Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
02-10-2013
Dromerij. Julius De Boer
Ruisende woorden strelen mijn ziel tederste snaren, die liefde in melodieën uit mij zingen, als zingen nachtegalen in dit uur, zij zijn verscholen in kruinen, of vrij in het klare gestraal, van maan en sterren en lichtschemeringen zingen zij, onbewuste zangrijke kinderen van de natuur.
Toen viel een genotshuivering van haar schoonheid over mij, in uur na uur van dromerij, de lichte schemering van mijn zielewoning in, ik zag door vensteren langs nachtzomen wijd, uitstralen maan en sterren vol toverij, en in het licht verscheen mijn dromenkoningin.
Mee zingt het licht in de zang van nachtegalen, en het schemerig wuiven van haar waasblank kleed, langs fluwelen wouden ruist als verre zeewind, een verre stem komt in haar zoetste taal verhalen, fluisteren wat alleen een minnaar weet, in de betoveringsjeugd der liefde, mijn wonderkind.
02-10-2013, 07:40
Geschreven door André
01-10-2013
Stille lach. Julius De Boer
Bij stille lach, in blanke droom van tuinen, bloemenvolle weelde, en tooi van licht om ogenzacht, door fluwelen schijn in schemerstroom, weeft 's avonds, het vreugdevol gekweelde en minnelijk lied, tot wenkt de nacht.
Bij stille lach tint waziger schijn, nog dan deze avond haar gelaat, zacht hoog gericht ten hemelbogen. Hoort zij der vogelen lied, of zijn haar dromen meer? Het licht wijlt laat tot wenkt de nacht met schemerogen.
O lachend droomgelaat, in tuin van louter weelde, en weken gloor, hoe ruist een stroom van bloemen zacht, door windharp in kruin bij kruin, stil in hemellicht, schijnt voor haar ogen, een dromenrijke nacht.
O stille lach, nooit schoner heeft het sterrenlicht, een droom beschenen, zij is zoo eindeloos teder bewogen, en van haar engelen aanschijn, zweeft de naamloos lieve lach daarhenen, de ganse nacht uit dromende ogen.
01-10-2013, 07:31
Geschreven door André
30-09-2013
Avond. Julius De Boer
De avondhemel fulpen strak, violet en bruin, een boom ontplooit er boven het dak, ruisloze kruin.
De schemering is op aarde een droom, en bijna stil, hangt over het huis, hoog in een boom, even windgetril.
Een klok in de lucht teder als zij, luidt ver heel zacht, een vogel in de kruin dichtbij, die weent zijn klacht.
Ik hoor het bijna niet, het leven uit de verre stad, het komt groot en stil, ik hoor het even langs het avondpad.
De hoge boom, zijn volle kruin, nu roerloos stil, de witte bloemen in de tuin, zo puur en stil.
O avond, droomzacht schemeruur van rust en vrede, is het al volbracht na lange duur, na droom en bede?
Nog dwaalt een eenzaam moe gerucht, heel zonder wil, van het grote leven in de lucht, heel hoog en stil.
De vogel zingt zijn laatste tonen zacht, zuiver en schoon, het al wordt stil, sluimerend vannacht in dromenwoon.
1904
30-09-2013, 07:31
Geschreven door André
29-09-2013
De kerk. Julius De Boer
Om de donkere kerk, waar rode vensterogen in de avond staren, strak, meedogenloos, is Gods mysterie duister, eindeloos, na eeuwen dromen. Het ruist door de tempelbogen. En het vroom gebed van wie daar knielend huiveren, voor het groot geheim, in eigen zielesfeer zichzelf bekent zijn zwak, het valt suizelend neer, in het droomgeruis, en het zal in leed verzuiveren.
De louteringssmart is schoon voor de kinderziel, in het somber lijf van de oude smekeling, die het leven heeft geboet, nu in donkering de zielevlam opwaait voor de schaduw viel: zal in het nieuwe leven, zuiver het schemerland van stille droom en leedloze liefde bezweven, zal in het hoge rijk van Gods troon blij leven, als het lijf verreind is, vrij van zondenbrand.
De zielevlam flikkert in schemering, en klankgedein als woud- en zeegeruis, van nachtgolven om het somber huis, vol schimmenschijn, een donkere omkerkering. Klein is het mensengebouw, groot is het heelal, daar ruist de stem der oneindigheid, van woud en zee, van hemelen wijd en zijd, van eerste daad tot laatste sterrenval.
O God, O groots heelal, omflonkering der ruimten eindeloos waar het licht in viel, het oneindig woord is adem van uw ziel, de hemeltransen zijn omkerkering, van vrije mensen, waarheid innig trouw, hoor deze zang, gebed en mooi gedicht, een kerk is Gods heelal, de wanden blauw zijn eindeloos ver, vol wonder flonkerlicht, de wereld ademt in het heilig nachtgebouw.
Een stem stijgt op in het licht van het sterrengeruis, een eeuwig lied is het stromend lichtgeruis, van kim tot kim langs zee en golvend woud, langs stroom en vliet en deinend goudgeel koren, langs groene velden, bruine heiden, heuvelen en dalen, vlakte, dorp en steden toren, al hemelen door, wie kan die stem beteugelen? Eeuwen na eeuwen wentelen rusteloos voort, één ogenblik van Gods bestaan, en het lacht de wereld toe in een nieuwe dag, en het woord zweeft eeuwig ruisend heen, door de donkere nacht.
1900
29-09-2013, 08:56
Geschreven door André
28-09-2013
Winternacht. Julius De Boer
Mij scheen de zon in nevelen vergaan, zo was de dag met sneeuw en damp bevracht, nu strooit de nacht op aarde- en hemelbaan, veel lichten, maar geen vreugde lacht.
In het wazige schemerlicht blijf ik eenzaam staan, in weemoed diep, maar zonder woord van klacht, ik zie het nachtmysterie peinzend aan, als in een droom, geboeid door tovermacht.
Het koele zilverlicht van de volle maan, en sterren wijd verstrooid doorschijnend zacht, het stil en groots heelal, waar roerloos staan, de fijngehakte kruinen sneeuwbelaan.
O zie die stille, koude schitterpracht van de witte bomen, in de winternacht.
28-09-2013, 08:46
Geschreven door André
27-09-2013
Oktoberonweer. Julius De Boer
Een donderslag davert in doffe zwaarte, langs sombere velden, bossen, heuvelklingen, zie hoe in angstige stilte, blauwlichte klaarte van een weerlicht, vlamt door verre avondkringen.
Weer volgt de donder, die in groot gevaarte door het luchtruim dreunt in dieper schemeringen, dan daalt na even stilte, op het dicht geblaarte een regen neer, en wekt herinneringen.
Het onweer wijkt, verrommelt in de verte, en in het koel geruis van milde regen, in het duistergroen geboomte, hoor ik gezang, daal in mijn zielerust die ik zo verlang.
Kalm en weemoedig zweeft langs de avondwegen, muziek van droom en lied tot het hoog gesternte.
27-09-2013, 07:59
Geschreven door André
26-09-2013
Heldere nacht. Julius De Boer
De nacht is als een zee van licht, waar deint de zilveren maan, laag aan der aarde zoom, die stijgt omhoog aan nachtelijke doom, en zich in het vloeiend licht in glans verreint.
O lief, op de donkere aarde rijst een gloom, (1) een gouden nevel tot symbolen lijnt, het is altoos uw beeld dat als in een droom, in de glans van eeuwige sterren mij verschijnt.
Mij licht uit de heldere nacht, nog reiner glans dan van de hemelen straalt. Daar is ontloken mijn droom tot lichtend lied, en aan de trans zoek ik mijn rust, in rijk van droom en lied.
In gouden schaduw eenzaam weggedoken, tot de ochtend weer langs doffe sterren vliedt.
(1):gloom=schemerlicht 1901
26-09-2013, 00:00
Geschreven door André
25-09-2013
Vogelenzang. Julius De Boer
Wat blijde weelde van gezang, stijgt uit het zonnige zomerbos. O hoor het gestage dooreen, van duizend tonen hoge en lage, hoe jubelend elke zanger viert zijn bruid.
De schuwe zwarte merel klaterend fluit, en scheert in vlugge boog schuin langs de hagen, strijkt neer en wipt, kijkt om..., maar durft het niet wagen, vlucht weg in het bos..., en schaterend sterft het geluid.
O hoor hoe daar de koekoek roept, verscholen heel diep in het hout, roept blijde keer op keer, totdat al suizelend de nacht daalt neer.
De nachtegaal uitjubelt als violen, zijn klanken parelend in het lichte meer, waar de zilveren maan en sterren wemelend dolen.
25-09-2013, 00:00
Geschreven door André
24-09-2013
Lente 2. Julius De Boer
Het schemerend ogenlicht en golvend haar, het gebogen hoofd en het maanlichtkleed in plooien, zacht zwevend in een schijnsel, op het gebaar van de avondstroom, en vluchtend langs de glooien, van het fluwelen woud, zij lacht en weet hoe mooi een lichtschijn is om haar, die met week gebaar en stem er zweeft: wel lijkt het als bloemenstrooien dat lichtend nacht begoot, of het maanlicht waar.
O het lichten van haar stem,...: besnaarde wind, boog om de kim, zeeg op de heuvelen neer... Was het bosgeruis van ver...? Zilverig getint van dropjes door het loof...? Van regen het teer gesuis op zee...? Wie haar in schemering vindt? Zij vlucht en duikt in het sterrenlichte meer.
24-09-2013, 00:00
Geschreven door André
23-09-2013
Lente 1. Julius De Boer
Er blinken repen gouden zonneschijn, door fluwelen schaduwen van het lentewoud, waar, als de wind er ruist, het zonnegoud verstuift in grillige vormen en gelijn.
Wat jubelend gezang klinkt door het hout, dat echoot parelend weer haar klanken rein, hoe murmelt blij de beek, en vliedt langs fijn bebloemde boorden, door het ruchtig woud.
O blonde lente, ik strek mijn armen naar u heen, hoe gouden is uw golvend haar, hoe licht en rein uw oog, hoe ruist het bloemig kleed, om uw blanke heupen, borst en armen heen.
Mijn lief, mijn al, ik zag uw beeld, o weet: ik spreek uw naam, ik zie uw klaar gezicht.
1899 1873-1966
23-09-2013, 07:56
Geschreven door André
22-09-2013
Antwerpen in oude prenten 3
Antwerpen zo schoon. Prenten uit grootmoeders tijd.
22-09-2013, 09:27
Geschreven door André
Het einde. Marie-Metz-Koning
Eens zal de wereld stil zijn en volstreden, en alles zal verzadigd zijn in weten, wijl niets om niet was, is er géén vergeten: de ziel behoudt wat zij in het verleden heeft geleden.
En op een hoge berg zal zijn een tempel, heel wit en stil, met wanden kalm en blankend, en een mensenpriester, eenzaam dankend, zal zwijgend uitzien op de lege drempel.
En in zijn geest zal alles zijn vergaderd, wat miljoenen jaren weten brachten, van godenrust zijn al zijn gedachten, wanneer hij tot het Allerheiligste nadert.
En met door eeuwen leed gewijde handen, legt hij de laatste wierook in de lampen, en ziet met zachte glimlach hoe de dampen, de tempel uitzweeft, langs verlaten landen.
En hoog zal de blinde godheid tronen, en het laatste offer van de laatste dagen, zullen zijn engelen aan zijn voeten dragen, maar door geen woord zal hij de priester lonen.
En in de tempel zal de priester buigen, en knielend op tot God zijn armen strekken, dan zal de dood zijn ziel tot leven wekken, en van Gods wijsheid in zichzelf getuigen.
1919
22-09-2013, 07:08
Geschreven door André
21-09-2013
Ik zie. Marie Metz-Koning
Ik zie in nevels van het onbegrepen en ongeweten leven, dolend gaan: de vage mensen in hun vage waan, met voeten die slavenketenen slepen.
Ik zie hun zielen al van angst beknepen, hun daden zonder zekerheid gedaan, hun woorden die maar aarzelend henengaan, hun ogen die in leugendromen dwepen.
Hier zie ik lichten, soms een enkele blik, en daar een hand, maar in een half gebaar, soms zonneluister op wat glanzend haar, en altijd weer: het verschrompen als in schrik.
Ik zie de mensen in vreemde, vage scharen, als oude kinderen, die nooit volwassen waren.
1919
21-09-2013, 07:42
Geschreven door André
20-09-2013
In vrede. Frits Tingen
Het stervende gebladert, valt stil op aarde neer, het leven wordt vergadert, tot zijn oorsprong weer, het heeft zijn taak volbracht, miljoenen levens sterven zacht, in diepe vrede.
Dit is het grootste wenden, van het leven naar de dood, die straks weer uit zal zenden, de kracht die tot hem vlood, opdat het kleine deel vergaat, en het grote leven zelf bestaat, in sterke vrede.
Het hart van wie dit sterven, met binnen ogen ziet, het hoort de ritmen zwerven, van het nooit volzongen lied, dat door de dood het leven wil, en voelt zichzelve wijd en stil, in deze vrede.
20-09-2013, 07:25
Geschreven door André
19-09-2013
Nu het nacht is. Frits Tingen
Wie
roept mij nu het nacht is,
en lokt
met vreemd geluid,
mijn
geest die moe gedacht is,
de tent
der ruste uit?
Mijn
denken lag gedoken
en mijn
bewustzijn sliep.
Was
daar een woord gesproken?
Was
daar een stem die riep?
Ik lig
nu het leven zacht is,
te
luisteren diep en stil,
wie
roept mij nu het nacht is,
wie die
mij wekken wil?
Ik ken
u, sterke strever,
uw
ritme in mij leeft,
gij
zijt de levengever,
die mij
geroepen heeft,
wanneer
gij roept dan zing ik,
het
lied dat ik ontving,
en mijn
vermoeidheid dwing ik, te wijken wijl ik zing.
O
schoonheid die verwacht is,
de
lange eeuwen door,
wij
zoeken nu het nacht is,
in het
duister naar uw spoor.
nu
liggen in de steden,
vermoeide
mensen neer,
zij
zijn vol duisterheden,
een afgod
is hun heer.
En
toch heel diep van binnen,
nog
bijna onvermoed,
wil
daar een lied beginnen,
wat
bruist daar in hun bloed,
omdat
hun ziel versmacht is,
en al
hun vreugd vergaan,
roept gij hen nu het nacht is,
dat zij uw woord verstaan.
Wil gij
hun wezen wekken,
roep
heel uw volk bijeen,
dat
zich hun harten strekken
naar uw
gemeenschap heen,
door u
omhoog gestoten,
stijgt
in hun ziel uw geest,
eens
vieren zij als genoten,
uw
eeuwig wordingsfeest.
Wij
weten dat uw macht is,
de
bouwer van de tijd,
wij zingen
nu het nacht is,
daar gij de wording zijt.
19-09-2013, 07:47
Geschreven door André
18-09-2013
De zanger van de nacht. Frits Tingen
De zwakke wind deed tastend zacht de ramen trillen, de zanger van de nacht zat aan mijn bed en zong, mijn ogen zouden zich tot slapen sluiten willen, wanneer geen wonderzang mijn ziel tot luisteren drong.
Ik voelde mij een weelde huivering doorrillen, die rust en moe zijn met een lied tot wijken dwong, ik wou verstaan en alle vage vragen stillen, de zanger van de nacht zat aan mijn bed en zong.
De zanger van de nacht stond aan mijn zij, bij dag: ik wou verstaan en alle vage woorden weten, maar wensen wekkend, altijd onbegrepen lag het lied, en vroeg, en zong in zacht gesmoorde kreten.
Ik weet niet wat zijn zoekend vaag gefluister is, maar altijd hoor ik de zanger in de duisternis.
18-09-2013, 08:50
Geschreven door André
17-09-2013
Het lied dat ik zing. Frits Tingen
Het lied dat ik zing, is klein van geluid, het is niet een ding, dat uit diepten ontspruit, van donkere droefheid, of zwijgende stroefheid, het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing, is machtig noch zwaar, het gaat in een kring, en het keert weer, tot waar het eerst werd gewonnen, uit lichtende bronnen, het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing, is helder van toon, stil jubelend ging het omhoog, en zo schoon, als ik nooit durfde hopen, bloeit het nu open, het is maar het lied van een dag.
Het lied dat ik zing, is vrolijk en vrij, zo even ontving ik het, gretig en blij, nu laat ik het huppelen, als klinkende druppelen, het is maar het lied van deze dag.
1921 Frits Tingen. Nederland 1900-1982
17-09-2013, 07:47
Geschreven door André
16-09-2013
Donder en bliksem. Hijman Binger
Als donkere donderwolkkolossen, met bulderend geweld, hun koppen op elkander botsen, waarom zo bang ontsteld?
Van het bulderen hebt ge niets te duchten, het deert uw huis noch hof, van louter bolle wolkgeruchten, nooit iemand een letsel trof.
Wat ducht ge? Het zijn de tongenspitsen, van een stille bliksemslang, die uit haar schuilhoek neer komt flitsen, met slinkse kronkelgang.
Geen holle donder is te vrezen, al beeft ge van het misbaar, een fijne bliksem is een wezen, waarvoor u God bewaar.
1883
16-09-2013, 07:43
Geschreven door André
15-09-2013
De nachtegaal 7. Hijman Binger
En ginder diep in somberheid verzonken, pal boven de onheilsplek, vast aan zijn tak geklonken, daar kwijnt, daar treurt de nachtegaal. Door bevend lover boort een hemelstraal, flikkert in het oog van de eenzame zanger, daalt op zijn uitgemoord, ontredderd nestje neer, en tergend toont hem al, al zijn ellende weer. Dat hardt, neen dat hardt hij niet langer. Zijn kopje gonst, zijn hartje bonst, al bang en banger, de nachtelijke stilt, wekt vuurvenijn, in boezempijn, zijn borst zwilt, en jaagt en zwoegt, van smart doorwroegd, zijn bekje trilt, en heft van de aard, in het schemerduister, zich heftig hemelwaart. Daar breekt hij los, nu luister, luister, een zilveren tranenstroom ontspringt zijn kluister, doorwoelt, doorbruist de kalme, ruime lucht, in ongestuime vlucht, voortstuivend, tot eensklaps zijn keel adem derft, zijn felle klacht besterft, in stil gesnik, en wegsterft in een zucht. Het is uit. Nu niet, nu niet, nu huiverdroef gefluit, al zoetjesaan, en toen, zoetvloeiend stemgestoei, weemoedig teer, sidderend, kwelend, gekwinkeleer, herinnerend hun minverkeer, hun keuterig hoekje in huwelijksbloei, hun woelig troepje, hoe mooi in groei, en nu, nu, nu? Hoe wreed, hoe gruwzaam wreed, hoe schuw, niets, niets dan rampspoed bar en zwart. Een stukkend nest, verbrijzeld hart, is al wat van zijn liefde rest. Al wat hem dierbaar was, te niet, te niet, en wild en wilder stormt des zangers wanhoopslied, doorbruist, ontroert de kalmte der ruime lucht, in ongestuime vlucht. En op dat heilloos lied, die schelle zielerouw, ontwaakt en trilt de landouw.
En het bruidje, luisterend met halfgeloken ogen, ziet op, en teder glimlachend tot haar gemaal, en drukt zijn hand, en roemt van blijdschap opgetogen: "Wat zingt hij goddelijk mooi, die fiere nachtegaal."
1885 Hijman Binger Amsterdam 1824-1890
15-09-2013, 10:00
Geschreven door André
14-09-2013
De nachtegaal 6. Hijman Binger
Het breed portiek der donkere lindelaan, heropent plotseling heel de sterrenoceaan, en gunt door het ruim, hun blik opnieuw ruimbaan. Zij wandelen het voetpad rond van het open bosrondeel, omringd door een drang van reuzebeukelaren, tengere elzen met hun waaierkapiteel, abelen, het forse lijf in wit fluweel gehuld, bomen die hovaardig nederstaren, als het adellijk geslacht der bossen, op luitebomen, zwellende van bloesemtrossen. Een koningseik, krom onder het gewicht der jaren, beheerst vooraan het spookachtig schouwtoneel, vol tintenwemeling en schemerglansgespeel. Nabij het dicht beluwend haagstruweel, noodt hen een boerse bank, bij alle jonge paren uit de omtrek, vermaaard en uitverkozen, om rustig al kozende te pozen, getuige mee van liefdejokkernij, (1) van zoete dromerij, van eden lang verzaakt, en hartstocht lang bestorven, een album tevens, plomp met namen volgekorven, en koppelletters, wild verwarreld ondereen.
Het midden van het rondeel glooit rondom naar beneen. Daar glimt een vijver, waar bedwelmt van zoete roken, in het hagelwit of goudgeel kleed geloken, op weelderige, satijnen peluwstoelen, de waterleliën zacht heen weer wiegelen, rieboord en pinksterbloem in suizeling, weerspiegelen de sterren hun gloed in koele, met glinstervisjes stoelewoelen, die in hun wereld van lichtgroen kristallijn, elkaar om buit belagend, omkrioelen zich even dwaas als wij, vergapend aan de schijn. Hier slenteren zij, de jonge trouwgenoten, het maanlicht blinkt, om het lachend blank gelaat der zielsaanbedene, dat hij dwepend gadeslaat. En haar hand in zijn palm gesloten, zacht prangend roept hij in verrukking uit: Wat schoonheid overstraald mij de schoonheid van mijn bruid?