Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
23-11-2013
Meiliedje. G.H. Priem
Als weer
de lauwe windekes
Gaan
spelen op de fluit,
Dan
roepen al de kindekes
De Mei
tot koning uit.
De Meie,
de Meie,
De wereld
is de bruid!
Ze
kransen en ze kronen er
Zijn
jongen blonden kop,
En
trekken hem al jolende
Den
hoogsten heuvel op.
De Meie,
de Meie,
En dansen
om den top.
Dan
klappen ze in de handekens
En zingen
blij een lied:
De Mei is
koning in het land
En
schooner is er niet.
De Meie,
de Meie,
Die
glimlacht als hij 't ziet.
Zijn
droomblauwe oogen tintelen,
Zijn
glimlach is zoo zoet,
Er
sparkelt uit zijn blonde haar
Een glans
als zonnegloed.
De Meie,
de Meie,
Die maakt de wereld goed.
23-11-2013, 00:00
Geschreven door André
22-11-2013
Liedjes. G.H. Priem
I.
Als
rinkelgetrommel van tamboerijn
En
geklepper van castagnetten,
Zoo zal
nu dit simpele liedje zijn
Om
danspasjes bij te zetten.
Voetje
hier, voetje daar, draai nu rond, zie zoo,
Met
sleepjes en stapjes en draaitjes,
Twee
naar links, twee naar rechts, nu gekeerd heel vlug,
En
terug weer met kleine zwaaitjes!
In mijn
hoofd zat dit wijsje en 't moest er uit,
Als een
vogeltje, dat wou vliegen.....
O, wat
een plezier, dat ik daarop nu
Jou
lichaampje-lief zie wiegen!
Als
rinkelgetrommel van tamboerijn
En
geklepper van castagnetten,
Zoo
moest er dit simpele liedje zijn
Om danspasjes bij te zetten.
II.
Zooals
een lichtje schemert,
Goud-bevend
in den nacht,
Zoo
neuriet door mijn leven
Een
liedje, teer en zacht.
Een
liedje van verlangen,
Een
liedjen als een droom,
Die
huivert bij 't ontwaken
En
vlucht met bleeken schroom.
Een
liedje als menschen-weenen,
Violen-fluisterklacht......
Wilt
g'ook dat liedje zingen,
O
liefste, zing het zacht!
22-11-2013, 00:00
Geschreven door André
21-11-2013
Vogelliedje naar de oude trant. G.H. Priem
Vogeltje, stipje in de lucht, zo klein, zoudt gij mijn eigen beeld niet zijn? hoog omhoog, waar de wolken gaan, laat gij uw klapperende wiekjes slaan, twettert en twinkelt ge uw zilveren lied, en de mensen omlaag, die horen u niet.
Zijt gij bekoort door uw eigen zang? Twettert gij daarom zo luid en lang? Strooit ge daarom op het windje uit, zonnige sterretjes goudgeluid? Stil als een scheepje op het water zacht, wiegt ge u een wijl op uw donzen schacht.
Torens en huizen en mensen zijn, zo ver en zo laag en zo klein, zo klein, het werelds geluid dringt maar flauw, heel flauw, door tot u, zanger van het hemelsblauw, smarten en vreugden, en wat daar is, blijft voor uw ogen geheimenis.
Slechts om u heen, in de zonneschijn, leven en zweven uw liedjes fijn, drijven ze als vlokjes zilverschuim, op de deinende golfjes van het hemelruim, dobberen ze weg, waar de wind ze leidt, door de blauwe ruimten van oneindigheid.
Maar van enkel zonneschijn leeft gij niet, en uw hongerig maagje, dat vult geen lied, vogeltje, stipje in de lucht zo klein, zoudt gij mijn eigen beeld niet zijn?
21-11-2013, 00:00
Geschreven door André
20-11-2013
Liedje naar de oude trant. G.H. Priem
In het oosten rees de maan, stak er al de sterretjes aan, deed ze lustig branden, het blikkerde en flikkerde overal, op de heuvels, in het dal, en over de stille landen.
Jubelend steeg het gewiekt geluid, nachtegaals trompetje uit, en het windje stroomde, zacht langs bladerkroon en tak, van het groene loverdak, waar Lizette droomde.
Het schone blonde kind daar lei, dicht met de oogjes allebei, en de lipjes open, door de takken kwam het licht, over haren en gezicht, sluiksgewijs gekropen.
Was ik, Lizette lief, de maan, ik raakte kind, uw hartje aan, deed van liefde het branden, en mijn bleke zonnepracht, spreidde ik om uw schouders zacht, met mijn leliehanden.
1895
20-11-2013, 00:00
Geschreven door André
19-11-2013
Van een meisje. G.H. Priem
Ik zag haar over de leuning leggen, Ik zag ze, maar hoe ze wel was kan ik niet zeggen, ze was zo mooi, zo mooi in de zon, die om haar danste, en toen ze begon te lachen, heel even, met fijne geluidjes, te lachen, te lachen, zo lief en zo guitjes, toen wou ik wel wezen de warme zon, die haar met zijn warmte omvatten kon.
Heel omvatten met bevende armen, in flikkerlichten om haar hoofdje zwarmen, kussen haar ogen en zijdig haar, was ik, was ik, de zon toch maar, ik zou haar over de leuning leggen, maar de zon kon ik niet zijn, en ik wist niet te zeggen, wat ik wel zijn wou, neen, zon ook niet, zon niet en maan niet en warmte niet.
Ik wou het hekje niet zijn, waar ze over lei, haar mond niet, haar hals niet, haar harenzij, wilde ik niet wezen, ik moest haar zien, zien en horen en voelen, en in en om haar en bij haar zijn, als op de bloemen de zonneschijn, ik zag haar over de leuning leggen, wat ik wou wezen kon ik niet zeggen.
Ik zag haar over de leuning leggen, wat ik haar zeggen wou kon ik niet zeggen, woordjes wou ik hebben van goud, spreken dat vond ik veel te koud, woordjes van goud die ik kon zingen, zo zacht dat ze haast in de lucht vergingen, woordjes als vlammetjes om je aan te branden, rood in het midden en goud om de randen.
Maar een stem, och een stem, is zo een nuchter geluid, en de wind die blaast de woordjes uit, ik zag haar over de leuning leggen, wat ik haar zeggen wou, kon ik niet zeggen, ik zag haar over de leuning leggen, ik zag haar gezichtje in het water leggen, stil in een spiegel van enkel goud, geurtjes asemde het groene hout, kleurtjes lachte de bonte wei.
Toen met haar voetjes allebei, schoof ze van het plankje en wipte omlaag, in de mollige waterlaag, het water dat spatte met kleine vonkjes, het meisje dat lachte met kleine lonkjes, liep door het water met zacht geplas, of ik dat simpele water was, en toen ze weer aan de oever stond, was ik weer liever de groene grond.
Meisje, o meisje, je weet het niet, liefde is verlangen en geeft verdriet.
19-11-2013, 08:55
Geschreven door André
18-11-2013
Liedje voor Rosinde. G.H. Priem
Blonde Rosinde, ziet ge niet hoe de zon haar pijltjes schiet, door de groene linde?
Geloof me, het is op jou gemunt, zonnetje, zonnetje, och, je kunt toch haar hart niet vinden.
Ik heb er al jaren naar gezocht, heel wat uurtjes doorgebrocht, onder de groene linde.
Als er de maan scheen bleek en koud, Als er de zon scheen warm en goud, droomde ik er van Rosinde.
Kapelletjes stoeien om het huis, het windje zingt met zacht gesuis, door de groene linde.
Alles is zon en alles is geur, Alles is klank en alles is kleur, om het nestje van Rosinde.
Haar venstertje is dat kleine daar, hoe vrolijk grijpen de takken er naar, de takken van de oude linde.
De bladeren kijken de kamer in het rond, o blaadjes, blaadjes, of gij daar vond, een hartje dat mij beminde.
1891 G.H. Priem 1865-1933 Amersfoort
18-11-2013, 08:01
Geschreven door André
17-11-2013
Steden in oude prenten 1
Mechelen, Brussel, Scherpenheuvel en Roeselare uit grootmoeders tijd. Zo schoon.
17-11-2013, 20:36
Geschreven door André
Avondstond 2. Marie Metz-Koning
Gebogen met op mijn schouders een drukkend juk, weet ik de lege vrees van elk geluk, wat zal mijn hand nog bloemen breken gaan? wat heb ik met mijn eigen vreugd gedaan? aan ieder einder, heimelijk, lacht de dood, toch kleurt de lucht van late liefde rood, toch trilt het licht van de Avondster zo vroom, als wist zij nog mijn eerste liefdedroom.
Toch ligt de wereld vol verlangen uit, als wachtte mij een blijde liefdebruid, toch streelt de wind mij als een liefdehand, en geurt de vlierboom aan de waterkant, en witte vlinders, die hun minnaars zijn, drinken de liefde als zoete honingwijn, en een gesuizel in de lovers spreekt, of in een zacht erbarmen alles breekt.
En in de tranen die ik zwijgend schrei, gaat alles, waar ik langs ga, mij voorbij, zoekende handen zijn de bladeren thans, rondom mijn lokken ligt een sterrenkrans, en wat de mensenliefde mij niet biedt, breng ik de mensen in mijn eenzaam lied, de bleke weemoed die ik heb verstaan, de lach van ouderen die al sterven gaan.
De blik van kinderen naar mij opgericht, een lief en niet begrijpend vrouwgezicht, in mannen wat van schuwe eerbiedigheid, één enkele ziel die als de mijne strijdt, en dat mij eigen liefde, godengroot, en het vreemde leven, dat overwinnend vlood, en het hijgend stijgen in mijn eigen pijn, om eindelijk bij God, een mens te zijn.
17-11-2013, 08:43
Geschreven door André
16-11-2013
Avondstond 1. Marie Metz-Koning 1921
De blanke peinzing rijst ten hemel op, een vogel fluit in iedere boomtop, mijn voeten moede, door de velden fluisteren, wat schoon is zal nu hoorloos verduisteren, ik weet het niet, waarom mijn hoofd gebogen, nog luistert naar een kleine liefdelogen, ik weet het niet, waarom mijn ogen gaan, waar ik een woord van weemoed heb verstaan.
Koel is de wind, mijn denkend voorhoofd over, Koel is de nacht, in het zwart gebrande lover, en in mijn borst mijn ganse leven schreit, om één dag van eeuwige eenzaamheid, Wie was er, die mijn trouwe handen nam? Wie was er, die ten troost bezijde mij kwam? Had ik een moeder? Was mijn vader mijn? Zouden mijn broeders wel mijn broeders zijn?
Mijn zusters ogen logen wat ik zocht, Mijn liefste vlood waar ik om liefde vocht, de avond is koel rondom mijn eenzaam hoofd, ik heb vergeefs de dag te schoon geloofd, en waar mijn zekere blikken angstig gaan, zie ik het hoge schoon ter dode gaan, bij bange lichten uit de huizenramen, hokken de anderen in hun armoede samen.
En ik alleen, een ongekende God, voel soms alleen ergernis en spot, de heide wijkt thans naar de eindeloze nacht, de nachtegaal vergaat in eigen klacht, de weide ligt in nevels weggewist, de dag heeft in zichzelve zich vergist, mijn trotse hoofd, in koele en moede pijn, weet maar alleen van eeuwig eenzaam zijn.
16-11-2013, 07:47
Geschreven door André
15-11-2013
Troostgezegden. Johan Huijts
1. Wanneer het nacht gaat worden, goedenacht, de dag heeft ons zijn rijke vreugd gegeven, welke herinnering dit late leven, en deze eenzame het leed verzacht.
Wij hebben ons te vaak samen gedacht, in één gedachte bij elkaar verbleven, dan dat wij voor dit afscheid zouden beven, bang voor de eenzaamheid van deze nacht.
Goedenacht: wij gaan tezamen dezelfde wegen, al schijnen wij in deze donkerte alleen, en wordt er van ons beide nu gezwegen, al gaan wij stil en voor ons zelve heen.
Goedenacht: wij gingen dikwijls zo verlegen, terwijl wij geen woord te zeggen wisten geen...
2. Wij hebben ons in stilte uitgesproken, als wij geen woord meer wisten, en het woord dat wij samen laatst hebben gebroken, nu aan deze zelfde stilte toebehoort.
En heeft zich toegevouwen en geloken, is haar geluid in dit geluidloze oord, en tussen haar bladen weggedoken, haar zeggen en haar zachte zin verloor 't.
En nu ons lijfs nabij-zijn ons ontgaat, zich in deze donkerte nu af gaat keren, en nu de nacht haar ogen-thuis verlaat.
Ik weet dat gij nog altijd naast mij gaat, en tot mijn ogenverlangen weer zult keren, wanneer de eerste vogel morgen slaat.
1908
15-11-2013, 07:51
Geschreven door André
14-11-2013
De dood van een kind. Johan Huijts
Haar riep het koele licht al vroeg naar buiten, zij maakte in het huis maar klein gerucht, van stamelwoordjes, lachjes en een zucht, van zaligheden die zij niet kon uiten.
Het licht scheen bij haar in achter de ruiten, het glanzend raam, het veilige gehucht van haar oogopslag, waarin de lucht gespiegeld lag, in droomver opensluiten.
Daarom is zij gegaan: zij kon niet blijven, binnen de veiligheden van ons hart, uit levens weifeling is zij ontward, wel wetende van statiger verblijven.
Een stil vertoef voor hen die zonder smart, en achteloos voorbij dit leven drijven.
1922
14-11-2013, 07:42
Geschreven door André
13-11-2013
Gedenken. Johan Huijts
Over het bezige van mijn handen, is weer de nacht gevallen: na en ver is mij de zekerheid van één ster.
Leeg en bevreemdend zijn de lage landen, waarheen de oude weemoed mij verbande, geen lamp bleef branden in een klein venster, van veiligheid en hoop, en geen genster, glimt in het begeven van deze duistere wanden.
Een ster: nu ben ik naar het licht gered, van mijner dromen glinsterend vermoeden, een glanzende rivier die is gebed, in banen van het smartelijkst verbloeden.
In vage donkerten het blinkend wed van wateren, inzichtige en goede.
1921
13-11-2013, 00:00
Geschreven door André
12-11-2013
Onafwenbaar. Johan Huijts
Ziet, ziet dit wisselend spel van komen en gaan, dit spelen met het doen en de gedachten, een strak verscheiden en een aarzelend wachten, in wijd verlangen voor u openstaan.
Verschuilen willen wij ons achter waan, en wij willen van elkander wegtrachten, wij willen enkel gaan door verre nachten, tussen de bomen door van een sombere laan.
Maar daar is deemstering in het verschiet, van ogen die dit van elkaar niet dogen, en komen naar elkander toegetogen, om saam te zijn in dit en elk verdriet.
O ziet hoe zij zich tot elkander bogen, en hen de schaduw van de nacht verliet.
1919
12-11-2013, 00:00
Geschreven door André
11-11-2013
Herfst. Johan Huijts
Verwondering die ons wilde nederslaan, werd dan in stille weemoed overwonnen, over dichtbije droefheid ver hier vandaan, is in een glimlach haar opgang teer begonnen.
Waar hebben wij dit voor het eerst verstaan, en ons in die gedachte ingesponnen, die ons met deernis langs onszelf doet gaan, met peinzende handen en nu zo bezonnen?
Stil nu mijn hart, de trage bladerval omzoomt met geen geluid de dood der bomen, die in de lente luid ontwaken zal.
Nu stil, want stilte om droefheid is het overal, de dood wordt toegedekt met stille dromen, tussen de bomen als in een laag dal.
1919 Johan Huijts Rotterdam 1897-1995
11-11-2013, 00:00
Geschreven door André
10-11-2013
Muitende aarde. Carl Scharten
1.Muitende aarde.
Een gele walm welt door de grijze holte van de miststraat, huizenblokken, bonken hun brokken gestolte lava op, in de machteloze volte van de bleke hemelen, een oude twist gaat scheuren de aarde en de hemelen. Stomgeslagen, staat dit stil helse ogenblik te wemelen, te zwijmelen, de doffe, gele, gele hemelen kunnen niet smelten, kunnen niet doorvlagen, met kokend, wit fel vloeibaar licht de torenende bouwselen klomp.
2.Verhelderende pijn.
Er schommelt een bonk van lood, omvacht, door de benen wanden van mijn holle schedel, wanneer stil, dan wacht die, maar buigend, bukkend, dan rolt die zacht bonzende aan de randen. Mijn weten wordt als een schemerzee, waarop dobbert donker een logger, maar hoog erboven zwenkt mee, een licht in top, met het dompend wee, hel denkgeflonker.
1901
10-11-2013, 12:33
Geschreven door André
09-11-2013
De mist. Carl Scharten
De mist is, is...ik voel hem rauw in mijn longen neernijpen, met versmorend grijs grijpen mijn ogenlichten, ik voel zijn klem om mij, in mij, de mist neemt mij, ik ben gevangen, ik ken hem niet, ik voel hem niet met mijn handen, ziet zijn zwaaien zover hij wil, om mij.
God, niet te hebben wat mij houdt gevangen, dat kan ik niet, geef mij o ooggloeiingen, dat mijn ogen zo branden dat ik ziende word, prangen mijn handen dat ik voelende word, ik wil alleen de mist één ogenblik, met mijn handen, mijn krampvaste handen, de mist ombanden, en persen het op mijn borst, van mij alleen.
1901
09-11-2013, 07:48
Geschreven door André
08-11-2013
Holland. Carl Scharten
Het witte huis lag achter ons, en latende bezijden de omschutte moestuin met het koetshuis, doolden wij de bossige dreven in van het verlaten buiten, een tuinman stond er, die zijn hark stilhield en het fluiten staakte, dan harkte weer, het was stil, de lege lanen stonden vol zon, een schone dag nog, toch, te tanen begon het gebladerte, herfst was het, de kastanjes lieten door het dunne bladerdak droefgulden licht vervlieten.
De goudgele herfstlaan uit, waar alreeds de gevallen bladeren ruisvloeren waren om onze voeten, hallen fluwelig zonnegroen gaan glanzend voor ons open, de zomer is niet dood, zijn licht komt nog gelopen door het gloeiend lindeblad van het zonnigste smaragd, schemerend over onze hoofden in zijn doorzichtige pracht, zo staan wij in het lichtprieel onder de groene bogen.
De zuivere lucht is zwaar van aardgeur, en onze ogen zijn zoel gestild met het groene licht, dan, waar wij schrijden naar een zilverige opening in het geboomte, komt tot ons glijden nog zuiverder lichternis, die onze ogen baadt in frisser vloeden licht, zie hoe daar opengaat de stammenrij, en het glanzend mos daartussen ligt.
Lichtende blaren heft een struik onder ons gezicht, Lichtende blaren doet het geboomte over ons vonken, en uit dat bloeiende groenportaal onze ogen blonken, verrukkelijk lag de stroom, de zilvergrijze vloed, van het blauwe boomverschiet, uit tot voor onze voet, en vlietend verder weer, tot waar een ophaalbrug zijn gele balkenstelsel gebroken vond terug, en donkerder in het kabbelend water, en een toren uit dorpse gevelrij zijn leien spits kwam boren.
O rustig Holland dat aan onze verrukte ogen, van het dromend licht der groene bomenlaan betogen, zijn stille kleur ontsluit, en fris ze wakker wast, met het zacht zilvergeglans van het water dat er plast, zachtjes onder ons, dan rimpelend verstuift, wijl de koelte dat over de natte vlakte aanwuift, langs het blote voorhoofd strookt, O Holland, wil in dromen vaak met uw zuiverheid onze ogen kussen komen.
08-11-2013, 00:00
Geschreven door André
07-11-2013
Parijse avondstraat. Carl Scharten
In het stille schemeruur, als onder water beschreed ik de grond van een diepe straatgeul, hoog aan de lucht glom het laatste lichtgesmeul, fjordsteile wallen had de avondstraat er, die klommen somber aan de hemelspleet, donkerst de laagte in, geen winkel plofte vol gaslicht nog, glimmerende ruiten doften, een laatste glimp langs het gladde asfalt gleed.
Zwoel was het in de lucht, ik scheen de slepen mijn lome benen tegen vloeistof op, die nauwde het ademen, tot met hoevenklop voorop, onhoorbaar één van die wondere schepen aanvoer, een omnibus, kajuit beneden had al zijn raampjes leeg, maar van het dek kwam van twee rustige mensen een luid gesprek gesprenkeld in de stilte, voortgegleden is weer die boot, geen voor doorruist de vaart, die golfloos mijn verdronken lijf omklammend, volstaat en stinkt, en mijn leden verlammend, geen nieuwe luchtheid aanbrengt op haar zwaart.
1903
07-11-2013, 08:55
Geschreven door André
06-11-2013
Maartavond. Carl Scharten
Hoe heerlijk is de langere dag, het latere avonduur, dat het nog licht is, koel wel mag het zijn, de zoete duur van de daguren maakt de lente toch, lenteschijn in de lucht, in het park staan de kastanjes nog wel zwart, maar hoe geducht, van sappige kracht pronken er al, de barstige knoppen op, het is stevige vreugde, dra zullen er tal van bloeisels dansen tot de top.
Wat glooien in de schemerstond, zachtgroen de grasgazons, hoe druppelt deze treurboom rond, het sneeuwbloemig katjesdons, een krokusbed doet tippelen, over de zwarte aard, het dicht geel gekelkte, er hippelen de mussen door, wipstaart zit in een jonge haag al groen, klein Jantje, winterkoning, wat wil dat ritselend trippen doen? het is zijn groene kroning.
Maar weliger nog is menig struikje, vol frutselend geblaarte, zo mals en fris gebloeid..., zeg ruik je het groen, de vochtige aarde? En hoor, hoor, door de stilte fluit, een zoete orgeling, wellend in juberlborrelen uit, wijd door de schemering, zie ginder, in die zwarte boom, stil op de hoogste tak, zit zwart de vogel in die droom, van vreugde onder het wijde hemeldak.
Zijn zoete gorgel kropt vooruit, zijn fluitend snepje spert, hij zingt de avond in, hij fluit naar het stille avondrood, dat uit- bleekt over de grijze tuinenverte.
06-11-2013, 07:57
Geschreven door André
05-11-2013
Sneeuwavond. Carl Scharten
In de witte winterkamer, wijlt heldere schemering van sneeuw, die buiten ging maakten de straat eenzamer en inniger, door bleke gordijnen dringt die blanke stilte van wit, de klanken zijn klein en klaar van spreken, als bloemen zonder steel, zo eenzaam in de lucht, wijl het gaande voetgerucht, stilt in witte sneeuwdeel.
In het witte, sneeuwige licht, schemerig door de kamer, fluistert een zoet gestamer, zoel langs mijn aangezicht.
Mijn vrouw, wat is er blank een jubeling in ons, wij kinderen, die dat dons zo minnen, die zo rank de jeugd jubelen voelen, in dit zuivere sneeuwlicht, de schemering verdicht, maar blankheid blijft, door koele en blanke winternacht, dromen er bloemen wit en geel, geurend. Ik zit met jou stil in de nacht.