 |
| We zijn de 44de week van 2025
|
 |
|
 |
| Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's. |
| Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. |
 |
| 06-04-2014 |
Ganzenvlucht. Guy de Maupassant |
|
Het is rondom alles stil, een stilte als van de dood,
de vlakte is witbesneeuwd, de hemel grijs als lood,
alleen de raaf aast op zijn prooi. Hij zoekt zijn beet,
wroet in het sneeuwwitte veld, en smet het vlekkeloos kleed.
Maar luister, in de verte verheft zich plots een kreet,
kom nader, kom nader, het is een wilde ganzenstoet,
de halzen uitgerekt, het zuiden tegemoet,
steeds sneller ijlend in hun tomeloze vlucht,
zo vliegen zij voorbij en snorren door de lucht.
Eén voert als gids de schaar dor grauwe pelgrims aan,
ver over de bergen, langs de wijde oceaan,
en waar het nodig is hen tot vlugheid aan te sporen,
laat hij van tijd tot tijd een schrille maankreet horen.
En ruisend slingert zich de brede karavaan,
een dubbel lint gelijk langs de effen hemelbaan,
maar zie hun broeders ginds in het veld. Zij zijn gevangen
en als verstijfd van kou. In zware, lome gangen
voert hen een haveloos kind, al fluitend op en neer.
Als logge schepen gaan zij schommelend heen en weer,
straks horen zij de kreet van de anderen, zie zij staren
verwonderd naar omhoog. Als zij hen dan ontwaren,
die vrije reizigers doorklievend de lucht,
dan richten zij zich op, als reppend zich ter vlucht.
Hoe voelen zij op die stem de vrijheidszin ontwaken,
die sluimerde in hun hart, hoe zij hun armen koortsig haken,
naar het vrije mateloze ruim, naar het zoele zuideroord,
zij spoeden zich door de sneeuw angstig waggelend voort,
lang nog, lang nadat hun broeders zijn verdwenen,
klinkt over het doodse veld hun schrille noodkreet henen.
1880
vertaling J N Van Hall
06-04-2014, 07:55
Geschreven door André 
|
|
 |
| 05-04-2014 |
's Nachts in de sneeuw.Guy de Maupassant |
|
Beweegloos ligt het veld in donzen wintervacht,
geen kreet, geen ademtocht, het leven is geweken,
slechts hoort men nu en dan de doodse stilte breken,
door het huilen van een hond die ronddoolt in de nacht.
Geen gezangen in de lucht, geen grasspriet meer ontloken,
de winter heeft elke lied en elke bloem gedood,
de bomen steken, van hun bladerendos ontbloot,
hun wit geraamte omhoog, als droeve norse spoken.
De bleke maan schijnt in de bodemloze gaarde,
het is of zij koud heeft aan de hemel zo alleen,
zij laat haar doffe blik ver weiden over de aarde,
ziet alles doods en naakt in het rond, en spoedt zich heen.
Koud vallen ze op ons neer, haar laatste zilveren stralen,
Fantastisch schijnsel dat zij al gaande nederstrooit,
en met de wondere glans van het bleke licht getooid,
blinkt in de verte de sneeuw in de eenzaam stille dalen.
En welk een nacht is het voor de vogels in het woud,
een wind als ijs giert om, de wilde stormen huilen,
geen loverdak in het rond om voor het weer te schuilen,
geen slaap verkwikt hen meer, zij hebben het veel te koud.
En bevend zitten zij, verwilderd en verstomd,
op de afgedorde tak, met ijzel overtogen,
zij staren naar de sneeuw met angstig zoekende ogen,
en wachten, wachten op de nacht die maar niet komt.
1880
vertaling J N Van Hall
05-04-2014, 07:42
Geschreven door André 
|
|
 |
| 04-04-2014 |
Haar Naam. Victor Hugo |
|
De lieflijke ambergeur van lelie, het schitterend glansen
van stralen, die het hoofd van de Moedermaagd omkransen,
het laatste geluid van de dag, wanneer hij zijn ronde sluit,
de deernis van een vriend, wiens tranen ons vertroosten,
de blos van de herauten in het levenswekkend oosten,
de liefdeskussen hun zoet geluid.
De zevenkleurige sjerp, zo welkom aan onze ogen,
die het vliedend onweer op de donkere wolkenbogen,
ten zegeteken aan het zonlicht achterlaat,
het onverhoopt genot een dierbare stem te horen,
de stem van een bloedverwant, te lang, te wreed verloren,
de herinnering aan een goede daad.
De toon van een zilveren luit die smelt in de avondwind,
de reinste, de eerste droom van een schuldeloos kind,
de zoetste wensen van een pas ontloken maagd,
het kwijnend licht van de maan dat door het loof gaat spelen,
in de zomeravond de dans van de Filomelen,
die de koelte door de velden draagt.
Het verrukkend lied van een koor dat weerklinkt in de verte,
het kind haar eerste lach zo dicht bij het moederhart,
het ruisen van een beek gekust door Zefir's adem,
het murmelen van een klank die wegsterft in de dalen,
al wat de geest zich nog zoeter tracht te malen,
is minder liefelijk dan Haar Naam.
1838
04-04-2014, 08:14
Geschreven door André 
|
|
 |
| 03-04-2014 |
Aan het rijm 3. Joseph Delorme |
|
Duld niet in een vers, dat de dwang
van de klank,
van frisheid beroofd en van leven,
de lettergreep eenzaam verzucht en alleen,
die van geen het antwoord verkrijgt,
haar te geven.
Eens dat ik mijn hand in het zwijgende woud,
langs het goud,
de snaren van het speeltuig liet dwalen,
zag ik eensklaps een hagelwitte duif in de vlucht,
uit de lucht,
op het ebbenhout klankenrijk dalen.
Maar dat zij zich bij mij kwam wagen,
was niet om mijn lied,
welke zoetheid haar oor mocht bekoren,
het gemis van haar echtgenoot doordrong haar van rouw,
en haar trouw,
vroeg mij naar de droevig verlorenen.
Beminnelijke vogels, Ik hoorde veeleer,
u maar weer,
tweelingstem zingende paren,
gij stoeide veel liever met vrolijk getier,
op mijn lier,
en uw vleugels dekten mijn snaren.
Dat een draad uit zijden vlecht,
u verhecht,
aan een wolk, mij dienende als wagen,
zo zouden jullie, als trekspan van de godin
der min,
in Venus bospaadjes mij dragen.
03-04-2014, 08:27
Geschreven door André 
|
|
 |
| 02-04-2014 |
Aan het rijm 2. Joseph Delorme |
|
Rijm, ring van juweel, die omhoog
aan de boog,
de luchters verhecht, die er slingeren,
of 's avonds de vaas, waar de wierook in brandt,
door uw band,
bevestigd in Moedermaagds vingeren.
Rijm, sleutel die de ark ontsluiten weet,
waar op het altaar,
het Hoogheilige in de nacht ligt verholen,
of die met uw zegel het geurende vat,
als een schat,
in een cederen kist houdt verholen.
Rijm, tovergodin met gevleugelde voet,
die de stoet,
voorafgaat van zangerige koren,
terwijl de wolkenkoets van verzen in vlucht,
door de lucht,
geleidt langs lichtende sporen.
O rijm, wie gij zijt, ik wijk u,
ik buk voor uw juk,
hoe lang kan ik u weerstand bieden?
ik geef mij over, ik zweer niet meer,
als weleer,
uw invloed weerspannig te ontvlieden.
Maar vlied dan ook gij, vlied niet heen,
als de gloed,
van de dichtkunst mijn hart doet jagen,
maar schenk mij uit deernis een vriendelijke blik,
wanneer ik,
uw machtige bijstand zal vragen.
02-04-2014, 09:48
Geschreven door André 
|
|
 |
| 01-04-2014 |
Aan het rijm 1. Joseph Delorme |
|
O rijm, dat de steun geeft aan klaterende klank,
aan gezang,
O rijm, harmonie van akkoorden,
gaf niet de galm van uw trillende stem,
daaraan klem,
die nooit oren of harten bekoorden.
O rijm, dat de wedergalm is van het geluid,
dat zich uit,
uit hoorn en veldpijp gedreven,
vaarwel van een scheidende vriend, die zijn ach
door het beklag
zijn vriend trouw terug hoort gegeven.
Rijm, spaan, die het water dartelend splijt,
en doorsnijdt,
boeg, stout door hun golvenjacht dringend,
rijm, ijzeren spoor, gouden toom,
naar de wet,
van heilzame regels dwingend.
Rijm, haak om de heupen van een wulpse godin,
van de min,
het luchtig sluiergaas windend,
en vast om de borst van de liggende held,
op het veld,
de koperen draagband verbindend.
Rijm, engte waardoor zich het bronnat verdringt,
dat ontspringt,
in opwaarts gedreven stralen,
die stuivend door het ganse zonlicht gelonkt,
en ontvonkt,
in kleurige stroomzuilen dalen.
1837
01-04-2014, 09:03
Geschreven door André 
|
|
 |
| 31-03-2014 |
Herinnering. A.C.W. Staring |
|
Wij schuilden onder droppelend lover,
gedoken aan een plas,
een zwaluw glipte het weivlak over,
en speelde om het zilveren gras,
een koelte blies, met geur beladen,
leven door de wilgenbladen.
Het werd stiller, het groen liet af van droppen,
geen vogel zwierf meer om,
de dauw trok langs de heuveltoppen,
waarachter het westen glom,
daar zong de mei zijn avondlied,
wij hoorden het, en wij spraken niet.
Ik zag haar aan, en diep bewogen,
smolt mijn ziel haar ziel ineen,
O toverblik van minnelijke ogen,
je flonkering op mij scheen,
O zoet gelispel van die mond,
je adem mijn eerste kus verslond.
Ons dekte vreedzaam wilgenlover,
de schemering was voorbij,
het duister toog de velden over,
en dralend rezen wij.
Leef lang in blij herdenken voort,
gewijde stond, geheiligd oord.
1838
31-03-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
| 30-03-2014 |
Charleroi in oude prentkaarten. |
Prentkaarten uit grootmoeders tijd. Zo schoon.








30-03-2014, 17:39
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Water en vuur. Jan Pieter Heije |
|
Brand klinkt het, brand,
van alle kant,
met donderend geklater,
de vlam slaat uit,
van Oost naar West, van Noord naar Zuid,
waar is de spuit?
Geef water toch, geef water,
maar dwaalt hier ook,
een beetje rook,
en ziet ge vonken spatten,
toch blijft het stil,
het lijkt of het hier niet branden wil.
Wij zijn te kil,
zo schijnt het, om vlam te vatten,
nu vreemd is het niet,
zo tussen het riet,
en midden in de baren,
vliegt het waterland,
zo gauw als de anderen niet in brand,
je kunt de spuit hier sparen.
Ik heb jullie geprezen,
wees vroom en goed,
maar brand dan ook waar het mag en moet,
van binnen gloed,
het dient er bij te wezen,
zo trots en vreugd
om burgerdeugd,
u in het hart sluipt.
30-03-2014, 08:12
Geschreven door André 
|
|
 |
| 29-03-2014 |
Lands wijs. Jan Pieter Heije |
|
Van buiten ijs, van binnen gloed,
het is winter in de Nederlanden,
al is er turf om te branden,
de grond is sneeuw en ijs de vloed,
en ja, het huis zo dicht te sluiten,
de jas te knopen tot de hoed,
dat staat misschien wel kil van buiten,
maar haard en hart zijn warm en goed,
Van buiten ijs, van binnen gloed.
Elk land heeft zo zijn eigen wijs,
en ook zijn eigen eer, mijn vrienden,
zo zult gij andere landen vinden,
van buiten gloed, van binnen ijs,
mocht iemand van jullie dan verkiezen,
te zijn in Napels of Parijs,
ik wil er geen woorden aan verliezen,
en gun hem graag dat paradijs,
van buiten gloed, van binnen ijs.
Maar ik zeg het klaar en goed,
ik hou het bij de Nederlanden,
wij schijnen mogelijk niet te branden,
maar doen het waar het mag en moet,
wij hebben te allen tijd gegeven,
de arme, wat zijn leed verzoet,
de vriend ons hart, de trouw ons leven,
en het lieve vaderland ons bloed,
van buiten ijs, van binnen gloed.
29-03-2014, 06:49
Geschreven door André 
|
|
 |
| 28-03-2014 |
Eendracht. Jan Pieter Heije |
|
Wie met makkers moet verkeren,
of moet werken dag aan dag,
dient te weten of te leren,
wat vereende kracht vermag.
Het halve werk, het half vermoeien,
het is, als de scheepslui roeien
met gelijke slag.
Mannen, vrouwen, wees eendrachtig,
in uw huis en op de straat,
dat maakt stevig, dat maakt krachtig,
in de kerk en in de staat.
Wat je gaarne zelf zou kunnen,
dien je aan iedereen te gunnen,
goede kameraad.
Laat maar blaffen, laat maar fluiten,
ruw en sterk of fijn en zacht,
wie van binnen of van buiten,
tweedracht zaaien wil bij nacht.
Lacht wat met hun loze vonden,
keert uw horens naar de honden,
eendracht slechts maakt macht.
1848
Jan Pieter Heije is geboren te Amsterdam in 1809 en aldaar gestorven in 1876
28-03-2014, 09:48
Geschreven door André 
|
|
 |
| 27-03-2014 |
De laatste dagen 2. Achilles Mussche |
|
De bloem van de zon aan alle verten,
De bloem van de zon aan mijn mond
kom, die voor aller harten smarten,
de goedheid van een glimlach vond.
Kom, met de rozen van alle wegen
en uw wijsjes, mooi als een moederschoot,
ik lach u tegen, ik lach u tegen,
met open armen, o goede dood.
Treed bij, nu de hemel stilt van de zon, en de
harten van de mensen vol liefde en geluk zijn,
Treed bij, het is de tijd om mijn hart te wenden,
en te zetten als een vogel in een gouden schijn.
27-03-2014, 07:38
Geschreven door André 
|
|
 |
| 26-03-2014 |
De laatste dagen 1. Achilles Mussche |
|
Het worden de laatste schone dagen,
van verre hemelen en stille wind,
vlei mij, doodmoe van alle dragen,
nu de eeuwigheid van de herfst begint.
Dood in de ijle wijle gordijnen,
Dood in de deining van uw lied,
waar alle donker en maneschijnen,
bloesems van lachen, en parelend verdriet,
zijn als het hart van één moeder. Luister,
hoe mijn verlangen zacht zingt naar u,
hoe mijn leven is een heel gefluister,
naar de rustige kusten van de dood, van u.
Want vreemd, in mijn eigen leven verloren,
al liefden, alle wijsheid moe,
van alle smarten uitverkoren,
gaan op een traan mijn ogen toe.
Moet nog mijn hart, eeuwen moede,
barstende van gonzende grondeloosheid,
de kermende dageraden verder bloeden,
de rillende sterren verder hoeden?
Heb ik niet reeds een afgrond van levens om mij heen?
1920
Gent 1896- Gent 1974
26-03-2014, 09:53
Geschreven door André 
|
|
 |
| 25-03-2014 |
Herfsttij. A L De Rop |
|
Het loof wordt ijler, bruin en goud van tinten,
bestikt met parels, wemelen langs de paden
de naarjaarsdraden.
Nog slaat in het bos de vink zijn heldere tonen,
bij het weifelend zonlicht, purperrood van stralen
in het vroege dalen.
Ik dwaal naar mijn duinen, en zet mij op de glooiing
in het mos neer, ik hoor de golven bruisen,
de zeewind suizen.
Het westen, de zee, mijn uitverkorene,
mijn zielsgeliefde, zij zendt mij innig zoet,
een tedere groet.
De maan klimt hoger, en wint in glans,
een zilveren sluier spreidt zijn lichtgetover,
op beemd en lover.
Ik droom en mijmer, ik hoor Keltische gezangen,
en een Keltische harp, schimmen zie ik dwalen,
door gindse dalen.
Zo een droeve klachten ontstijgen aan de heide,
en vreemde liederen stemmen mij het hart,
tot weemoedssmart.
Het is of geheimen die nooit het daglicht zagen,
hun graf verlieten, en aan de bladeren,
zich openbaren.
Het is of legenden in het spoor des tijds verloren,
de lucht vervullen, het nevelig verleden,
herleeft in het heden.
En ik droom en mijmer, een wondere wereld daagt mij,
ruïnen, rotsen, sombere dennenwouden,
wier kruinen grauwden.
Een flikkerend dwaallicht, gevolgd door geestendrommen,
in brede kringen stijgend tot de hemelen,
zie ik wemelen.
Zijn het Ierse helden of Schotlands grijze barden?
De hal van Selma of Arduns berggrotholen?
In de mist verscholen?
Opeens wat ommekeer, de dampen trekken samen,
nu zijn mijn dromen luchtspiegelingen,
en mijmeringen.
De wind blaast krachtig, de wolkenschepen naderen,
mijn hoofd omfladdert een vlucht blanke meeuwen,
die krijsend schreeuwen.
Ik hervind mezelf, het was mij goed die gezangen
weer te horen, peinzend op de kruinen,
van mijn duinen.
1878
Antoon Leonard De Rop
Den Haag 1837- Amsterdam 1895
25-03-2014, 00:32
Geschreven door André 
|
|
 |
| 24-03-2014 |
Onwetend. J N Van Hall |
|
Onwetend zijt gij zoals ik, in uw hoge zalen,
met ontelbare zonnen, en nog veel meer. De reden
van uw bestaan ontsnapt u, en gedwee, tevreden
laat gij uw kwistige hand uw goud in de afgrond stralen.
Gij rozen die uw knoppen pas ontsloot, gij dalen
en bergen, woud en stromen, gij weet niets. Neen,
de onzichtbare wereld en de wereld om mij heen,
zij kennen plan noch doel van hun rusteloos dwalen.
Onwetendheid alom. En noch het geringste atoom,
noch de arme mensheid wekt de godheid uit hun droom,
of roept hun toe: ik ben en wil me u openbaren.
O wondere waarheid, wie die u geheel doorziet,
wat kunt gij hart en brein een geweldige kwelling baren,
zou het heelal God zelf zijn, en wij weten het niet.
1882
naar een gedicht van Sully Prudhomme
24-03-2014, 00:00
Geschreven door André 
|
|
 |
| 23-03-2014 |
Verloren tijd. J N Van Hall |
|
Zo weinig af gedaan, trots moeite en trots verdriet,
de hele lange dag vol met onvruchtbare zorgen,
zij jagen u in de dood. Zo gaat het vandaag, morgen,
in dolle vaart, en het gunstig uur verdwijnt in het niet.
Zeg aan de arme dat ik morgen hulp bied,
het nauwelijks geopend boek heden weggeborgen,
ik lees het morgen wel. Waarheen ik u leid? Morgen
hoort gij het, mijn ziel. En dan zal ik recht doen, heden niet.
Wat een drukte heden nog, hoeveel nog te verrichten,
Wat een eindeloze zwerm onnuttige woekerplichten,
krielt en dwarrelt om ons heen met onweerstaanbare drang.
Zo blijft ons hart, onze boeken, onze gedachten,
Zo blijft het leven tot de dood op ons wachten,
de ware stille plicht, wacht op ons. Hoelang nog?
1882
vertaling van een gedicht van Sully Prudhomme
23-03-2014, 09:40
Geschreven door André 
|
|
 |
| 22-03-2014 |
Geen rust. J N Van Hall |
|
Een zware drom heeft de ijzerhut gevuld,
de reuzenstamper trilt, de scherpe zagen,
de wrede scharen knarsen, zuchten, klagen,
plethamers beuken, dreunen, alles brult.
In de spelonk waar dag in nacht zich hult,
en waar de nachten gloeien als de dagen,
spookt Dante's schim rond, en schijnt te vragen,
wat eeuwige wanhoop de lucht hier vult.
Het is de hel der kracht, de sombere, de droeve.
Heb ik de chaos niet ontward? kermt de groeve.
Wat toch weerstaat mij, en dringt mij telkens weer?
De mens is het. Hij die weet wat wondere krachten
er is haar schuilen, doof voor al haar klachten,
gunt haar in de eeuwigheid geen rust meer.
1882
vertaling van een gedicht van Sully Prudhomme
22-03-2014, 09:26
Geschreven door André 
|
|
 |
| 21-03-2014 |
Op wacht. J N Van Hall |
|
Het is nacht, maar de astronoom laat nog zijn blikken waren
door het luchtgewelf, en zoekt als het laatste gerucht verdwijnt,
naar de gouden velden. Zo, totdat het duister kwijnt,
blijft hij steeds peinzend, in heldere diepten staren.
De werelden, alsof het gewande korrels waren,
verdwijnen. Heel de stoet van nevelsterren verschijnt.
Oplettend volgt hij de komeet, die langzaam deint,
en roept, als daagt hij uit: kom weer na duizend jaren.
En zij zal komen, zij is getrouw en onwankelbaar,
zij kan de eeuwige wetenschap geen voetstap misleiden,
de mensen gaan voorbij, de mensheid wacht op haar.
Hij blijft met vaste blik het groots gesternte verbeiden,
en gaat ook zij te niet voor het uur van wederkomst naakt,
dan staat op het hoog vertrek de waarheid nog, en waakt.
1882
Jacob Nicolaas Van Hall (ook Fortunio genoemd), werd geboren te Amsterdam in 1840.
Het gedicht is een vertaling van een sonnet van de Franse dichter Sully Prudhomme.
21-03-2014, 08:42
Geschreven door André 
|
|
 |
| 20-03-2014 |
Lente. Cateau Damme |
|
Weer staan beloverd, bloesemblank de bomen,
Weer zijn de landen ruig van warrig kruid,
in een kring zich om stronk en bermen sluit,
de weiden groen en goud met blauwe zomen.
Een vogellied en zang van wind en stromen,
vloeien samen tot één enkel blij geluid,
dan breekt in jubelgolven daverend uit,
een drift van levensvreugde niet te tomen.
Voor zo een sterk leven, zo een klare dag,
moet wijken al wat ziek en kwijnend lag,
waar heel een schepping juicht in zelf-bevrijden,
gaan stil mijn smartgedachten henen glijden.
Ik kijk naar buiten, en hef het hoofd, en lach,
overal is er licht, ik kan niet langer lijden.
1901
20-03-2014, 08:54
Geschreven door André 
|
|
 |
| 19-03-2014 |
Schemering in de Dom. Elize Knuttel |
|
Schaduwen en maanlichtstralen,
spelen op de marmerstenen,
waarop rosse glansen dalen,
die zij het kleurig glas ontlenen,
van de ramen de hoge bogen.
In de nissen staan heiligenbeelden,
starend met geschilderde ogen,
op de rijke tempelweelde,
in het rond,
geen adem beeft er.
Slechts van zware wierrooknevelen
door de stille gangen, zweeft er
nog een walm,
de heiligen prevelen,
met hun koude, dode lippen,
litanieën, doffe klanken
aan de graven diepte ontglippen.
Levenloze bloemenranken
schitterend verguld, slingeren
om het hek met ijzeren randen,
onbeweegbare cherubijnenvingers,
schimmen glijden langs de wanden.
En een droeve bleke vrouw,
knielt en bidt met zacht gefluister,
en een kind in het kleed van rouw,
blikt steeds angstiger in het duister.
1886
Elise Knuttel 1857-1944 Den Haag
19-03-2014, 10:14
Geschreven door André 
|
|
 |
|
 |
|