden mantel, viel zij te voet hem en sprak: ik heb u lief wijl gij de koning zijt. Ik ben grauw, uw paleis is hier ver vandaan, uw reis voert u nimmer weer zo ver van huis, daarom vaarwel.
Toen de koning heen was, fluisterde een stem haar: werp van u dat grauwe kleed, zo zult gij een schone bloem gelijken, leen van een vogel vleugels, zo zult gij 's konings ver paleis bereiken.
04-05-2013, 07:38
Geschreven door André
03-05-2013
Liederen III. Nine Van der Schaaf
6. Wij zijn ver weggestroomd van het bloeiende leven, onze handen zijn teer en bevend en voeren geen spel, als de sterke kinderen doen die hun dagfeest vieren, ons gefluister gaat niet buiten de wanden die ons omsluiten.
De luide juichkreten doen ons het spel wel volgen, en wij dromen weemoedig een wijl met die anderen, ver van ons; na bruisend leven komt stilte, dan horen wij ons gefluister weer, en spelen glimlachend ons zacht spel der gedachte, en binden de grote dood.
Wij willen schoon zijn om onze God te eren, wij allen zijn ijdele kinderen, en streven omhoog met kracht van leden, of zacht vliedende gedachte.
7. Zal ik tot u komen, in de onzichtbare nachtadem, en verdwijnen voor de morgennevel?
Niet ledig kom ik tot u in zo een verborgen uur, in duisternis en slaap verborgen, geen gaven, maar een spel dat ijl en eeuwig is voer ik mee, en licht zal mij het komen zijn.
Zwaarder het heengaan, of ik u iets roofde, en dragen moest, of gij mij vleugels roofde en ik blijven moest.
Ik ben altijd met u, in licht en donkerheid, dagen en nachten zijn gelijkelijk schoon, in onze droeve en goede gedachten. Het gezang is het vloeiende leven, gaat van ons uit naar het licht en de donkerheid,
als windgeruis. Of blijft stil in bewogenheid als geklank van een eenzame kerkklok, de tonen zijn allen gelijk, en komen in lome rijen van de rustige stee, en bereiken het landvolk, om de rust van een lange zomerse dag in te luiden.
Zulk een gelui dat over blankbloeiende velden stroomt, en de vree van het heel zomergetij luid uitspreekt; ziet gij van ver mensen komen, die klein zich voortspoeden, al haastiger, nu het gelui sterft?
Zij komen te saam in het dorp, vreemdelingen zien hen, maar zoeken de dag buiten de woningen, dwalen het veld in, enkele dwalen zo ver dat zij dromen: daar was geen woning dan het wijd buiten, zij zijn gasten van de goden, van hemel en wind en wolken, maar zij zijn niet genode.
En het boerenvolk ziet hen, vanaf de vaste hofsteden, meewarig na. Enkel die zwervers vinden een kostbaar ding in het veld en allen roemen de schone zachte dag, die geduldig zich welft over hun hoofden. Hun stemmen sterven in het wijde.
Wij horen hun stemmen niet. Zij zijn in de verte geblink van vlinders, onze woning bereiken zij niet, want onze woning is door zoveel geboomte omgeven, als een paleis uit een sproke. Hoven waar vruchten rijpen
zijn er bezijden, en ster-fonkelende bloemen, open in daglicht. Wij gaan betoverd langs haar, en vinden een waterweg, doch als wij varen, omsluit het geboomte ons al dichter, schemer omhult ons
op volle dag. Witte stille vlinders zweven met ons, en dringen mee in de groene verborgenheid, en als wij niet verder gaan, dalen zij in langzame rondedans naar de rand van ons vaartuig, plooien hun vleugels tot rust daar, hun witte betovering beeft niet meer.
03-05-2013, 07:58
Geschreven door André
02-05-2013
Liederen II. Nine Van der Schaaf
3. Ik kom arm tot u en gij moet mij veel meedelen, mijn handen zijn ledig, ik zal fluisterend tot u komen, want het gejubel van mijn liefde verstomt in uw nabijheid.
Ik zal ver van u gaan in de reine verre klaarheid, en toch tot u weerkeren. Ik wil uw rijkdom, ik wil zalig zijn in uw zachte gedachten.
Geen droefheid zal mijn overweldigen, zolang mijn armoe neigt naar uw rijkdom.
4. Zang van de helle dag is geëindigd, zonnerood van de avond betovert de ziel, en de liefdegloed bleekt niet als de zonnegloed bleekt.
Blanke handen wuivend in de helle dag, roerloos ineen nu, twee geliefden die van elkander niet scheiden, maar het nachtelijk eenzaam licht van een ster, die klein is en eenzaam fonkelt, komt na het avondrood van mijn droom.
Ik ben alleen in de nacht met de levende geheimvolle ster.
5. Ik waak en houd in de stilte wacht, niemand roept mij en geen die mij aflost, om mij is donkerheid van een zoele zomernacht, om mij is lover van grote stille bomen.
Ik zie van bloemen veel geblink aan mijn voeten, mijn voetstap alleen breekt stilte van de zomernacht, de nimfen zweven geruisloos nader, vinden mij, en verlaten mij. Eens meende ik: één die mij lief was zou hier binnenkomen.
De bloemen zijn mij lief die mij misleidden, Eénmaal zal ik in de nacht een licht aansteken, daarmee in mijn hand langs de bomen gaan, want zo is het teken.
Dan zal één komen die stil mij aflost, zal het licht nemen en in mijn ogen zien, en het licht uitdoven. Zo stil gebeurt sterven van mensen.
02-05-2013, 08:02
Geschreven door André
01-05-2013
Liederen I. Nine Van der Schaaf
1. In harten lees ik en in het verborgene dringt licht, maar dat ene hart is mij duister, en het meest op aarde dierbaar is mij de rust van zijn koel hart.
Hij heeft zich een huis op een rots gebouwd, daarin woont hij eenzaam en schuwt het licht, en ik mag daar niet binnengaan.
Maar de zeeën rondom zijn diepe wonderen, zij staan op uit hun doodse rust tot bruisend leven, en keren langzaam tot hun rust weer, hun woest lied ruist in zachte melodieën traag over de aarde, eindeloos. Oren die horen worden die eentonige zang niet moede.
Mij zijn de geheimen van zijn koel hart dierbaar, gans mijn leven weef ik aan één lief gewaad, en zoek de bekoring van de eindeloze droom, stervens zal ik ontwaken.
2. In het land waar woorden geen klank hebben, waar de bloemen vergaan, gaat de fee van het leven rond, en wekt het levende.
Gij ziet haar éénmaal, dan wijkt zij van u in de eeuwigheid, en de duur der tijden vangt aan, en draagt de machtige stroom van nieuw leven voort.
Ik draag in mijn klein hart grote liefde, ik moet over eindeloze zeeën varen, en mijn liefde bewaren.
De golven zeggen mij in somber gedreun, wij kennen uw liefste niet en kennen u niet, wie zijt gij?
Ik geef geen antwoord, maar zij dringen aan en eindelijk fluisterend zeg ik: mijn liefste is die ik niet noemen kan, want geen vrolijk bloemenspel omwond mijn hoofd.
Ik ben de bruid niet die de rozen der liefde kroonden, om die rozen treur ik, maar mijn treurnis draag ik zonder geklaag, ik drijf op uw stroom, vreugdeloos
en smarteloos, mijn liefde bewaar ik, en in mijn hart bloeit de droom. Ik drijf maar blijf de wonderen der aarde nabij. Mijn ziel draagt geurende rozen mee, over de donkere vloed van het leven
01-05-2013, 08:48
Geschreven door André
30-04-2013
De schone nacht. Nine Van der Schaaf
De schone nacht is van vergetelheid vervuld, daar staan de schoven der uren die verbloeiden, zilverlicht schijnt op de lege strakke landen; nadat lang de voeten moe, zich spoedden naar een doel gaan wij nu lichter voort, een zweven van de ongelijke vloer is onze dromentocht, en voor onze ogen het geweven zilverdoek van maan en nevel heft zich op, hier eindt het vaste harde land, een bleke zee ligt voor ons, deinend in een zachte glooiing zonder grenzen, onder de ronde schijf van maan en nevel die alom haastig vervluchtigt in de hemelstreek.
30-04-2013, 22:49
Geschreven door André
Het meer. Nine Van der Schaaf
Ik ging uit in de nacht en de sterren beefden in het water, in mijn huis had ik kreten gehoord die mij uit mijn rust opriepen, ik was peinzende bij het licht van mijn lamp, mijn deur was gesloten, niemand klopte aan mijn deur, die komen zou liet mij wachten.
Maar ik droeg het hoofd hoog als een vorst, en eenzaamheid hing als een koningsmantel mij om de leden, mijn hart klopte rustig, wijl ik naar de nachtelijke stemmen buiten niet meer luisterde, en glimlachend bij mijzelf sprak: die komen zou komt niet, de nacht is gekomen. Maar eer ik ging slapen, hoorde ik de vage kreten en ik trad in de nachtwind, zocht aan de donkere over mijn boot, want van de meerkant kwamen de kreten die nu zwegen, ik voer uit en de sterren beefden in het water, van de kim schoven stormwolken omhoog.
Wat is uw huis ver en onbereikbaar, vele dagen heb ik gereisd en tegen de avond, zag ik uw licht blinken, ik juichte, maar mij scheidde een wijd meer van uw huis, toen steunde ik en zocht een vaartuig, en de varenslui die gedoken langs de meeroever zaten, knikten nors toen ik wees naar uw ver huis, antwoordden op mijn vragen: de nacht komt, de storm dreigt.
En varende met mij op het meer, zwegen zij stil als gestorvenen, toen kreet ik en de wind stak op, Ik vaar weg van het huis waar ik veilig zou slapen, Ik hees mijn zeil bij en vaar waar de storm woedt, omhoog doofde de sterren en van omhoog slaat de harde regen, de meergolven heffen mijn boot hoog, en op de meergolven blinkt het schuim. De bange kreten kunnen zich boven het weld van de storm niet meer heffen, zij kwamen van ver tot mij, en mijn boot komt laat.
Wij zijn de verweerde varenslui, wij kenden de naderende storm, zij was een kleine witte gedaante, en de storm joeg haar weg van het dek, nu rijst zij als wit schuim op de golven, wij zien haar duizendvoudig en de kracht van de donkere golven heft haar, en het somber geweld dreigt ons en wordt steeds sterker, wij zullen ondergaan, zinken en nimmer meer verrijzen.
In mijn huis liet ik het licht branden en als ik terugkeer, zal ik daar menig verweerd gezel vinden die schuilen kwam, dan zal ik vragen: wie was het die angstige kreet in de voornacht? maar zij halen de schouders op en antwoordden: wij hoorden het gefluit van de wind, dat klonk als een angstige kreet, wij zagen niets anders dan het witte schuim op de golven.
30-04-2013, 08:03
Geschreven door André
29-04-2013
Het vaartuig. Nine Van der Schaaf
Nu de zon is weggezonken, en haar gloed is verbleekt aan de kim, zijt gij wachtende in de koelte aan het koelblauwe water?, ik wacht het vaartuig dat mij dragen zal naar mijn woning, wachtende heb ik de hele dag zien heengaan en ben niet heengegaan.
Nu zie ik ver over de landen en over het blauwe water, zie mijn vaartuig komen met wuivende wimpel, blinkende in het laatste licht van de dag. Alles is stil om mij heen, alleen in de verte beweegt het kleine vaartuig dat nadert.
Aan de kim staan de ronde wolken stil slapende, ik weet een roeier die arbeidt met kalme riemslag, boven hem spreidt een ontzaggelijke vogel zijn wieken uit, zijgt langzaam neer. De velden worden mij vreemd in de schemer, ik hoor geritsel in de weinige bomen. Zult gij hier overnachten?
Het water ademt in trage golving. Het vaartuig is dra hier, de roeier droomt van het liefdegetij dat voorbij is, dromende houdt hij de riemen in de boot, schuift zacht langs de oever, de biezen houden de boot vast. De roeier ziet hoe ik intstap, en knikt: wij zullen tezamen nu huiswaarts varen.
29-04-2013, 07:56
Geschreven door André
De veelmondige wind. Nine Van der Schaaf
Dat mijn bede met de veelmondige wind meeruist, opstijgende naar de wolken, de donkere, die het verlangen bergen, zij naderen dicht aan de aarde, hun zwaarte hangt dreigende over het land, wijl de wind vergeefs ruist, en weemoed ruist in de woest neerstortende regen.
Naar het wolkenland draag ik mijn bede, de wolken glanzen in de verholen zonneschijn, zij bleken en donkeren en wachten niet, want het verlangen drijft ze naar ver verwijderde oorden, en de machtige wind zingt haar verlangen luid, en de zachte stemmen vragen: zouden zij daar wel komen?
Want de verre reizen zijn vol gevaren, heel de nacht ruist de wind in de lege bomen, in de morgen rijst de zon boven de lege velden, en staat in de dag met haar zorgeloze lach van de lente.
De wind beeft, en fluistert zijn geheimen aan de twijgen van de bomen, die gesloten en gesluimerd luisteren, dromend ja zeggen, maar de wind zwijgt reeds, en stille ontroering stijgt met de lachende lentezon.
Stille gedachten moeten stijgen en met de blanke wolken meevaren, de scheepjes zullen vergaan in de grote blauwe zeeën, de gedachten zullen klagen gaan. De jeugdige zon lacht gedachtenloos, het oude scheepsvolk, dat niet meer zingen kan, zal zijn zangen melodisch neuriën.
Aan de kusten van het beloofde land, drijven de gehavende scheepjes aan, dan zijn de zangen van de zeelui geheel vergaan, maar de wind neuriet zacht het oude stormlied, de gedachten zoeken u, die ze geleidt op aarde,
zoeken de veelmondige wind. Als zij u vinden bedaren zij, en luisteren tevreden en zeggen hun beden, die overstemd worden door uw volkomener zang. Zij gaan dan weerom naar hun huis, en slapen, dan wordt gedroom hun eigen, zij gaan dromend met u,
van huis tot huis, en dragen glimlachend de gouden sleutels, zwijgend en heimelijk, gij zijt de grote blinde geleider, ziet het geblink van goud niet en glimlach.
1915 Terhorne 1882- Bloemendaal 1973 Nine Van der Schaaf is onderwijzeres in Ameland. Na drie jaar moet zij stoppen omdat zij aan tuberculose lijdt. Nu begint zij verhalen en gedichten te schrijven. Zij komt in contact met Troelstra, die het opneemt voor de rechten van de arbeiders.