 |
We zijn de 42de week van 2025
|
 |
|
 |
Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's. |
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens. |
 |
29-01-2014 |
Ooievaar. JP Heije |
Ooievaar, lepelaar,
ik zit zo graag naar u te kijken,
als gij dragend dat ge zweet,
door de heldere nacht komt strijken,
en van rust noch pozen weet,
voor uw nest geheel gereed,
hoog in de eikenboom mag prijken.
Ooievaar, lepelaar,
als ge dan nog vele weken,
zo geduldig de eitjes broedt,
en al het jong er uit komt breken,
het met zo trouwe liefde voedt,
zie, dan vind ik u zo goed,
dat ik het haast niet uit kan spreken.
29-01-2014, 07:30
Geschreven door André 
|
|
 |
28-01-2014 |
Dauw. JP Heije |
O kijk, wat zijn de bloemen nat,
het is of ze huilden in de nacht,
zie eens, daar ligt een hele vracht,
van druppeltjes op ieder blad,
zeg moeder, wat schelen ze nou?
Kan het ook wezen van de kou?
Ja liefje, zeker weet ik het niet,
wat al die bloemen deren kan,
maar moet ik het zeggen, kleine man?
Het zijn ook geen tranen die gij ziet,
die druppels doen de bloemen goed,
het is de dauw die de planten laaft en voedt.
Zo zal het u nog wel dikwijls gaan,
zo ziet ge, eerst als gij ouder wordt,
wat heil op ons wordt uitgestort,
in menig schijnbaar droeve traan,
en hoe die dauw in ons gemoed,
de hemelbloemen groeien doet.
Jan Pieter Heije: Amsterdam 1809-1876
28-01-2014, 09:52
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Bloemen en vogels. JP Heije |
De kleine bloemen op de heide,
De kleine vogels in hun nest,
zij hebben het ook niet altijd best,
maar worden dan toch groot op het lest,
de Heer des hemels zorgt voor beide,
en dikwijls waakt een vrome hand,
voor vogelijn en heideplant.
Dan kunnen ze onbekommerd groeien,
en krachten putten uit de nood,
des vogel lied juicht: God is groot,
de plant geeft bloesems wit en rood,
en de zoete geuren onder het bloeien,
en beide danken God de Heer,
en wie hem kweekte, Hem ter eer.
Gij knapen, meiden, dartele kleenen,
Gij wilde vogels, planten teer,
ook u beschermt de hemelse Heer,
zijn geest daalt in de harten neer,
opdat ze u hulp en schuts verlenen,
o zingt en bloeit dan Hem ter eer,
gij wilde vogels, planten teer.
28-01-2014, 09:51
Geschreven door André 
|
|
 |
27-01-2014 |
Eenzaamheid. Marie Metz-Koning |
1.
O eenzaamheid, o etherbleke vlam,
die ongezien de mensen verteert,
ik heb mij niet meer van u afgekeerd,
nadat de laatste feestnacht me overkwam.
O eenzaamheid, ik heb mij niet geweerd,
wanneer uw gulzigheid mij alles nam,
wanneer het beste en liefste u niet ontkwam,
totdat in leegte het al was weggeteerd.
O eenzaameid, meedogenloze brand,
die al maar dieper, al maar breder wreet,
liefde en geluk en eindelijk zelfs het leed,
als nutteloos uit uw kring verbant.
Mij zijt gij een verlossingsgod geweest,
want uit uw as verrees bevrijdt mijn geest.
2.
Van alle dingen die de mensen wachten,
in aards verlangen naar gelukkig zijn,
is niets zo doelloos als het vergeefse trachten,
naar één te worden door te saam te zijn.
Bij alle vreugden die de mensen derven,
is niets zo zeker als de zekerheid,
alleen te leven en alleen te sterven,
in eigen pijn van eigen zielestrijd.
Er peilen ogen en er tasten handen,
die nimmer dringen in een vreemde geest,
die nimmer reiken dan aan zielewanden,
waar vreemde smart gekerkerd is geweest.
We leven naast elkaar als arme blinden,
en tasten naar de anderen om ons heen,
we zoeken anderen om onszelf te vinden,
in de eenzaamheid van de eigen ziel alleen.
1922-1923
27-01-2014, 08:53
Geschreven door André 
|
|
 |
26-01-2014 |
Storm. Marie Metz-Koning |
Loei aan o wind, en wuif niet uit het zuiden,
met tere trekjes rond mijn rusteloos hoofd,
maar wakker aan, het vuur dat nooit verdooft,
met sterke drang van stoere stormgeluiden.
De mens die scheppen wil, hij hoort het luiden,
van de eeuwigheid, boven wat schijn belooft,
en wat kan hem, die in zichzelf gelooft,
het zoet gedoe van het slaaplied beduiden?
Loei aan, en wek in mij de vlammenkracht,
uit vuur heeft God de werelden geschapen,
help mij mijn hoogste krachten samenrapen.
Wat baat de rust voor alles is volbracht?
Wie met zichzelf om zichzelve strijd,
hij kent geen rust dan de eeuwige rusteloosheid.
1923
26-01-2014, 08:07
Geschreven door André 
|
|
 |
|
De arme Marie Metz-Koning |
Wend naar mij toe uw moe en droef gezicht,
gerimpeld in de dagelijkse zorgen,
verstrakt in nijpende angst om brood voor morgen,
verkrompen in een klein gekozen plicht.
Wend naar mij toe uw ogen zonder licht,
kleurloos en dof in kassen als opgeborgen,
verschuwd in blikken die zich werend worgen,
in vrees voor al wat in de toekomst licht.
Reik mij uw eeltige, kromgetrokken handen,
verbruind, vervuild, in arbeid zonder lust,
verwrongen in gebeden zonder rust,
bij altaren waar gekochte lichten branden.
En laat mijn blik van wetend medelijden,
de tempel van uw mensenziel doorwijden.
1922
26-01-2014, 08:06
Geschreven door André 
|
|
 |
25-01-2014 |
Christus in ons. Marie Metz-Koning |
Rozenomkranste illusie, goudgelokt,
klopte aan mijn deur, haar ogen zag ik in
door tovermacht gebroken boog mijn zin
willoos waar schijn zich eeuwigheden jokt.
Illusie zingt: "O mensenkind bemin,
ga, neem en geef waar het geluk u lokt,
wees weerloos, waar genot op golven schuimgevlokt,
u draagt en drijft het gouden zonlicht in".
Illusie zong en willoos in haar wil,
dreef op de zee waar Venus eens verrees,
mijn mensenziel. Tot ziende in grote vrees,
ontwaakte in mij wat eeuwig is en stil.
En in die eeuwige stilte opeens ontstaan,
zagen mij Christus' ogen vragend aan.
1923
25-01-2014, 15:09
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Ontstegen lente.Marie Metz-Koning |
Een vogel fluit, de buien zijn voorbij,
in zonlicht juicht de breed gezwollen stroom,
nu zijn de mensenogen blij en vroom,
bij het voelen van een lieflijker getij.
De zuiderzoelte kust de leden loom,
o zaligheid van de avond, als gevlei
van rozengeur geloven in ons lei,
aan de eeuwige schoonheid van een liefdedroom.
O wrede lente, o zware kruisiging,
voor wie de kleine liefde niet ontsteeg,
en eenzaam is uw lieflijk aanzijn leeg,
gelijk een schrijnend afzijn onderging.
O lente die in god geluk ontving,
Hem die uit zich tot Zich bevrijding kreeg.
1923
25-01-2014, 07:58
Geschreven door André 
|
|
 |
24-01-2014 |
Liefde. Marie Metz-Koning |
De handen en de hoofden stil bijeen,
gaan de geliefden door de stilte heen,
in maneschijn, in dichte schaduw van huizen,
ontvliedend lied en lach en het gedruisen
van de anderen, die niet weten van hun vreugd.
Het is of uit eendere tijd dit wonder heugt,
een wetend licht dat weerlicht op hun paden,
en verre dingen van geluk doet raden.
Daar is de maand, vreemd langs de zwarte daken,
de maan die vreemd lacht in haar zilveren kaken,
en het alles rond en goed en zoet beziet,
en zilveren licht op de dode dingen giet.
En vreemd onwezenlijk in nevels glijdt,
van zilveren licht het al doorweeft en wijdt.
De handen en de hoofden stil bijeen,
gaan de geliefden langs de dorpskerk heen.
Daar klinkt een hoge klank de toren af.
Is het een open weg of is het een graf?
Is het een begin of het eind van alle pijn?
Is het geluk of zal het weemoed zijn?
Wat zullen woorden tot elkander gaan?
Wat heeft de nacht voor wonderlijks gedaan?
Daar worden ketens rond hem om gesmeed.
Zijn ze van vreugd of van verborgen leed?
De handen en de hoofden stil bijeen,
gaan de geliefden door de lanen heen.
De lanen waar de lovers alles weten,
de nooit gesproken woorden niet vergeten.
Waar schaduwen schuiven op de witte grond,
en waar de maan is goed en zoet en rond.
Dan één met al de liefde van de nacht,
het grote geven in geheime pracht.
Het blinde drinken van de moeders mond,
die dood en leven op eendere lippen vond.
Dan, als een blij geheim de eigen naam
als nooit gehoord nog. Dan weer handen saam
en hoofden stil gebogen, stil bijeen,
bij het langzaam wandelen door het zilver heen.
Ruisende geluiden waar de koelte kust,
een verre vogelstem die telkens rust.
De wijde stilte is gans gewijde pracht,
een schoner schoon dan ooit de ziel bedacht.
De handen en de hoofden stil bijeen,
gaan de geliefden door de lanen heen,
en als het lichtend wonder is volbracht,
dan siddert blind de zilveren manenacht.
1922
24-01-2014, 08:51
Geschreven door André 
|
|
 |
23-01-2014 |
De zang van de zee. Marie Metz-Koning |
Ik tekende het leven,
inwendig gegeven,
inwendig gebleven,
vol vorstelijke trots.
Het onkenbaar gekende,
het onweetbaar gewende,
het onschendbaar geschende,
van de heerlijkheid Gods.
In parelende randen,
langs fulpene stranden,
in kuivende branden,
op rotsige kust.
In zwijgende nachten,
van starelende prachten,
vol donkere gedachten,
van goddelijke rust.
In blauwende dagen,
als dromende vagen
de golven, die dragen
het zonlicht mee.
Bij stormende wolken,
als blikkerende dolken,
in weerlichte kolken,
verflitsen in wee.
Ik geef in de grillen,
waar kleinen om rillen,
het wrochtende willen,
van de éénige macht.
Het nemen en geven,
zichzelve gebleven,
zichzelve ontheven,
in grenzeloze kracht.
De smarten van de aarde,
van waardeloze waarde,
voor Hem die ze baarde,
en Zich er in zag.
Van duivels en engelen,
het ontwijken en mengelen,
het tot één zijn zich strengelen,
in schreiende lach.
Uit mij is geboren,
in goddelijk gloren,
verlost en verloren,
de schoonheid gestalt.
De liefde van de goden,
de menselijke geboden.
De Schepper der noden,
waar alles in valt.
Mijn zang is er: de zielen
niet kennende knielen,
het rusten en wielen,
van de scheppende schijn.
Het nimmer gegrepen,
het immer bergrepen,
de ketens die slepen,
en zalig doen zijn.
23-01-2014, 09:48
Geschreven door André 
|
|
 |
22-01-2014 |
Proloog 4. Marie Metz-Koning |
De zon lacht over dat al,
zij is het die weten zal.
Ze ziet al die ogen verlaten,
dat klein minnen en dat klein haten,
die huizendaken zo arm en klein,
waarin gekerkerde zielen zijn.
Ze lacht en kent geen medelij.
Waarom zijn niet allen vrij?
Vrij als zij, wijduit en groot,
enkel licht dat uit licht ontsproot?
De zon is een vreemde god,
goed en groot, maar die toch spot.
In de klaterende waters baadt ze zich,
in de donkere diepten laat ze zich
dalen, dalen, tot waar wezens geen adem meer halen.
Ze spiegelt zich op de verweerde rots,
versplintert zijn trots,
gliert haar lach langs de wegen,
lacht alles tegen.
Dit was de lente die de dichter zag,
in zijn eigen lach.
In zijn lach die ook wel kan schreien,
en dat wel doet bij tijen,
als hij voelt hoe droevig de kleinen zijn,
en hoe verweeft tot pijn,
het klare geluk,
voor wie dat aanvaardt in de druk,
van zijn eigen erbarmelijkheid,
want de dichter kent het lied,
van de vogel die in alles liefde ziet.
1921
22-01-2014, 07:53
Geschreven door André 
|
|
 |
21-01-2014 |
Proloog 3. Marie Metz-Koning |
Maar rond zijn hoofd,
ligt ongedoofd,
de liefde van de vrouw,
in wie niemand een engel wezen wou.
Zij blijft in het zorgende kleine,
in de rust die niets doet verdwijnen,
omdat kleine dingen er groot zijn,
en besluierde vragen er bloot zijn.
Zij kent die vragen,
angsten van alle dagen.
Ze legt er haar geloof er op heen,
en gelooft maar alleen.
En de kinderen, klein in de schoolbanken,
horen wondere klanken,
dingen die ze niet begeren,
maar die ze toch stil leren,
omdat het zo moet zijn.
Even geeft dat wat pijn.
Buiten roept alles, en lacht,
het spel wacht.
Kil is de school, en de stem die hem leert
is in het leven verweerd,
als een molme plank.
Daarom kennen ze geen dank.
Hun hart meent dat daar een vijand staat,
die over hun leven een kerker uitspreiden gaat.
En de vijand zelf is vergeten:
wat hij als kind heeft geweten.
En klein en erbarmelijk,
en koud en armelijk,
zegt hij zijn woorden over die hoofden heen,
en blijft alleen.
Dan heel fel,
komt het uur van spel,
de ikjes die elkander haten,
en met huichelmondjes veel praten.
De jongens flink en groot,
de meisjes met wachtende schoot,
schoot die soms openkelkt,
soms zonder woorden verwelkt.
21-01-2014, 07:56
Geschreven door André 
|
|
 |
20-01-2014 |
Proloog 2. Marie Metz-Koning |
Daar is een gezoem van insecten,
gevleugelde minnaars die bloemenzielen wekten.
De bergen liggen zo trouw,
ze liggen blauw,
als wachters langs de horizon,
daar waar het licht zijn zege begon.
En de wuivende wiek van de wind,
zoekt en vindt,
bloemenaromen.
Hij voert ze mee; ze komen
door de open ramen, waar mensen ontwaken,
en zich eerst voor de dag wat angstig maken.
Mannen rekken hun pezige leden,
vrouwen zwijgen: dat zijn hun gebeden.
Kinderen kijken met hemelogen,
naar het licht waarin ze weer leven mogen.
Even zijn ze wat bang,
dreinen om een klein verlang.
Dan komt moeders medelij,
maakt ze weer zorgenvrij.
Moeders handen zijn zo zacht,
ze heeft alles overdacht.
Ze ziet op naar het donkere gezicht,
van de man in wiens slaap nog niet zwicht.
Ze vreest voor het leven dat hem wacht:
ze heeft alles overdacht.
Zwijgend doen haar ogen hun gebeden,
Niemand weet wat ze leden,
Haar mond lacht:
ze heeft alles overdacht.
Dat is de vrouw,
in wie niemand een engel weten wou,.
Dan staat stoer en sterk,
de man voor het komende werk.
Hij wil de vechtende strijder zijn:
vrouwen zijn zwak en kinderen zijn klein.
20-01-2014, 07:36
Geschreven door André 
|
|
 |
19-01-2014 |
Proloog 1. Marie Metz-Koning 1921 |
Lichtbeving,
Lichtweving,
om de bomen,
een schromen,
het eerste komen,
van licht.
Hoog opgericht,
zien de kronen van de bomen het zongezicht.
Een siddering vaart door hun twijgen.
Ze nijgen,
tot bloemen nog gesloten,
dan, zacht van blauwe dauw begoten,
zich openen zacht in het licht,
sidderend in de pracht van het zongezicht.
Groene vlammen,
van varens rond de stammen,
vlammen die leken.
Een vogel begint te spreken,
heel teer een toon,
om ongekend schoon,
schoon dat opengaat,
als een boek dat openslaat,
waar vreemde letters in beven,
woorden die op alles antwoord geven.
Dan de lichtflitsende stralen,
de pijlen van de zon die dalen,
over de aarde die lacht.
Lang heeft ze gewacht,
in de grenzeloze omdonkering,
bij wat ver stergeflonkering.
Hoger stijgt de pracht.
Het licht heeft zijn zege volbracht.
Diertjes wriemelen al langs de aarde,
uit de aarde, en daar, waar de nacht nog bewaarde:
vochtige kou.
Ze gaan zeker en gauw,
wetend hun geheime plicht,
hun wondere taak in het licht.
Dan vangen andere vogels aan.
Ze kunnen elkaar verstaan.
Hun stemmen zijn van licht.
Ze weven een groot, bevend gedicht,
gedicht vol verwondering,
toch zeker en zonder afzondering.
Ze weten dat liefde het hoogste is.
Ze kennen niet de mensen hun gemis.
Jubelend pijlt de leeuwerik in de lucht.
Hij vlucht,
omdat zijn geloof hoog hem heentrekt,
naar het licht, het licht dat alles wekt.
Lange schaduwen liggen over de aarde,
dat is wat de nacht nog bewaarde,
aan de duisternis die niet wil verlaten.
Alles wacht gelaten,
wat nu de zon zal doen.
In één brandende zoen,
kust de aarde, kust ze het al,
als een moeder die weet dat haar kind nu ontwaken zal,
En ze spiegelt haar eigen wonder,
in al de flonkering boven en onder,
in de grote dauwdiamanten,
sidderend hangend aan alle kanten,
vastgehouden in bloemenharten.
Niets kan meer smarten.
19-01-2014, 08:45
Geschreven door André 
|
|
 |
18-01-2014 |
Scheppen. HH Moulijn Haitsma Mulier |
Hoe weet ik toch mijn wereld, dat uw hart
zijn maatslag door het mijne regelen laat,
dat in mijn wens uw liefste wens vergaat,
dat in mijn ziel voor u het al verstart.
Hoe weet ik het, mijn wanhoop, diepste smart,
waarom ik toch mijn liefst geluk verlaat,
het is mijn eigen bloed dat u verraadt,
mijn bloed, dat in zijn dans het uwe tart.
Hoe bind ik dan uw rusteloze vaart,
mijn tedere wereld, sla om u de boei
van het geluk, zodat gij niet weerstreeft,
en uit één hart het lied naar boven zweeft,
dat dijt en groeit al naar ik het besnoei,
dat in zijn gloed ons voor elkaar bewaart.
1924
18-01-2014, 08:48
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Geheim. HH Moulijn Haitsma Mulier |
Een onderaardse zee. Een bliksemflits,
schoot door mijn mijmering het beeld omhoog,
het was als scheurde de aarde, en door de rits
zag ik in diepten, waarin niets bewoog.
Grondloos het meer, groeiende trits,
waakten de rotsen, toen ze het vuur bevloog,
bij het felle weerlicht branden van de gids,
dook het geheim, dat zich aan licht onttoog.
De bodem sloot zich weer. Geen spleet
verried meer, wat daarbinnen roerloos lag,
en als een droom mij het gezicht ontgleed.
Maar eenzaam blijf ik achter, want ik weet
het ondoorgronde raadsel, dat ik zag,
ligt in een land dat ik niet meer betreed.
1925
18-01-2014, 08:48
Geschreven door André 
|
|
 |
17-01-2014 |
Spiegeling. HH Moulijn Haitsma Mulier |
Zoals de sterren langs elkander gaan,
zij knikken, lachen en als in een ruit,
spiegelen zij hun gloed, doven weer uit,
elk kent zijn weg en volgt de eigen baan.
Zo gaan als dichters wij. Wat is een woord?
Diep onder woorden gaat de gouden stroom
van de liefde, en haar melodie een droom,
zij wordt door het bewogen hart gehoord.
Zo scheen één ogenblik een lichte lamp,
spiegelend ons wezen in haar stralengoud,
de zwijgende aarde schitterend in haar vuur.
De lichten doofden, wazig witte damp
verdoft de fonkeling, maar eeuwenoud
droomden wij ons stralend wezen na dat uur.
1924
17-01-2014, 13:30
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Zon en aarde. HH Moulijn Haitsma Mulier |
Zoals het in bergen wijkt van het noordelijk dal,
had zonlicht mij verlaten voor de tijd,
maar warmte bleef trots kou in mij verbreid,
als in het dal de gloed na de avondval.
Het vruchtbaar dal heeft zonnevuur bewaard,
schoon de avondkou de dag te vroeg verving,
zo heeft, opdat ik trouw zijn schoon bezing,
het wereldvuur zijn gloed in mij vergaard,
zodat ik bij het springen van zijn wel,
het met mijn liederen het eerst begroet.
Vol ben ik als het dal van zonnegloed,
liederen ontluiken als bloemen in de del,
en kleurig spiegelen zij de vurige bron,
die uit de aarde eeuwige glorie won.
1923
Henriette Hester Moulijn-Haitsma Mulier
17-01-2014, 13:17
Geschreven door André 
|
|
 |
|
oude prenten van nieuwjaar. |
Prentkaarten uit grootmoeders tijd. Zo mooi.








17-01-2014, 09:33
Geschreven door André 
|
|
 |
16-01-2014 |
oude prenten van kerstmis. |
Prentkaarten uit grootmoeders tijd. Zo mooi.








16-01-2014, 17:27
Geschreven door André 
|
|
 |
|
 |
|