 |
We zijn de 36de week van 2025
|
 |
|
 |
Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's. |
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. |
 |
01-08-2014 |
Koude. Omer Karel De Laey |
Langs de witgevrozen straat,
grijpt de wind het mager zand,
en hij jaagt het briesend op, in
een wervel over het blote land.
Lijk een dikke wijte, in het noorden,
hangt de hemel donkergrijs,
en er leken langs de daken,
lange kegels af van ijs.
In de koperrode zon,
zit een piepend mussenpaar,
tegeneengekrompen, op de
takken van een perelaar.
Het westen wemelt lijk een bron,
die vergulde stralen spruit,
en de scherpe maan, steekt haar
zilverwitte horens uit.
Het duimstert voort. De koude bijt,
en dicht langs de meersengrond,
door het groen geschemer, vliegt
een koppel watersnippen rond.
Niets verstoort de eeuwige stilte,
van de uitgedoofde dag,
buiten hier en daar in het stro,
een halfversmachte vlegelslag.
1904
01-08-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
31-07-2014 |
In de kerk. Omer Karel De Laey |
Het lof was haast gezongen, en de
kaarsklaarte viel versmacht,
hoog langs de zijbeuken,
in de heldonkere nacht.
Bij het koor, een misdienaar
met gezwollen kaken, zat
op een blokstoel, hard te blazen
in een laaiend wierookvat.
Uit de pijpen van het orgel,
kroop een schravelig gepiep,
dat lijk traag trompetgebibber,
langs de koude muren liep.
Het orgel zweeg. De mensen hoorden,
dat de stilte in hun ziel,
lijk een marmerwitte beeltenis,
van Gods grootheid nederviel.
Binst de laatste Benedictie,
stegen, langs de krullekop
van de misdienaar, sparren
bittere wolken wierook op.
Warme wierook, die bij vlokken
door de duisternis klom,
en lijk rode mist omhoog,
rond de witte kaarsen zwom.
31-07-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
30-07-2014 |
Middaglicht. Omer Karel De Laey |
Uit de meers, die langs de beek,
droog lag en vers gemaaid,
kwam van ver een zoete reuk,
van verwelkend gras gewaaid.
Op een strooien nest dat wiegelde,
in het water onder het groen,
van een truizel dikke biezen,
broeide een schuchter waterhoen.
In de kruin van een wilg,
door de kreveling van het hout,
vloog een blauwe naald, lijk een
pijl met vlerken aan van goud.
Boven het warme water, langs een
witte lelie, stak een puid,
het topje van zijn natte muil,
en zijn gezwollen ogen uit.
Op de groene oever stapte,
bij zijn kudde in het zachte gras,
door het middaglicht een schaper,
en hij zweette lijk een das.
Onder het water lag een snoek,
die met zijn grauwe rug bloot,
en met zijn vinnen sterk lijk lepels,
door de biezen henenschoot.
1903
30-07-2014, 09:02
Geschreven door André 
|
|
 |
29-07-2014 |
Macht. Omer Karel De Laey |
Uit de vuilberookte smidse,
lijk een duivel keek de smid,
en zijn ogen, onder hun zwarte
wimpers, blekten wit.
Opgezwollen gelijk een pad,
wrocht de blaasbalg en hij spoog,
dat de vlam in blauwe bekken,
door de wijde kave vloog.
Langs de straten half bedeesd, in
het zomerzand, op hun knieën,
zaten de jongens, naar de krinkels
van het dansend vuur te zien.
Met zijn armen taai lijk vlegels,
wonk de smid op hen, en stond
vast voor zijn stalen aambeeld,
lijk genageld aan de grond.
In zijn vuisten zat een tang,
die in gloeiend ijzer greep,
en het lijk een rode kreeft,
tussen haar benen neep.
En hij kleunde met een moker,
op de hoepel van een wiel,
dat het grijnsel door de daver,
van de zolderribben viel.
29-07-2014, 09:13
Geschreven door André 
|
|
 |
28-07-2014 |
Vernis. Omer Karel De Laey |
Toen ik rustig deze morgen,
nog in mijn bed lag en sliep,
hoorde ik een venditieroeper,
die gedurig hetzelfde riep.
Zijn stem dreunde, lijk
wonderbaar trompet geschal,
dat de doden eens, beteuterd
uit het graf wekken zal.
Ik zag in mijn gebuurte, dat er
met een massa mensen rond,
een versleten meubel Louis XV,
te kopen stond.
Op de stoelen en de tafels,
was er voor de omstandigheid,
boven het afgegaan verguld,
een nieuwe laag vernis geleid.
En omtrent het zuiden, zat de
winterzon koud en bleek,
die verduldig uit de verre verte,
dit bedrog bekeek.
Nu versta ik, hoe het gebruik van
zonneschijn en van vernis,
in de letterkunde zelve,
hier en daar te prijzen is.
1902
28-07-2014, 07:50
Geschreven door André 
|
|
 |
27-07-2014 |
Onweer. Omer Karel De Laey |
Het is donker nacht. De zoelte rijst
lijk uit een warme oven,
van de aarde, die te zweten ligt,
bij bressen op naar boven.
Er loopt en krinkelt links en rechts,
een schromelijk gewemel
van vlugge bliksemsprietels, langs
de kap van de hemel.
De wolken zijn met vlammenketens,
aan mekaar gebonden,
en in het gebuurte huilen er,
benauwdgeworden honden.
Ge ziet bezijds een elzenhaag,
in blauwverlichte vlekken,
van tijd tot tijd de naalden,
van de kerktorens blekken.
Het begint te regenen. De wilde wind
verschudt de strooien daken,
en doet geweldig al de spillen,
van de bomen kraken.
De donderslagen rollen diep,
en geven dompe schokken,
lijk zwaarbevrachte wagens,
over een kalsij getrokken.
In het moeras, op een troon van riet
gezeten, kwaken kikkers,
en al meteen, schiet er een hoeve
in brand, ver in het zuiden.
27-07-2014, 08:23
Geschreven door André 
|
|
 |
26-07-2014 |
Phoebus. Omer Karel De Laey |
Phoebus: God van de zon
Morpheus: God van de droom
Ik had, ik weet het is vermetel,
over tijd het vast gedacht,
Phoebus te beschrijven, Phoebus
en zijn gouden morgenpracht.
Doch ik moet bekennen, dat ik
de eerste klaarte van de dag,
elders nooit, ik vraag excuses,
dan in mijn bed rijzen zag.
Ik wilde dus met eigen ogen weten,
hoe dat Phoebus stralenmacht,
's ochtends in gevecht komt, met de
zwarte kinderen van de nacht.
Het was op een lentemorgen,
talrijk zijn de morgens niet,
dat mij Morpheus, hoogst gelukkig,
vroeg genoeg ontwaken liet.
Ik ontwaakte, en duizelachtig,
bijna zonder kleren aan,
klaar van haaste liep ik buiten,
om buiten in de kou te staan.
Achter tien minuten wachten,
lag er langs de oosterkant,
door de purpere duisternissen,
een gestriemde rode band.
Dan de zon stak langzaam
haar dikke waterkop,
lijk een gloeiende ijzeren schijf,
tussen het groen van de bomen op.
Dat was alles, ik stond te bibberen,
en beklaagde deerlijk dat,
tegen Phoebus koude, ik mijn
warme slaap verwisseld had.
Hieruit trek ik geen besluiten,
maar ik raad eenieder aan,
de idealen van de dichters,
nooit met eigen ogen na te gaan.
26-07-2014, 09:47
Geschreven door André 
|
|
 |
25-07-2014 |
Hetzelfde willen. Omer Karel De Laey |
Bruin met zijn rosse stoppels,
is de meest volmaakte hond,
ja de meest volmaakte, die ik
van mijn leven ergens vond.
Bij het rijzen van de zon,
komt hij voor mijn bedde staan,
blaffend om te vragen of ik,
met hem wil op wandel gaan.
Wandelen bij mij, is mogen,
buiten kommer en gerucht,
lijk bedronken zijn van dromen,
levenslucht en morgenlucht.
Bruin, het ideaal der beesten,
zoekt en vindt van zijn kant,
meer verzet in rond te lopen,
achter mussen over het land.
Dit bewijst, de vader van de
goden heeft het zo gewild,
dat het doel bij ons in het wandelen,
en de strekking ook verschilt.
Bijgevolg beminde lezer,
als gij ons te velden ziet,
mag ik zeggen, hetzelfde willen,
past op mens en beesten niet.
Maar als wij lijk echte blokken,
groefgekapt en zwaar arduin,
in het gras te slapen liggen,
bij elkander, ik en Bruin,
dan zo dunkt het mij tenminste,
voelen de ooggetuigen best,
dat samen hetzelfde willen,
een teken van vriendschap is.
25-07-2014, 07:22
Geschreven door André 
|
|
 |
24-07-2014 |
Lessing. Omer Karel De Laey |
Kent gij de vermaarde dichter,
de oude Lessing niet,
die in alle dingen: liefde en wijn,
of wijn en liefde, ziet?
Drinken van het begin tot het einde,
kijk en lees op ieder blad,
is hij minstens zonder liegen,
zes of zeven keren zat.
Ik hoor u verontwaardigd roepen,
zulke dorst is al te groot,
vader Lessing ongetwijfeld,
dronk vader Lessing zichzelve dood.
Neen, pardon, geachte lezer,
Neen, de Duitse dichter heeft,
boven alle middenmate,
vele jaren lang geleefd.
De uitleg hiervan is dat Lessing,
in de bekers die hij dronk,
hij was voorzichtig, veel meer
fantasie dan Moezel schonk.
Ik ken er velen hier te lande,
die al spreken over wijn,
of andere zaken, zelf
nog veel ergere Lessings zijn.
24-07-2014, 10:03
Geschreven door André 
|
|
 |
23-07-2014 |
Het boek des levens. Omer Karel De Laey |
Op het agenda waar de cijfers,
van onze levensdagen staan,
tekent Sint-Pieter, nevens
vele dagen zero aan.
Slechts de schijn van waarheid vragen
in de dingen, of te wel
als men zelf de weg kan vinden,
zoeken naar een reisgezel.
Dorsen met gespannen spieren,
op de tarweschoven slaan,
en dan weerom het kaf oprapen,
in de plaats van het graan.
Gaven krijgen, en verachten
hetgeen er ons geschonken wordt,
dat is alles aan te tekenen,
langs de kant van het te kort.
Zo de mens, die op de akker
van zijn ziel al zwetend zwoegt,
vindt er als het gedaan is,
enkel een brokke omgeploegd.
1900
geboren te Hooglede in 1876 en te Hooglede gestorven in 1909
23-07-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
22-07-2014 |
De eik. Delfien Vanhaute |
De hoge heuvel troont de reuzeneik,
en werpt zijn schaduwmantel langs de helling,
hij overheerst de wouden wijd bereik,
en het krielend leven van de groene delling.
Gij reuzeneik waarin het verleden huist,
Gij spreekt een stem van ver vervlogen dagen,
voorbij uw voet het onrustig heden ruist,
in onbestendig op- en nederjagen.
De herder stuwt met herderstaf en hond,
zijn lammeren heen in wollewitte baren,
de wagen stijgt bij zomeravondstond,
en steelt uw reuzelenden dom van blaren.
De wandelaar rust op de omgeworpen paal,
en schouwt in het dal met innig welbehagen,
op bos en hoeve en stille zomerpraal,
en het dorpje met zijn tuinen en zijn hagen.
Doch duister brouwt op verre wereldzoom,
waar honderd hoge kaven samenscholen,
de stad is een plek van zwarte doom,
de toekomst zit in duisternis verholen.
22-07-2014, 06:27
Geschreven door André 
|
|
 |
21-07-2014 |
Vlucht. Delfien Vanhaute |
Het avondt weer al te vroeg,
de dagen zijn nooit lang genoeg,
de meeste vreugden komen aan,
als het tijd is om naar bed te gaan.
Wat is het stovend heet in huis,
met al die strijd, dat gedruis
van wilde jongens. Buiten gloeit
het avondrood, en overvloeit
de groene wijngaard, en het prieel
en het pannendak, het is al te veel.
Op lijze tenen, gauw en vlug,
ontsprongen achter moeders rug,
en worstelend door de nauwe poort,
daar is de wilde bende voort,
en bonzend dansend van genucht,
ijlt fladderend in de rode lucht.
De jongens jagen woest en wild,
door angst en wellust opgetild,
langs donkere hagen, zwart geboomt,
tot waar de diepe heide droomt.
In schemering licht en nauwelijks zien,
de hoppers hooi en immer vlien,
voor moeders noodgeroep in het veld,
totdat het einde en verre schelt,
van loopgedreun en schettervlucht.
Dan eindelijk haperen zij, beducht
voor vaders stem die nader komt,
en keren met de rug gekromd,
schoorvoetend langs de boord der gracht.
Het is een wonder, vaders stem verzacht,
genadig schouwt hij voor een stond,
in het blozen van de avond rond,
en drijft dan traag hen huiswaarts toe.
Zijn bende, nu lam en moe,
bij krekelzang en loofgeruis,
en het waggelen van de vledermuis,
al slenterend voortrolt langs de baan.
En wijl het geschemer van de maan,
reeds op de witte gevel blekt,
stilzwijgend het poortje binnentrekt.
1901
21-07-2014, 08:30
Geschreven door André 
|
|
 |
20-07-2014 |
Provincie Luxemburg in oude prentkaarten 1 |
Postkaarten uit grootmoeders tijd. Zo schoon.








20-07-2014, 14:57
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Provincie Luxemburg in oude prentkaarten 2 |
Postkaarten uit grootmoeders tijd. Zo schoon.






20-07-2014, 14:32
Geschreven door André 
|
|
 |
|
En ik ging. Prosper Van Langendonck |
En ik ging:
daar brak aan de kimmen,
als uit reuzige vlammenbron,
een stroom van gouden wateren,
uit de gloeiende mond van de zon.
Daarboven ontvouwde de hemel,
als een tent van de rijzende dag,
in grijsgeschaduwde plooien,
de azuren lentevlag.
En de aarde deinde en deinde,
in groene en groene pracht,
haar zwangere boezem zwoegde,
van zwellende barenskracht.
Een eindeloze levende tinteling,
Een trillen van liefde en lust,
de vreugde klapte op als een vlinder,
die al de bloemen kust.
Al de ochtendliederen zongen,
van leven en zalig zijn,
ogen en harten dronken,
de blonde morgenwijn.
Bedwelmend steeg hij naar het hoofd,
en vloeide in de aderen rond,
het was de eerste dag van de wereld,
het was de eerste morgenstond.
1902
20-07-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
19-07-2014 |
De zee 2. Prosper Van Langendonck |
Ongestadig in uw minnen,
wankelt gij tussen maan en aarde,
zilveren zon in het plechtig duister,
beeft haar glimmering op uw wateren.
Opgetogen tot haar luister,
stuwt gij uw hijgend golvenklateren.
Onbewogen blikt de koele,
roerloos neer op het zwoegend smachten,
en daar ruist uw zware en zwoele,
de eeuwige weeklacht door de nachten.
Trots ten hemel opgevaren,
van de hemel weergedreven,
komt gij in mate en glans bedaren,
van uw heerlijk golvend leven.
En zo naakt gij, in minnesmart,
vleiend naar het strand gegleden,
en verrukkelijk speelt de verte,
langs uw fijne oneindigheden.
Vruchteloos breidt gij om duin en rotsen,
het zoet gefleem van liefdeszangen,
en weer deint gij in stormend klotsen,
en in nooit voldaan verlangen.
1901
19-07-2014, 07:10
Geschreven door André 
|
|
 |
18-07-2014 |
De zee 1. Prosper Van Langendonck |
Breder zwaarder stijgt, van onder
het huppelend spel van lichte noten,
als een stage en verre donder,
donkere diepte en nacht ontsproten.
Ei, wat naakt er? Sprankelend springt het,
naakt en deinst in vleiend nokken,
ziltig smaakt het, ziedend zingt het,
ruw doorwaait het mijne lokken.
Het is de zee, de tere en trotse,
met haar liefde- en weemoedszangen,
met haar rusteloos golvenklotsen,
en haar nooit voldaan verlangen.
Rol, o zee, uw brede baren,
rusteloos heen en weergedreven,
beurtelings op- en afgevaren,
op de maatslag van het leven.
Op de maatslag van het leven,
het leven, op- en afgevaren,
eeuwig heen- en weergedreven,
als rusteloze baren.
Eeuwig wentelend herbeginnen,
hoe het ook pijn en stormen baarde.
18-07-2014, 09:55
Geschreven door André 
|
|
 |
17-07-2014 |
De organist 2. Prosper Van Langendonck |
De bomen staan van bloesems vol,
van blaren vol, en ronden
hun kruin, in het wordend licht van de zon,
van morgendoom ongedwongen.
De bomen staan van klanken vol,
die sprankelen ongedwongen,
in het feestelijk licht van de grote zon,
van ratelende tongen.
Slaat niet uw hart van liederen vol,
die vaak ter tongen u sprongen?
Mijn hart heeft het schoonste lied verkropt,
en toch is het leeggezongen.
17-07-2014, 08:02
Geschreven door André 
|
|
 |
16-07-2014 |
De organist 1. Prosper Van Langendonck |
Wat is het me een zoet genoegen, dat
de ervaren hand de toetsen duwt,
en over het jubelend elpen blad,
de volle jacht van klanken stuwt,
wanneer ik elke noot ontmoet,
met wissen slag op vaste maat,
op iedere klop van het drijvend bloed,
een toon van het klankbord wederslaat.
Doch voller is het genoegen, dat
mijn ziel met het speeltuig samenzingt,
haar leven, schuw geborgen schat,
in klanken naar mijn lippen dringt,
dat fors en lenig en gedwee,
klinkt hoog en laag mijn stemgeluid,
met zware en lichte noten mee,
en boven het dreunend orgel uit.
Hij spelen, wie niet elk akkoord
van het orgel in de gorgel springt,
die niet tot ieder menselijk woord,
de brede stem van het orgel dwingt,
Hij zingen, wie de stem beeft en
die zwak, of stram, of moegestreefd,
geen orgel in de keel heeft, en
geen ziel, die in dat orgel leeft.
Vertrouwend laat ik het speeltuig gaan,
in hopen bij, in angsten bang,
triomfen dreunen, vreugde slaan,
en liefde smelten in mijn zang,
mijn voet is vast, mijn vingers snel,
en ik weef om het ruisend koorgewelf,
de luister van mijn orgelspel,
mijn zielespel, mijn ziel zelf.
1901
16-07-2014, 09:35
Geschreven door André 
|
|
 |
15-07-2014 |
Jezus in Brabant 2. Prosper Van Langendonck |
Daar dwaalt een boze in stommer razernij,
de velden rond met ongewisse schreden,
Hij ziet hem aan met innige medelij,
heeft Hij voor hem niet aan het kruis geleden?
Vermildering verweekt het zondig hart,
zijn strakke blik verzacht, het gelaat bloeit open,
berouw welt als een bron van zoete smart,
en zal zijn ziel in vrede en deugd herdopen.
Een minnend paar komt Jezus te gemoet,
zie, levenslust licht tintelend uit hun ogen,
zij groeten de edele man met schuchtere groet,
van diepe eerbied en ontzag bewogen.
De God van liefde staart hen vriendelijk aan,
en legt met stille wijding, hand in handen,
hun boezem zwelt, zo innig aangedaan,
wanneer zij elkander minne en trouw verpanden.
Hij zegent ze in hun zelf, en in hun kroost
en nakroost, dat ontelbaar op zal groeien
in kracht en schoonheid, en hun aangezicht bloost
van zalige ontroering, nu zij in het gulden gloeien
van de avond, het Goddelijk wezen wonderfijn
vervloeien zien, en glimmende over de aarde
in verre herinnering, nog de bleke schijn
volgen van Jezus, die deze heil hier baarde.
Die wonderdoende ging door het groene dal,
waar lang zijn adem vreugde en vrede doet leven,
en waar de ganse nacht nog, liefgetal,
om elke sponde zoete dromen zweven.
1900
15-07-2014, 09:37
Geschreven door André 
|
|
 |
|
 |
|