 |
We zijn de 37de week van 2025
|
 |
|
 |
Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's. |
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. |
 |
29-10-2014 |
Sneeuwval. Jacqueline Van der Waals |
Al
dalen de vlokken
dalen de luchtige vlokken, en lokken
mijn ziel met geruisloze vreugde in stille, onhoorbare val.
Dicht
sneeuwt aan de hemel,
sneeuwt aan de loodgrauwe hemel, gewemel
van volle, van koelblijde blankheid in feestelijk, zachtgedemt licht.
Traag
reikt mijn begeren,
reikt mijn groot begeren te keren,
in de sneeuwkoele, diepe, volkomen ruste omlaag.
29-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
28-10-2014 |
De beuken. Jacqueline Van der Waals |
Ik keek naar het huis, het oude huis,
dat stil in het licht lag te dromen,
ik hoorde het fluisterend bladergeruis,
van de oude beukenbomen,
die bevend wakker staan geschrikt,
en nieuwe jammer vrezen.
Ik heb de bomen toegeknikt,
ze met een glimlach toegeknikt,
opdat ze niet bang zouden wezen.
28-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
27-10-2014 |
Meimorgen. Jacqueline Van der Waals |
Hoe ligt de aarde nu zo blij
in stille voorjaarsvreugd,
zo vredig, als verheugde zij
zich in har eigen deugd.
De witte wolken glijden in
het hemelblauw, en doen
hun schaduw zachtjes weiden in
het goud doorspikkeld groen.
Het gladgestreken water, dat
het blauwe luchtgewelf
weerkaatst, zo effen en zo glad,
als het blauw van de hemel zelf.
Het vee dat in de weiden graast,
de kleine boerenhof,
roodstralend door het gelig waas,
van vers ontsproten lof.
De sneeuwig witte appelboom,
die in bruidsgewaad,
een blijde Mei reinheidsdroom,
verrukt te blozen staat.
De boterbloemen op de grond,
de gouden waterkant,
het is of alles slechts bestond,
tot sieraad van het land.
Maar hemelblauw en dakenrood,
en het vee en het groene gras,
en het stille water in de sloot,
en bloem en boomgewas.
En alles dat zo wonderbaar
mijn hart ontroeren doet,
weet zelve niet, nog vraagt er naar,
of het liefelijk is en goed.
Zo dan dat schoon zichzelve niet
verheugt, waartoe ontstaan
in het hart, dat vrede en vreugde ziet,
en heeft geen deel daaraan.
27-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
26-10-2014 |
De Lethe. Jacqueline Van der Waals |
Hoort gij de nachtegaal klagen,
zingen in het lage geboomt?
Neen, maar het lokkende, trage
lied van de lethestroom.
Klotsend en kabbelend tegen
de oever, het water dat loom,
zacht ruisend doet bewegen,
het riet langs de lethezoom.
Maar hoort gij het droomzoete treuren,
van het nachtegalenlied,
en ruikt gij de rozengeuren,
en ziet gij de maneschijn niet?
Ach, zingen de nachtegalen
nog immer het lied uit mijn droom?
En glanzen de manestralen,
nog steeds in de zilveren stroom?
En geuren nog immer de rode,
de vurige rozen zo zoet?
Maar dood zijn mijn dromen: een dode
verlangt van een dode geen groet.
Maar geef mij één dronk uit de Lethe,
de stille vergetelheidsstroom,
opdat ik de geuren vergete,
de kleur en de klank van mijn droom.
26-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
25-10-2014 |
Silhouetten. Jacqueline Van der Waals |
In het toevend licht, dat later
dan de zon blijft
wijlen bij het stille water,
waar ons bootje drijft,
schuiven zwart en zonder zwaarte,
fijn gelijnd en strak,
fietsertjes voorbij de klaarte,
van het hemelvlak.
Hun fijne silhouetten,
schaduwen gelijk,
zeer geleidelijk en netjes,
langs de Amsteldijk.
Met gestadig beenbewegen,
gaan zij fijn en stil,
na elkaar, elkander tegen,
ieder naar zijn wil.
Komen twee elkaar te ontmoeten,
glijden ze meteen,
zonder botsen, zonder groeten,
door elkander heen.
Wordt het donker, wordt het later,
met gebogen rug,
gaan zij haastig langs het water,
naar de stad terug.
25-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
24-10-2014 |
Julinacht. Jacqueline Van der Waals |
Ik stond bij het open venster, en ik zag
de maanschijf, die aan de hemel stond,
zo stil en glanzend, dat het mijn verstand
te boven ging. Ik zag op blauwe grond
de wolken in het maanlicht heenglijden,
ik zag de witte nevels op de weiden,
en op de vijvers voor het huis, ik zag
de vrede glanzen van dat verre land,
waar maanlicht één is met gevoel en klank.
Indien de zoete blijheid van dat blanke
mysterielicht tot vrede werd in mij,
en niet tot onrust, hoe ik zou verklanken
die julinacht in liederen zo blij,
dat ieder, na mij luisterend, zou trillen
van onrust, bevende van droefenis
en onbegrepen heimwee naar het stille,
vredige land, waar geen verlangen is.
24-10-2014, 09:22
Geschreven door André 
|
|
 |
23-10-2014 |
Het oude huis. Jacqueline Van der Waals |
Nu zou ik willen slapen in een stille,
heel donkere kamer diep en droomloos,
hoe kan ik slapen in dit felle licht,
terwijl mijn ziel, ook met de ogen dicht,
het maanlicht voelt, dat buiten staat en wacht,
hoe kan ik slapen in zo klaar een nacht,
terwijl mijn ziel verlangt naar duisternis?
Wie heeft dit oude huis zo vreemd gebouwd,
dat boven alle woonvertrekken zijn,
de slaapvertrekken in het onderhuis,
laag zijn de vensters, en de ramen slaan
wijd open, in de maanbeglansde nacht,
waarom is niets gedaan tot veiligheid,
van wie dit huis bewonen, waarom zijn
de vensters niet, als het kelderraam getralied?
De dwaze bouwer, zo hij hier gestaan had
in zulk een nacht als deze bij het raam,
vanwaar men 's nachts niet slapend, onbemerkt
het slapend water bereiken kan,
hij had het hoofd verborgen in de handen,
hij had gebeden, vurig gebeden,
dat nooit een moede, nooit een slapeloze,
die wonderbare vreugde aanschouwen mocht.
23-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
22-10-2014 |
Maanlicht. Jacqueline Van der Waals |
Mijn kamer, waar ik argeloos
daarstraks kwam binnenlopen,
verlangende alleen te zijn,
waar ik mij veilig dacht,
was mij door het felle maanlicht
ontvreemd, dat door het open-
geslagen venster binnenkwam,
uit klare zomernacht.
O, dat gewetenloze licht,
dat rustig lag te slapen,
op het koele bed, waar ik zo graag,
mijn hoofd verbergen ging,
en dat mijn lieve kamer in
een lichtgrot had herschapen,
waar ieder ding mij vreemd en koud,
en zwijgend ontving.
22-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
21-10-2014 |
Avondheide. Jacqueline Van der Waals |
Ik heb de avond rijk gezien,
in zwart fluweel gekleed,
ze schoof haar gouden zonnemunt,
door de open wolkenreet.
Onder haar hoge koningstent,
van gele en purperen zij,
daar schreed zij, het hoofd met goud gekroond.
Daar stond zij, toen het gouden licht
van de hemel was geblust,
ik heb de zwart fluwelen zoom,
van haar gewaad gekust.
21-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
20-10-2014 |
Winterstilte. Jacqueline Van der Waals |
De grond is wit, de nevel wit,
de wolken, waar nog sneeuw in zit,
zijn wit, dat zacht vergrijzelt,
het fijngetakt geboomte zit
met witte rijp beijzeld.
De boom, houdt zich behoedzaam stil,
dat niet het minste takgetril
het kristallen kunstwerk breke,
de klank zelfs van mijn schreden wil
zich in de sneeuw versteken.
De grond is wit, de nevel wit,
wat zwijgend toverland is dit?
wat hemel loop ik onder?
ik vouw de handen en aanbid,
dit grootse, stille wonder.
20-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
19-10-2014 |
Najaarslaan. Jaqueline Van der Waals |
Ik keek in de gouden heerlijkheid,
van een najaarslaan,
het was of ik de gouden deuren wijd
zag openstaan,
het werd mij toen ik binnen ging,
of ik door gouden gewelven liep,
ik aarzelde even, ik ademde diep,
diep van verwondering,
ik voelde mij eerst als een kindje, dat stout
doet wat verboden is.
Ik sprak:
"Zijn voor mij die gewelven gebouwd,
ben ik zo rijk dat van louter goud,
de gang van mijn woning is?
Deze gouden grot is immers geen mensenpaleis,
het is een betoverd slot,
dat lang op sprookjeswijs,
geslapen heeft en stil gewacht,
op één, die de poorten ontdekken zou,
van het huis dat ieder mensenhuis,
te boven gaat in pracht.
Hoe ben ik zo rijk, zo rijk mijn God,
welke aardse woning is gelijk,
aan dit, mijn sprookjesslot?"
Trots, of ik een prinsesje waar,
ging ik door het goud,
aan beide zijden stond daar,
schragend de gangen hoog en zwaar,
de zuilen opgebouwd.
Waar van goud de portalen zijn,
hoe zullen de daar de zalen zijn,
ik zag aan het einde van mijn pad,
een kleine ronde poort,
als blauw saffier in goud gevat,
en haastig, vol verlangen trad
ik door de gangen voort.
Ik sprak:
"Als bij mijn aankomst wijd,
die poorten openstaan,
in welk een grote heerlijkheid,
zal ik dan binnengaan,
indien van goud de gangen zijn,
hoe groot moet mijn verlangen zijn,
de zalen in te gaan?"
19-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
18-10-2014 |
Elvendans. Jacqueline Van der Waals |
's Nachts in de zachte glansen
van de zilveren maan,
als alle verstandige mensen
reeds lang naar bed zijn gegaan,
als het grote vuur geblust is,
dat 's avonds in het westen gloeit,
en alles in diepe rust is,
door het zonnelicht vermoeid,
dan in de nevelglansen,
die over de weide gaan,
ziet men de elven dansen,
bij het licht van de maan.
18-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
17-10-2014 |
De bladeren. Jacqueline Van der Waals |
De zon zond haar stralen uit,
om de aarde te vergouden,
die, al te lange tijd verwaaid,
verregend en ontverfd,
niet meer aan blijde dagen dacht,
maar aan de winterkoude,
zich zonder klagen overgaf,
en stil en willig sterft.
De stralen die op het bladerdak,
een wijle wilde rusten,
ze gleden door de takken heen,
en vonden vuil, versleurd,
de kleine, groene bladerkens,
die zij zo gaarne kusten,
"och arme, bruine bladerkens,
wat is er met u gebeurd?"
Maar nauw gevoelt het bladervolk,
het slappe, natbetraande,
verloren volk, de warmte van
de gouden zonnegroet,
of knisperend en knetterend,
begint het doodgewaande,
te leven en de krullen, in
de koesterende gloed.
Nu lopen alle blaadjes, in
het zonlicht langs de wegen,
nu dansen zij hun rondedans,
de mensen voor de voet,
nu ruisen zij hun vrijheidslied,
de oude bomen tegen,
die weten dat het bladervolk,
het zo alle jaren doet.
17-10-2014, 16:50
Geschreven door André 
|
|
 |
16-10-2014 |
Tijding. Jacqueline Van der Waals |
Het zou een blijde tijding zijn, indien
God heden tot mij sprak: "De dag is om,
waarop gij werken mocht, nu laat mij zien
het werk van uw leven." Dan sprak ik: "Ik kom
met lege handen meester, ik verdien
uw ongenoegen en uw straf, want dom
en slecht heb ik gearbeid." Dan misschien
sprak God: "Ofschoon met lege handen, kom."
Ik herken het zonder bitterheid, hoezeer
ik heb gefaald, ik die mijzelve ken,
hoe weinig ik mijn taak opgewassen ben.
Ik ben niet trots en niet eerzuchtig meer,
maar het werkloze wachten valt mij zwaar,
O, dat mijn arbeidsdag verlopen waar.
16-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
15-10-2014 |
Allerdroevigst. Jacqueline Van der Waals |
Nu weet ik wat het allerdroevigste is,
het is niet dood of scheiding, of het kwaad
dat anderen ons aandoen, of het gemis
aan aardse liefde niet, dat ons verlaat.
En jeugd en schoonheid, eer genoten is
het zoet van het leven, niet de dwaze daad
die men beweent in rouw en droefenis,
het is als men leeft voor iets dat niet bestaat.
En nimmer heeft bestaan, en als men het weet,
en toch die schone droom niet sterven laat,
omdat men voelt dat alles wat bestaat,
niets, niets betekent, vergeleken bij
die ene grootste droom. En dat is leed
waaraan ik niet denken durf. God helpe mij.
15-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
14-10-2014 |
Bloemen. Jacqueline Van der Waals |
Ik zag een groot, wit veld met blijde scharen
van grote bloemen, die op lange stelen,
zich door het zoele windje lieten strelen,
en onbewust van eigen vreugde waren.
Ik zag ze rustig in het zonlicht staren,
en met de jonge zonnestralen spelen,
ik zag het zoet gegolf dier bloemenbaren,
o dat mijn hart die reine vreugde mocht delen.
Dat ik die bloemenvreugd begrijpen kon,
of wist waarom de bloemen die ik plukte,
niet langer straalden in het licht van de zon,
maar angstig hoofdje tegen hoofdje drukten.
Was het de scheiding die hen droef gemaakt had?
Of dat een mensenhand hen aangeraakt had?
14-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
13-10-2014 |
Pelgrimsreis. Jacqueline Van der Waals |
Ik moet op weg gegaan zijn, maar ik weet
niet meer waarom ik ben gegaan, en hoe
ik juist de richting koos naar het oosten toe,
en of ik mij bewust was wat ik deed.
Ik volgde steeds een ster die voor mij scheen,
ik vroeg geen weg, ik werd niet bang of moe,
in blijde zekerheid: hetgeen ik doe
dat moet ik doen, ging ik mijn weg alleen.
Eens op een avond voerde mijn pad,
over een heuvel, waar ik aan de trans
een lichtend witte nevel zag, een krans
van blinkend licht. Daarboven hief een stad
in schittering van teer, doorschijnend glas
haar torens op. Die wonderbare glans
deed mij zo blijde worden, dat ik thans
moet schreien, denkende hoe blij ik was.
En toen mijn weg afdalende in het dal,
verdwijnen deed van voor mijn aangezicht,
die zoete glans, die schittering van licht,
en fijn kristal,
werd het verlangen haast te sterk in mij,
dat ik aanschouwen mocht die schone stad,
die mij van verre toegeblonken had,
van dicht nabij,
dat ik haar straten eens betreden mocht,
en dat ik komen, wonen mocht bij Hem,
de grote koning van Jeruzalem,
doel van mijn tocht.
13-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
12-10-2014 |
Weerzien. Jacqueline Van der Waals |
Waarheen ik mijn blikken wende,
begroeten met vriendelijk lach,
mij dierbaar oude bekenden,
die ik sinds jaren niet zag.
Niet sinds die zomerdag,
die boven alle dagen,
toen mijn voeten mij,
naar boven hebben gedragen,
naar deze alpenwei.
Met vragende blikken staren,
de bloemenogen mij aan,
"hoe is het u al die jaren,
o mensenkind gegaan,
wat hebt gij gedacht en gedaan?"
"Wat ik gedacht heb, mijn bloemen,
was beter niet gedacht,
ook durf ik mij niet te beroemen,
op hetgeen ik heb volbracht."
12-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
11-10-2014 |
Bergen. Jacqueline Van der Waals |
Nu zien de grote bergen op mij neder,
Ze zijn verwonderd, dat ik al zo lang
alleen geklommen ben, en half nieuwsgierig
half spelend, volgt hun oog mijn trage gang.
Nu zien de bergen goedig op mij neder,
terwijl ik altijd verder, rusteloos
naar boven klauter, naar hun kale toppen,
Niet ongeduldig zijn ze, en niet boos
om mijn vermetelheid; ze kijken rustig,
zoals mijn oog soms spelend nederziet,
op het trage rupsje kruipend op mijn vinger,
en doelloos zijn bewegingen bespiedt.
De goede bergen zijn nu heel voorzichtig,
ze houden zich stil, opdat vooral
geen steentje los zou komen waar ik klauter,
geen steen mij treffen zou in mijn val.
Ze houden zich heel rustig, maar ten laatste,
wanneer dat stille kijken hen verveeld,
beginnen zij een spel, dat ik zo dikwijls
het arme rupsje plagend, heb gespeeld.
Het rupsje zag ik verder kruipen, onverdroten
en argeloos, terwijl ik keer op keer,
de eerste hand achter de tweede plaatste,
en het plagend spel herhaalde ik telkens weer.
Zo zie ik nu de bergen met mij spelen,
en na de top die mij het hoogste scheen,
zag ik nog steeds een hogere top verrijzen,
en wat ik eerst een top dacht was er geen.
Toch klom ik voort en liet ze met mij spelen,
die grote bergen met hun logge kracht.
zij menen het niet zo kwaad, en vol vertrouwen
begeef ik mij telkens weer in hun macht.
11-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
10-10-2014 |
Voorjaarswind. Jaqueline Van de Waals |
Lieflijk ruist door de toppen van de bomen,
de voorjaarswind.
Zou die wind van mijn lieveling komen,
die mij bemint?
Neen, dan zou ik zij stem verstaan.
Zou die wind naar mijn lieveling gaan?
Zeg hem, o winden, dat ik hem groet,
zeg hem, dat hij weldra weerkomen moet.
Rusteloos stromen de ruisende beken,
naar benee,
Zouden zij mij van mijn lieveling spreken,
over zee?
Nee, dan zou ik de woorden verstaan.
Zouden zij naar mijn lieveling gaan?
Zoeken zij hem op de oceaan?
Als gij, o stromen, mijn liefste ontmoet,
breng hem mijn groet.
Zeg hem, wat mijn hart zo verlangen doet,
zeg hem, dat hij weerkomen moet.
Zwijgend drijven de wolken, en snellen
mij voorbij.
Hebben die wolken mij niets te vertellen?
Geen tijding voor mij?
Zoek hem, o wolken en stromen en wind,
tot ge hem ergens levend vindt.
En als zijn hart mijn niet langer bemint,
breng hem dan enkel mijn afscheidsgroet,
en zeg hem: het gaat u op aarde goed.
10-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
|
 |
|