 |
We zijn de 42de week van 2025
|
 |
|
 |
Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's. |
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. |
 |
26-06-2014 |
Van hoogmoed 2. Prosper Van Langendonck |
Uit zelf behagen in mijn doen en trachten,
heb ik de dingen naar mijn beeld in het leven
geroepen, en aan alles van mijn krachten
en mijn diep gevoel de stempel ingedreven.
Met hoge goedheid loon ik het laag verachten
van de schepselen, die mijn liefdewet weerstreven,
ik voel deernis met hun vreugde, met hun smachten,
want het is toch mijn wil dat zij aan de aarde kleven.
Mijn adem waait langs de ongemeten zeeën,
waait door het mateloze ruim der tijden,
van liefde zwanger, eindeloos zwaar van weeën.
En ik voel een klagen uit de onpeilbare verte
opstijgen, tot mijn innig hoog verblijden,
stem van het heelal, stem van mijn eigen herte.
26-06-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
25-06-2014 |
Van hoogmoed 1. Prosper Van Langendonck |
In het hoog geheim van het grondeloze wezen,
mijn kruin, omvloeid van eeuwige morgenlichten,
is door geen lot of wereld te verwrichten,
het verheerlijkt ik, in glorie opgerezen.
En voor het algoede alschone, het onvolprezen,
gaan duisternis en schemeringen zwichten,
en stijgt uit immer nieuwe vergezichten,
de psalm van vreugd en weeën uitgelezen.
Ik voel me eeuwig boven het eigen mens zijn gloren,
en ginds het klein, heel ver gekriel van mensen
op aarde, in mijn oneindigheid verloren.
Naar de eigen glorie vlammen liefde en wensen,
en ik voed, een wet door mijzelf geschreven,
mijn eigen God zijn, met mijn eigen leven.
1893
25-06-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
24-06-2014 |
Naglans. Prosper Van Langendonck |
Wanneer, bij het dalen, de zon draalde en beidde,
en als een stervend hart in het kwijnende westen hing,
was het dan haar bloed dat vloeide, of de aarde die schreide,
troosteloos, omdat haar glorie heenging?
Zie, langzaam krimpt de gloed, die laaiend zich verbreidde,
en smelt allengs tot een bleke, zeer bleke kring,
die, lang nog schemerend aan de verre rand van de heide,
de insluimerende aarde omwaast als een herinnering.
O, toen ik bij uw droef vertrek, mij sterven meende,
ik weet niet of gij minde, ik weet niet of gij weende,
maar innig brandend als mijn passie, was mijn smart.
Doch eindelijk week de pijn, die diep en vlijmend griefde,
wijl niet mijn liefde, maar het herdenken aan mijn liefde,
als naglans glimt om het ingetogen hart.
24-06-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
23-06-2014 |
Schepping. Prosper Van Langendonck |
Omruist van zangerig bladgefluister,
door het mystisch spel van licht en duister,
omtinteld met een stralenkrans,
komt gij als een nevelschim gegleden,
nog vormloos ver, maar diep aanbeden,
in uw aanstaande schoonheidsglans.
Ik voel uw bezielende adem waaien
van ver. Zie, de bloemen zwaaien
u het kleurig, reuzig geurenvat,
het hosannah dreunt van boog tot bogen,
of het woud, in twijg en stam bewogen,
met mij u huldigde en aanbad.
Gij zijt gekomen, heel mijn wezen
trilt, vreugdedronken, ik grijp, gerezen
tot u, naar u, zo trouw verwacht,
ter wilde omarming, vruchteloos pogen,
uw vorm is wind, uw schijn is logen,
een hersenschim, een droomgedacht.
O heerlijk beeld van ijdele dromen,
ik wil u doen leven, u doorstromen,
u sterken met mijn levensgloed,
mijn vlees zal smelten, het hart bloeden,
om u te vormen, u te voeden,
mijn eigen kind, mijn vlees, mijn bloed.
En ik juich, daar de adem van mijn longen,
uw borst doet golven, opgedrongen
van al wat mij daarbinnen beeft,
daar u de bloedstraal van mijn hart
dooradert, u mijn liefde en smart,
en hoger hoop in de ogen heeft.
Uw blik, waar donkere glansen zweven,
voert op een stroom van wonder leven,
mijn ziekelijke schoonheidszin.
Kom, laat het waas van stille dromen,
zachtlokkend om uw teerheid domen,
en treedt, hooghartig, het leven in.
Mijn kind, geen liefde moet gij er winnen,
geen kan u toch als hij beminnen,
wiens hart u sprong tot levensbron,
maar hem begrijpend in uw wezen,
zal men in uw sprekende ogen lezen,
al wat hijzelf niet zeggen kon.
1891
Brussel 1862- Brussel 1920
23-06-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
22-06-2014 |
Luik in oude prentkaarten |
Prentkaarten uit grootmoeders tijd. Zo schoon.








22-06-2014, 23:09
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Lenteland. Abraham Van Collem |
O, maak de vensters open op de lucht,
de wording zingt, de godheid is aan het dichten,
en slaat zijn ritmen samen tot bundels lichten,
en blaast gedachten in een wijd gerucht.
Het stille wachten huivert door de bladen,
en fluistering raakt veldwaarts om te raden,
het geurgeheim van kleine vouwgewaden,
was dit de wind die liep op voeten aan?
Hij droeg de zorgen in gevouwen vlogels,
en wiekt ze weg tot klappend verre vogels,
gezien omlaag van het ruime vrije strand.
Een bode tikt kleuren op de akker,
en roept met blij geluid de wereld wakker,
open uw vensters op het lenteland.
1932
22-06-2014, 09:46
Geschreven door André 
|
|
 |
21-06-2014 |
Klare Blauwe nacht. Abraham Van Collem |
Wij liepen in de klare blauwe nacht,
zijn koepel stond doorzichtig op de landen,
aan onze voeten weken weg de wanden,
wazig, met tinten van smaragd.
De bomen hadden lanen uitgezet,
de laag gelegen velden droegen schoven,
die staken armelijke hun handen boven,
en bukten zich verpreveld in gebed.
En over allen had de hemelhal,
gelegd een blauw tapijt vol sterrenstippen,
die lieten fonkelende draden glippen,
het stralend weefsel knapte overal.
De nacht geleek een goudbelegde Dom,
gezang hief aan uit ongeziene koren,
wij zaligen, wij gingen dromend om,
in onze harten werd muziek geboren.
Wij werden als de nacht, zo ver, zo wijd,
Wij werden als de bomen, als de velden,
Wij werden als het hemelse tapijt,
Wij werden schoven die geluid vertelden.
Wij liepen in de klare blauwe nacht,
zijn koepel stond doorzichtig op de landen,
aan onze voeten weken weg de wanden,
wazig, in tinten van smaragd.
1916
21-06-2014, 09:47
Geschreven door André 
|
|
 |
20-06-2014 |
Hoor. Abraham Van Collem |
Hoor de stilte schrijden,
in de tuinen van de nacht,
en de grassen blijde,
aan haar voeten zacht.
Diepte en het verre,
zijn in luisterend verzaam,
en de gouden sterren,
uit het hemelraam.
Hoor de wereld groeien,
eten van het kostbaar zaad,
hoor de ruising vloeien,
van de stroom die gaat.
Hoor de wereld neigen,
ten gemeenschap heen, het oor,
nu het zalig zwijgen,
zich in haar verloor.
1916
20-06-2014, 07:39
Geschreven door André 
|
|
 |
19-06-2014 |
Er zullen zijn. Abraham Van Collem |
Er zullen zijn, misschien, die een gerucht
van wijdheid kunnen brengen in hun woorden,
dat is, omdat het wijde eeuwig ruim,
was in hun hart en dwaalde door hun denken,
begerig deze wijsheid te ontvangen.
Er zullen zijn, misschien, die in hun ogen
dragen het licht van de avond en de morgen,
zoals dit op het diepe land neervloeit,
dat is omdat in hun ogen blinkt,
de vreugde van het zich vergetend licht.
Er zullen zijn, misschien, van wie uitgaat
zonder dat zij iets zullen zeggen, klank,
dat is omdat in hun harten zingt,
het eindeloos juichen van de zee,
wanneer de wind haar wateren ontroert.
Er zullen zijn, aan wie een sfeer ontstroomt,
waarin het is zeer goed zich te bewegen,
of neer te zitten tot een mijmering,
dat is, omdat zij stil zijn en in hen,
geopend staan de ogen van de nacht.
Er zullen zijn, van wie een lach meer zegt,
dan duizend schone uitgesproken woorden,
dat is, omdat er iets dieps in hen,
dat klank versmaadt en het te weids gebaar,
en zich weggeeft zoals de milde aarde.
Er zullen zijn, ontastbaren, om wie
gestadig wijdontvouwen een vogel kringt,
dat is, omdat zij leven in het ruim
van onzelfzuchtigheid, en zich bewust
vergeten willen, in het wijde heelal.
1919
19-06-2014, 08:21
Geschreven door André 
|
|
 |
18-06-2014 |
Het woud. Abraham Van Collem |
Donkere bomen uit mijn kostbaar woud,
geboren naar de hemel op te schieten,
en uit uw waaiend koepeldak, te gieten
koelte, waarvan de grijze aarde houdt.
Zoals een orgel zijt gij opgebouwd,
pijpen van klank en fijne hoge sprieten,
die uit hun steigering stemmen loslieten,
te roepen staat gij, klankenwachtend hout.
's Ochtends komt uw hemelse bespeler,
uw organist, uw gouden klanken uitdeler.
Zijn voet raakt aan uw donkerend pedaal,
Zijn vingers op een dansende lichtstraal,
hij loopt met trillers langs uw stammendos,
en uit uw takken breekt verrukking los.
18-06-2014, 10:39
Geschreven door André 
|
|
 |
17-06-2014 |
Lied. Abraham Van Collem |
Ik meende mij te vinden, en vond u,
Ik meende u te vinden, en vond ons beiden,
Ik wist mijzelve niet, noch wist ik u,
hoe zou ik u en ik dan onderscheiden?
Toch maakt in mij verborgen iets zeer blij,
de ziel die u afzoekt, en uitkijkt nu
in dit verholen vers, van woorden schuw,
de beeltenis te vinden van ons beiden.
Gij zijt het, muzikale blinde kracht,
die door de ruimte jaagt en haar verslindt,
het dode met het levende verbindt.
Een vlam aansteekt waarin de toekomst lacht,
ruisende gang van zingende atomen,
gij zijt het, waaruit ik ben voortgekomen.
1917
17-06-2014, 09:57
Geschreven door André 
|
|
 |
16-06-2014 |
Gedicht. Abraham Van Collem |
Als gij mij leest, dan moet gij meedichten,
en algeheel in mijn gedicht opgaan,
het moet lijken op een zelf verrichten,
alsof niet ik, maar gij het had gedaan.
Gij zult tevreden zijn, en ziet het aan,
en blijdschap zal uw dichtend oog verlichten,
het is een kleinigheid een vers te dichten,
al lezende is het in u ontstaan.
Ik las het echter voor gij het had gelezen,
dat is het onderscheid van u tot mij.
En niettemin deed ik geheel als gij,
want wat gij lezen mocht uit mij, voor dezen,
stond het geschreven, lichtend, rei aan rei,
door de natuur, in tekens onvolprezen.
Abraham Van Collem Rotterdam 1858- Heemstede 1933
16-06-2014, 07:59
Geschreven door André 
|
|
 |
15-06-2014 |
Uit de Kempen 6. Felix Rutten |
O heide, heil aan de heide.
Zoals een meer in kalme dobbering 's avonds het avondrood kan geven,
zo dommelt rood begloeid en purper omwaasd de heide in augustus
voor mijn blik. Alsof een fantastisch avondrood de zwellende zaden
had ontstoken. Alsof een toverachtige dageraad ze had in vlam gezet.
Gloeiend met het rode paars van prelaat gewaden, met het paarse rood
van zonnegoud doorfonkelende wijn, en uitgebloeid in rozig purper van
miljoenen kleine paarse bloemknoppen ontloken in het warme goud van
de zonneschijn.
Louter kleine paarse golven, zoals de deinende heide zich uitbreedt, in
onafzienbare rimpeling van dicht opgeschoten opdringende struiken, tak
aan tak, bos aan bos, een zee van ruikervormig gebloemte, alles paars,
bloedrood purper, mijlen van bloeiende zaligheid, tot de verste verte, zich
verliezend in een purperen nevel, die alles overdoomt.
Dat is het wondere bloeien van de heide, wanneer reeds alles overal aan het
einde denkt. Dat is haar prachtvictorie en luisterrijke apotheose, waarmee
de zon haar eindeloze droom verklaart wanneer de zomer heengaat.
Heide, uw pracht en heerlijkheid zo vredig als verrukkelijk, en al de
stemmingsvolle fasen van uw stil bestaan, uw zwijgen dat met duizend stemmen
tot mij spreekt, de milde rust van uw vereenzaming, de wijde blijheid van uw
mensenloos geluk vervult mij, verreint mij, verzadigt mij. Ik voel mij door uw
heerlijkheid verheerlijkt, door uw glanzen, uw zoete geur, zoals ge zijt in zonnigheid
en somberte, in bloeiend en dor getij, wanneer ik in rust, uw rust en zwijgen mag
delen, terwijl de wolken over ons beiden heengaan, gij dromen moogt over vreugde,
schoonheid en blijde levensheil.
1911
Felix Rutten Sittard 1882- Rome 1971
15-06-2014, 08:46
Geschreven door André 
|
|
 |
14-06-2014 |
Uit de Kempen 5. Felix Rutten |
De zon daalt na een zonnige dag.
Haar vluchtige luister die de klare stonde doorademd heeft, beslaat het westen
als met blinkend goud, waarboven het blauw verkeert in groenig geel. Maar het geel
en goud gaat oranje vervig gloeien met immer diepere gloed. Zelfs staat de zon in de
wijde waaier van haar laatste glanzen, als een bol van laaiend vuur, brandend met
rode vlammenschijn. De weerglans heeft zich wijd uitgestrekt over de hei en de
wolken. Eerst lag haar vlakte met goudlicht ijl oversponnen van straal aan straal, en
omlijst met brede goudrand dommelden de wolken donzig voort langs het diepe purper
blauw. Toen joegen zij vol paars, en zachtrood brandde er door heen, de heide overtoog
een violette schijn.
Eindelijk legt de zon het brekend hart ter rust in de bleke nevelen der kim, en alle glans
krimpt weg van over de wereld en verschemert van de purperrode lucht, die langzaam
bleker wordt en immer bleker, zeegroen vervliedend in vaalblauw, en naar de purpere
overzijde dragen de grauwe vergroeiende wolken de laatste zonneglorie in hun wazige
schoot, de heugenis van de verleden dag, wiens felle kleuren in het westen vervloeien
in bleek opaal en kwijnend violet, en al de stervende tinten van parelmoer.
Zomer, zomer, alles bloeit en juicht, alleen de heide niet.
En reeds gaat de herfst de gele band zijner fakkel slingeren in het groene loof van berk
en beuk en populier. Verborgen smeult de gloed langs de rand van de bossen, bronzig
kleurt zich het heggengroen, en het gebladerte van de fruitbomen in de tuin. Bruin en
rood begint de herfstbrand te woekeren. Straks slaan de vlammen al op en juicht het
laaiende vuur, wreed verslindend, grijpend om zich heen. De donkere gloed van het
stervend seizoen gaat langzaam komen over alles, geel en goud en bruin de groene pracht
van het loof verterend.
14-06-2014, 07:18
Geschreven door André 
|
|
 |
13-06-2014 |
Uit de Kempen 4. Felix Rutten |
Eindelijk is onder de blauwe hemel, over heel de wijde wereld alles lust en heil:
het bloesemende getijde van de mei.En over de heide komt de blijde vredigheid
van vreugde en een glorie van geluk. Zo viert zij de zege en de blijde inkomst
van de zomer en van de lente. Maar met een innige vreugde die enkel glimlacht
en geluidloos is. Dankbaar voelt ook zij de warme levensadem door de dorre
zoden gaan en een zonnige blijheid het nieuwe leven doordringen.
Boven legeren in het blauw de witte wolkenschaapjes, weiden heel de windloze
dag in onverroerde rust. En van de verre woningen drijft de herder zijn witgewolde
kudden uit, die ruisend langs de heide scheren, en wazig wemelen langs de donkere
grond.
Overal is nu lustig luid vogelvreugde, en bloesemend geluk in velden en hoeven.
Eenzaam en dor gestrekt ligt de wijde heide in de blinkende voorjaarsdag en peinst
haar dromende gedachten voort. Wacht zij een eindelijk ontwaken?
Het pijnbos is als lichtte er schuchtere kaarsenschijn. Fonkelpracht van vernieuwing.
De talloze toppen en takken, en alle twijgen blinken, teer lichtgroen met nieuwe naalden
gepunt, en geknopt, vonkelend met lichte smaragdgloed. Overal het oude, donkere
boomgroen, en het doffe stammenbrons.
Maar de heide droomt in de stille dag haar oude dromen.
Hoog in het blauw gaan over haar de wit bezeilde schepen van zomerwolken, statig
drijvend voort in de zee van zonneschijn. Zij trekken er in plechtige stoeten met sneeuwen
zeil en feestelijk bevlagd met witte wimpels. Zij komen in lange, slepende optochten in
statige gang, in trage rijen, velen, afwisselend, nimmer gelijk, en altijd nieuwe, in ranke
vormen en bloeiende sier. Als stille zwanen in donzige pracht, als bepluimd met struisvogel
veren, als bloesemende schelpen van doorschijnend en rozig wit, als drijvende bloemen in
ranke vorm, als witte bloesemkelken op het blauw van de hemel ontbloeid.
De zuiderwind raakt de luchtvloot als een zucht zo zacht en fronst de witte zeilen niet. Hij
draagt de witte wolkenvogels op hun wijd gestrekte pennen van sneeuwig dons. Zwijgend en
immer eenzaam ziet de heide op naar de blanke stoet en zijn zwevend bewegen.
13-06-2014, 08:07
Geschreven door André 
|
|
 |
12-06-2014 |
Uit de Kempen 3. Felix Rutten |
Een streep van schaduw zet de wal van het pijnbomenbos op de overschitterende
wijdte af, en de schemering onder het groene naaldenhout schijnt purperblauw
bij al dat felle wit. Tegen het strakke en zonnige blauw staat het bos van boven
met al zijn twijgen besneeuwd, als met witte pluimen in donzige pracht, bekuifd
met al maar wit, en vol geladen, overweldigd met donzige massa's van sneeuwig
gevederte, met weerschijn van tintellicht als met diamantengruis overstuifd.
En al naar de zon groeit in kracht, en de warmte smeltend gaat werken, wordt het
witbetoverd bos uit zijn dromen langzaam opgewekt, en poeieren zijn takken de
witte bekuiving weg, die afgestoven schittert in de stralenval van de zon onder de
boomstammen met al de kleurverschemerende tinten van de regenboog. En immer
zwijgend ziet de heide toe, maar ziet met blijde glimlachglanzen naar de hemel op,
die daar zo zonnig blauw en blijde schittert over haar eigen winterse, witte
sneeuwtapijt.
Na de klare winterverstarring en zijn vredig wit, de wild bewogen stormdagen van
het nieuwe getijde.
"Wij willen heersen", dwingen de wolken,
"Ik heers", zegt de zonneschijn.
Strijd en kampgevecht. Donkere horden bestormen de blauwe hemelvelden in eindeloze
rijen opgedoemd, en jagen duister en geweld de zonnige ruimte door, maar de zonneschijn
veegt ze met een vlaag licht uiteen. Grimmig rukken nieuwe wolkenvelden op, en dringen
de zon terug. Heel de wereld raakt verdonkerd. Hagelslag knettert als schroot neer, regen
flittert in gonzende jacht en ruist angstwekkend uit over de wijdte. Daar rijden de donkere
eskadrons met dreunende hoeven, en vuur sist en flikkert bij hun donderende vaart. De
ravenzwarte vluchten volgen elkander op in gierende zwermen, de zwarte geweldenaars
in pantser van blauw staal, de wilde horden van immer opdrommende massa, machtig in tal.
Zij loeien door de lucht als geweldige wilde dieren, gevleugelde draken en hellerossen,
met breed vegend vlerkenpaar.
En de mensen beneden, die de bliksem zien flitsen, en het donderen horen, slaan een kruis,
en volgen bevreesd de voorjaarsstrijd.
Maar de zon is machtig en veegt met warme stralenbundels de lucht leeg en blauw. De zon
gedost in gouden rusting, en met gouden wapens strijdt, verdrijft de vijand met het breed
geschitter van haar diamanten schild.
De heide heeft de strijd gevolgd, maanden lang, beurtelings gehuld in beangstigd verduisteren
of blij zegevieren met een feest van lachende vreugd.
12-06-2014, 07:40
Geschreven door André 
|
|
 |
11-06-2014 |
Uit de Kempen 2. Felix Rutten |
Wanneer de wolken opschuiven langs de lucht, en het blije licht wijkt over de
schaduw, dan overkomt de heide ook de droefheid die het hemeldom beslaat, en
zachtjes gaat zij het uitschreien bij het ruisen van de neerzijgende regen. Spint
dan de nacht zijn verduistering uit onder de zwaar omfloerste lucht, geen licht dat
opblinkt van de heide, als daar waar mensen hun lampen ontsteken, wanneer
de schemering valt. Maar met sterren groet zij de donkere nacht, als hij onder
de purperblauwe koepel zijn duizend lichten ontsteekt op de onzichtbare
kroonluchters, wier glans en fonkelend beeld de heide weerkaatst in het helder
spiegelend vlak van de venneplassen.
Eenzame eenzaamheid, wanneer de heide in late winterochtend onverwacht
de schemerige dag ziet lichten over het wollig dek van sneeuw. Wit, puur wit,
en onafzienbaar alles wit, de hele heidewereld onder grauw betogen morgenlucht.
Zij begrijpt niet, zij vat het niet en ziet de broederlijk geliefde hemel, ongelijk, in
grauwe omneveling vervreemd, zichzelf toegedekt met donzig hermelijn van
ongerepte blankheid. Maar de schemer smelt daarboven in het luchtgewelf, dat
wazig wordt verhelderd en vochtig blauwt. Dan valt de nevel als aan flarden
weggereten, en aan stukken gescheurd. Het blije azuur zijgt door, en zonnig gaat
opeens de diepte open met vegen van licht, uitgebundeld over al het wit van de
sneeuw beneden. En heel de gulden luister van de zon schittert plotseling neer op
het zilverig terug tintelend sneeuwveld.
Een verblindende glinstering.
11-06-2014, 08:37
Geschreven door André 
|
|
 |
10-06-2014 |
Uit de Kempen 1. Felix Rutten |
De wijde blijde heide, de wemelende, schemerige, stemmingrijke heide.
Zielsverruimende ruimte, melodische stilte, golvende onbewogenheid. In
eindeloze opeenvolging van onnaspeurbare rimpelingen, dommelende, deint het
dichtgetreste en warrig veld van erika naar alle verte uit, en nu nog in de late (1)
herfst overspreid met een purperig bruine waas van teer getinte schemer, dieper
voort en immer verder weg zich strekkend, eindeloos en steeds grauwer groeiend,
tot waar ze grijs verbleekt onder het grijze nevelen aan de vage kim. Grauwgroene
bosstrepen heffen, her en der, de platgestreken ruggen op, als havenarmen in de
wijde heidezee, en over deze strekt de grauwe zee van de lucht zich uit van bolle,
blauwiggrauwe wolken volgeschuimd.
Niets dan mijlenwijde eenzaamheid.
Vliegt soms een vogel op met krassend geschreeuw, die wegwiekt in de diepe
onnaspeurbaarheid, zo bang voor zijn eigen geluid, alsof hij angstig was om de
stilte, wat sluimert wordt niet wakker, niets is er op het brede heideveld dat
opgeschrikt werd uit de eeuwenlange slaap, niets ontwaakt er uit het strenge
zwijgen, de tijden door. Geen geweerknal, geen hondgeblaf, wanneer de jager er
het argeloze spel van de konijnen komt bespieden, die plotseling uit hun vrolijke
ongestoordheid optuimelen en met een angstig piepen terugvallen, doodgestrekt
en bloedend. De heide hoort niets, en weet niets en droomt. En strijkt de wind ook
laag langs de ruige zoden, en roert hij de toppen van het dorre kruid, dat bevend
trilt, niets in heel de ronde breekt het gebod van zwijgen, van slapen in
onbewustheid en onverstoorde rust.
De heide peinst over wondere mysteriën en vreemde stille geheimzinnigheid. Zij
hoort de wereld niet toe, de bloesemende, vruchtdragende, die daar buiten
ruisend feestviert met looffestoen en bloeiende pracht. De heide is een wereld
voor zichzelf alleen, die de hemel met de wolken heeft als enige vertrouwde.
Zij onderhoudt een stille, innige gemeenschap met de hemel. Samen kennen
zij eenzelfde vreugde, delen zij eenzelfde somberheid bij wijlen.
1.Erika= een heideplant
10-06-2014, 10:50
Geschreven door André 
|
|
 |
09-06-2014 |
Meilied. Albrecht Rodenbach |
Wie heeft er de wandelende Meimaagd gezien?
De arme zanger heeft ze gezien,
hij lag in de domende, zilveren wei, (1)
waar hij 's avonds te slapen zich lei,
de zingende vogels, vliegende stem,
begroetten de Maagd en wekten hem,
en het eerste wat zijn oog zag,
het was de Maagd en haar lach.
Zij kwam daar juist langs hem gegaan,
Zij zag hem voorbijgaande minzaam aan,
Zij kwam, de koningin van de wonnige mei, (2)
al over de dampende, tintelende wei,
en ik, immer zwervend bergenkind,
sprong op met een hart gezwind,
en greep mijn snaartuig, en over de wei,
vervolgde de koningin van de mei.
Zij ging en bezag haar bloeiende hof,
en de lucht van saffier weergalmde haar lof,
de rijzende zon werd robijn,
de blozende kim karmozijn,
het swingende woud smaragden was,
de beek van kristal, en het levende gras,
van vonkelend, tintelend diamant,
van zeven kleuren bij zonnebrand.
Zij vaarde zo schoon in het schitterend kleed,
haar ogen de bloemen lachen deed,
om haar hals vlotten gouden haren rond,
mij kwam gevleugelde zang in de mond,
want vreugdige liefde mijn hart doordrong,
en voor haar de zwervende zanger zong,
zijn lied stond haar aan, zij aanhoorde zijn stem,
en keerde zich om, en lachte minzaam naar hem.
1.domende wei=dampige wei
2.wonnige mei=zalige mei
1856-1880
09-06-2014, 07:30
Geschreven door André 
|
|
 |
08-06-2014 |
Pinksteren in oude prenten 2 |
Prentkaarten uit grootmoeders tijd. Zo schoon.







08-06-2014, 12:41
Geschreven door André 
|
|
 |
|
 |
|