 |
We zijn de 18de week van 2025
|
 |
|
 |
Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's. |
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. |
 |
07-10-2014 |
Avondnevel. Jacqueline Van der Waals |
O blinkende witte nevel van de vennen,
de uitgestrekte, grote, stille nevelzee,
wier wateren de aarde bedekten.
Wij liepen 's avonds, tegen
de tijd dat de zon onderging,
samen op stille wegen
door het moeras, en zwegen
van verwondering.
Slechts hoopjes turf, en daken
van donkere huizen, staken
zwart uit de hemel omhoog,
zij was zo stil, zo zonderling,
die zee waar niets bewoog.
O die zwarte, grillige heuvelkust,
die met haar brede lijn,
scheidde de blinkende nevelrust,
van het gloeiende karmijn.
Want boven de donkere landen,
stond vuurrood de hemel te branden,
met onheilspellende schijn.
Ik werd onrustig en ik zocht,
een woord dat de stilte verbreken mocht,
ik keek in de zon, in het nevelmeer.
Het zwijgen werd pijnlijk,
de avond, de aarde, mijn leven, werd zeer
zeer onwaarschijnlijk.
07-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
06-10-2014 |
Korenveld. Jacqueline Van der Waals |
Ik heb bij een korenveld gestaan,
en heb mijn handen uitgestrekt,
naar het goud van het golvende graan,
O dat ik die vreugde grijpen kon,
van het golvende graan in de gouden zon,
ik heb mijn handen uitgestrekt,
naar de vreugde van het gouden graan.
Ik heb in het blanke maanlicht gestaan,
en hief verlangende blikken omhoog,
naar de glans van de zilveren maan,
ik hief het smekende aangezicht,
naar de stille rust van het manelicht,
O dat ik de vrede grijpen kon,
van die rustig stralende maan.
Ik hoorde 's avonds de nachtegaal slaan,
en strekte de dorstige lippen uit,
naar de klanken die stervend vergaan,
naar de golvende stroom van jubelende klank,
naar de zoete weemoedige liefdezang,
O dat ik die weelde drinken kon,
de klanken die stervend vergaan.
Den Haag 1868- Amsterdam 1922
06-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
05-10-2014 |
Wiegelied. Albrecht Rodenbach |
Douw, douw, klein prinsje mijn,
het maantje lacht door uw gordijn,
alles ligt stil in het dal,
het lammetje slaapt in zijn stal,
het vogeltje slaapt in zijn nest,
gij ligt nog het schoonst en het best,
onder die zilveren schijn,
douw, douw, klein prinsje mijn.
Het zwijgt ook en het slaapt al rond ons,
wie op het stro, wie op het dons,
niets dat mijn prinsje stoort,
ik heb nog geen muisje gehoord,
niets dan het vernepen gerucht,
als van een smachtende zucht,
wat voor een zucht mag dat zijn,
douw, douw, klein prinsje mijn.
Douw, douw, klein prinsje mijn,
kan men gelukkiger zijn,
al wat uw willeken wilt,
kling, klang, dan komt het gedrild,
laat het uw willeken bot,
klik, klak, daar ligt het kapot,
dat zal ons prinsje zijn,
douw, douw, klein prinsje mijn.
05-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
04-10-2014 |
Dombeeld. Albrecht Rodenbach |
Nog zweeft mij door het geheugen,
gelijk een verzwonden droom,
de grootste Dom van Keulen,
aan Duitslands heilige stroom.
Bij de oude kathedraal,
daar zag ik een Goddelijk beeld,
dat als een hemelstraal,
nog in mijn ziele speelt.
Het was de Maagd der Maagden,
de reine zonder smet,
mijn lief, de hemel vergeeft mij de zonde,
maar neen, het was uw portret.
04-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
03-10-2014 |
Fantasieën. Albrecht Rodenbach |
Hier drijven watten wolken,
van zonnelicht doorboomd,
de jongeling ziet ze drijven,
en droomt.
En onbewust elk wolkje na,
drijft zachtjes een fantasia,
doch in de ruimte smelten zij,
voorbij, voorbij, voorbij.
Hier drijven blanke zeilen,
waar het meer de hemel zoomt,
de jongeling ziet ze drijven,
en droomt.
En onbewust elk schipje na,
drijft zachtjes een fantasia,
doch over zee verzinken zij,
voorbij, voorbij, voorbij.
Hier drijven wondere beelden,
van tovernacht omstroomt,
de jongeling ziet ze drijven,
en droomt.
En elke omstraalde beeltenis na,
ijlt jagend een fantasia,
doch naar het einde spoeden zij,
voorbij, voorbij, voorbij.
1879
03-10-2014, 00:08
Geschreven door André 
|
|
 |
02-10-2014 |
De minnebode. Albrecht Rodenbach |
Daar zat een sneeuwwit vogeltje al op een stekeldorentje.
"Wilt gij niet mijnen minnebode zijn?"
"Jouw minnebode wil ik zijn".
Het vlerkje zoeft in het hemelsblauw,
de minneboden vliegen gauw.
"Schoon jonkvrouw, u bemint men zeer",
"Helaas, ik ben geen jonkvrouw meer".
Och immer het oude en hetzelfde lied,
het liefke treft het liefken niet.
xxxxxxxxx
Mijn tranen baren bloemen,
lijk lentedauw over de wei,
en mijn zuchten worden,
een nachtegalenrei.
De bloemen zijn voor mijn liefken,
al bood men er kronen voor,
en voor mijn liefs vensterken,
zingen de nachtegalen in koor.
02-10-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
01-10-2014 |
Minneken. Albrecht Rodenbach |
Zag een knaapje een roosje staan,
roosje op de heide,
het was zo jong en welgedaan,
het knaapje zag het roosje aan,
bij het roosje beidde,
roosje, roosje, roosje lief,
roosje op de heide.
Het knaapje zei: gij staat mij aan,
roosje op de heide,
maar het roosje zei: ga aan,
of u zal het gedenken zaan,
hoe ik mij bevrijdde,
roosje, roosje, roosje lief,
roosje op de heide.
Knaapjes achten geen vermaan,
roosje op de heide,
roosjes hebben stekkers aan,
toch en blijft geen roosje staan,
waar een knaapje beidde,
roosje, roosje, roosje lief,
roosje op de heide.
01-10-2014, 09:05
Geschreven door André 
|
|
 |
30-09-2014 |
Hagen. Albrecht Rodenbach |
Het wies in Denemarken,
een edel koningskind,
zijn vader die hiet Siegeband,
zijn moeder Siegelind.
Het edel kind hiet Hagen
dat is ons wel bekend,
het wies geen wilder degen,
noch in het rond, noch omtrent.
De koning pleegde kortswijl,
met rikken welgemoed,
helaas dat veler blijdschap,
in droefheid keren moet.
Terwijl de degens vierden,
in scherts en in boehoerd,
door ene grijfen overgroot,
werd het edel kind ontvoerd.
Hij droeg het door de wolken,
op ver en eenzaam strand,
in het nest van de grijfens, Hagen
de schoonste maged vand.
De grijfens jongen reikten,
en dorstten naar haar bloed,
de held, hij douwde al de grijfens
dood, hij was van hoge moed.
De maged bloosde dankend,
hij nam ze bij de hand,
zij gingen langs de strande,
tot hij een snekke vand.
Daar voerde hij haar mede huiswaarts,
het wierd ons dikkens gezeid,
zij was hem minnelijk dankbaar steeds,
die prachtelijke meid.
De hofgezinden zagen,
de grote moedige held,
hoe blij wierd deze mare,
aan de ouderen verteld.
Hem ziende juichte Siegeband,
en weende Siegelind,
zij kuste op het voorhoofd de edele meid,
en hiet ze mede haar kind.
Toen sprak de wilde Hagen,
tot de minnelijke maagd:
ik trouw nooit ander vrouwe,
indien het u behaagt.
De meid zeeg in zijn armen,
hij hield haar op de botst,
van Denemarken Hagen is,
geweest de grootste vorst.
1878
30-09-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
29-09-2014 |
Liefde. Albrecht Rodenbach |
Een knecht bemint een meisje,
zij bemint een andere knecht,
die ander bemint nog een ander,
en stort zich met haar in de echt.
Uit wanhoop neemt het meisje,
goed kome het uit, een vent,
de eerste, de gereedste,
de knecht, hij is miscontent.
Dat is een oude historie,
maar zij is nog altijd nieuw,
en wie zij voorvalt gaat het,
alsof men hem het hart doorhieuw.
29-09-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
28-09-2014 |
Zeegezicht. Albrecht Rodenbach |
Hoe glanst in het zonlicht de blauwe zee?
Onmeetbaar, hoe groot, hoe schoon,
och, waarom ween ik nu? De lucht is rein,
de zee is blauw, hel glimt het duinenzand,
in bakerende zonneschijn, het is alles stil,
de baren alleen van de rusteloze zee,
zingt zoet en vreemd in zwijgende eenzaamheid.
En moet ik daarom wenen? Ben ik droevig?
Neen, vreugdig ook niet, ik weet niet hoe ik ben,
noch hoe de ontroering heet die mijn keel beklemt,
en mij snikken doet terwijl de tranen in mijn ogen
28-09-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
27-09-2014 |
Aan de avondster. Albrecht Rodenbach |
Het stervend tweelicht schemert langs de gouw,
het land betrekt de nachtelijke rouw,
de reiziger die naar gene verten spoedt,
ontroert de nacht het driftenzwaar gemoed.
Dan komt vanuit die eeuwenverre kringen,
o milde ster, uw klaarte hem beschingen,
dauwt reine vrede in het stormende hart,
doch wekt er diep een grote smart.
Gij die mijn dolend leven richt,
mijn hart en mijn ogen licht,
wier stralend beeld steeds voor mij trilt,
en in mijn hart de stormen stilt.
Hoe pijnlijk zalig voert uw stralen,
wie eeuwig ver van u zal dwalen.
27-09-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
26-09-2014 |
O nacht. Albrecht Rodenbach |
O nacht, o nacht, o schone nacht,
langzaam zonk in rode pracht,
de edele zon, en smolt in het glimmen,
en het blaken van de kimmen,
smolt..., en al meteen was het nacht.
Koningin van de nacht,
in de onbewolkte hemel,
zwemt de maan in het blij gewemel,
van haar pinkelende hemelwacht.
De hemel waar de maan lacht,
wederspiegelt in de vlieten,
die verzilverd henenschieten,
klaar in het donker van de nacht.
Ondertussen teder en zacht,
door de kruinen van de bomen,
lichte winden ruisen komen,
in het stille van de nacht.
Al meteen geeft alles acht,
alles zwijgt en Godwaarts klemmen,
door de stilte wondere stemmen,
het lied van de zangers van de nacht.
Nachtegaal, wind zo zacht,
klare beek, zuivere hemel,
maneschijn en stergewemel,
lofzang tot de Scheppers macht.
26-09-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
25-09-2014 |
De zwaan. Albrecht Rodenbach |
De spiegel van de hemel, mild en fris,
de lucht in het rond lavend,
daar ligt de vijver maagdelijk schoon,
in de stille zomeravond.
En kalm in haar avondlust,
bij de zoete schijn van de maan,
ligt langzaam drijvend op het meer,
de dromerige zwaan.
De dichterlijke vogel, mint
het maagdelijke water,
en baadt wellustig, spiegelt, drinkt,
aanhoort het lief geklater.
En onbewust bemint hem het meer,
en streelt zijn blanke veder,
en klatert zacht en spiegelt hem,
zo teer zijn beeltenis weder.
Doch weiger en bescheiden, in
bewondering verslonden,
nooit heeft deze vogel met reine min,
die maagdelijkheid geschonden.
1878
25-09-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
24-09-2014 |
Het land van Utopia. Albrecht Rodenbach |
In het land van Utopia,
groent en blauwt een eeuwige mei,
glanst een eeuwige lentezon,
zingt een eeuwige vogelrei,
blinken marmeren sloten,
tussen mirtenwoud en waterkant,
en het is een zalig land,
het land van Utopia.
In het land van Utopia,
draagt elke herder vurige min,
tot een puur etherisch wezen,
een vorstelijke engelin,
wier getrouwe wedermin,
zeden tart en edelstand,
en het is een zalig land,
het land van Utopia.
Och het land van Utopia,
hoe gewillig het lief ook zij,
trilt haar luchtige volmaaktheid,
de verliefden greep voorbij,
en doch, hoe verhevener ook,
feller de liefde brandt.
het is een zalig land,
het land van Utopia.
24-09-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
23-09-2014 |
Tovernacht. Albrecht Rodenbach |
De avond spreidt en in het wordend donker,
smelt het bonte veld dooreen,
in het hemelsblauw beeft stergeflonker,
door het lis trilt zacht geween.
Maar leutig spoken de donkere tronken,
in de schaduw van de eikentrans,
de kabouters krinkelen er rond, dronken
in wilde kabouterdans.
De nekkers in de duikers spelen,
en de harige merrie waart,
de maanschijn in de vijver spiegelt,
en over lis en gerskant wiegelt.
Met zacht geklater,
daar rimpelt het water,
een lichte reie zwemt al zingen,
en slaat op maat het meer in kringen.
De baardscheerder bij het zinnelijk wenden,
al kabbelen en dartelen om hun lenden,
en het maanlicht doet in het water, swansen
hun schonen blanke lijven glanzen.
swansen=zwaan
23-09-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
22-09-2014 |
Nachtelijk varen. Albrecht Rodenbach |
Een stille zomernacht lag over land en water,
weerspiegeld onbewolkt, gesternd en ongestoord,
de riem sloeg traag op maat, en klonk in zacht geklater,
een wonderlijk akkoord.
Ik voelde door mijn hart de dichterminne stromen,
het scheen alles toch zo lief, zo schoon in mijn gedacht,
en zalig wiegde mij in gelukzalig dromen,
de toverende nacht.
Ik droomde een schone droom van echt trouw minnen,
sinds ik leerde hoe men liegt met ogen hart en mond,
vloog die droom voorbij, maar diep in ziel en zinnen,
bleef mij de blijde stond.
1877
22-09-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
21-09-2014 |
Avondhoorns. Albrecht Rodenbach |
Rood zinkt de zon achter het donker geboomt,
stil donkert het veld door een nevel gezoomd,
zacht deunt een hoorn en de verte weerdeunt
een jager droomt op zijn vuurroer geleund.
Hij hurkt en hij zet ook de hoorn aan zijn mond,
zacht deunt zijn hoorn en weergalmt in het rond,
naderend wordt hem het antwoord geschald,
heil wie men antwoordt wanneer duisternis valt.
Vanuit de bossen een jongeling spoedt,
nadert hem met deugddoende groet,
het antwoordend schallen in tweezang versmelt,
sterft langzaam weg over het donkerend veld.
1877
21-09-2014, 08:14
Geschreven door André 
|
|
 |
20-09-2014 |
Trouwlied. Albrecht Rodenbach |
Door woelig jongelingsleven,
door bonte jongelingsdromen,
gelijk een elf aan het zweven,
in lichte morgendomen,
ontwaart de man de liefde,
een toverachtig beeld,
dat troostend en belovend,
gedurig rond hem speelt.
Pas eerst in haar bloesem,
het blozen op de wangen,
zij voelt in haar boezem,
een vreemd gedurig langen,
naar een aanbeden wezen,
dat rustig in zijn macht,
haar tederheden lonend,
haar steunt en op haar lacht.
Eens daagt voor 's jongelings ogen,
zijn droom, een meisjeswezen,
hij spreekt, zij spreekt bewogen,
en laat hem in haar lezen,
En God die schikt en zegent,
vereent het zalig paar,
zij blijven met Hem zalig,
en zalig voor elkaar.
1878
20-09-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
19-09-2014 |
Brugge. Albrecht Rodenbach |
En bij het lantaarnlicht aan de draai van de straat,
wandelden wij rond, het was donker en zeer laat,
onder de brug op het zwijgend, zwarte water,
lag stil een zwaan, wit in duisterheid.
In het water weerspiegelend,
stak zwart het huis af op de hemel,
uit de ruiten stroomde licht,
orgeltonen kwam toe bij walmen.
Donkere schimmen vlogen dansend,
voor de vensters voorbij,
kronkelend wiegend op de maat,
van die walsende harmonij.
Het was laat, wij stapten langs de leeuwenbrug,
lijk spoken; vormloos en vereend daar rezen
die oude stenen leeuwen, half verlicht
door een lantaarn, op de stenen leuning.
Alonder donker tussen zwarte tronken,
die onbeweeglijk neigden langs de kant,
daar lag het donker water, en weerkaatste
een donkere lucht, waar, achter zwarte wolken
de maan dook, en oude scherpe gevels,
zo spokig en gebekt de lucht uitsnijdend.
De toverachtige nacht herschiep het prachtige, oude Brugge,
het krielend volk verscheen op de markt in een bonte drom,
en het klonk bazuin en vedel, en de scharen dof gebrom,
ons verleden herrees in deze nachtelijke pracht.
19-09-2014, 09:01
Geschreven door André 
|
|
 |
18-09-2014 |
Pastoorsophaling. Albrecht Rodenbach |
De stad welgezind de nieuwe pastor viert,
haar straten bontgepint met haag, en dreven siert,
en wemelend wandelen door deze stedelijke warande,
de blijde poorters en de jeugd van te lande.
De beiaard danst, de muziek speelt en de trommels slaan,
de grote klok luidt, de bonte stoet zet aan,
de helden en de maagden, de ambachten verbeeld, en
hetgeen ons overbleef van het edel heir der ambachten.
O feest, o heugenis, ons groot en blij verleden,
herleeft een stond, onze grootheid is immers heden,
iets bleef toch zo men ziet, onze christelijke waarden,
en overleeft verval en droevig ontaarden.
1877
18-09-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
|
 |
|