Als de brem bloeit staat de heide dag en nacht in vlam en vuur. En de kim gloeit aller zijden, gele brand op blauw azuur ! Als de brem bloeit in de Kempen, is de winter moe gesard; Als de brem bloeit is de Lente daar terug in het land van mijn hart.
Als de brem bloeit, alle vogels keert uit verre zuidervlucht. En de leeuwerik rept de vleugel, hangt te vedelen in de lucht ! Als de brem bloeit op de heide, schalt een lied uit haal en kant, Als de brem bloeit is de lente terug in mijn oud Kempenland.
Als de brem bloeit gaan wij stappen, longen open, voeten vast; En de zon schroeit, zerpe sappen barsten uit de dennebast ! Als de brem bloeit op de heide, reiken wij elkaar de hand. Als de brem bloeit is de lente terug in ons oud Kempenland.
14-07-2013, 07:45
Geschreven door André
13-07-2013
Naar wat de dennen fluisteren. Armand Preud'homme
Naar wat de dennen fluisteren, die buigen kruin aan kruin, zit ik zo vaak te luisteren, in het buntgras van de duin, hoe zon en zomer pralen, op het purper van de hei, wat toverkleur zij malen, maar alles gaat voorbij.
De winter komt gedrenteld, en weg is het paradijs, de wereld ligt gewenteld, in sneeuw en vorst en ijs, waarboven koude sterren, op nachtelijk pij, al tintelende maren, maar alles gaat voorbij.
Wij zien hoe het mensenleven, verstuift aan onze voet, de jongen piepen even, zo de ouden voren doet, de grijsaard blikt met weemoed, terug langs weg en hei, en zucht met stille deemoed, nog sluiten en voorbij.
Maar gaat de liefde wonen, in harten edel van klank, dan blijft zij daarin tronen, en eeuwig is zo lang, want edel minnen verwoest niet niet alles gaat voorbij, want oude liefde roest niet, zij blijft steeds jong als wij.
13-07-2013, 07:28
Geschreven door André
12-07-2013
Mijn Kempen. Armand Preud'homme
Geen land ook ter wereld hoe schoon of hoe rijk, is het land van mijn hart, mijn heimat gelijk, hier zaaiden onze handen en groeit er ons brood, hier vinden wie gingen de rust in de dood, hier stapelen de wolken kastelen opeen, en giert er de Noordzee de wind om ons heen, hier jubelt de zomer in heide en ven, hoe heerlijk de Kempen, zo schoon ik niets ken.
O mijn Kempen, ja mijn Kempen, O mijn enig heimatland, en waarvoor een vlam van liefde eeuwig in mijn harte brandt.
Hier malen de molens de rust over het land, verdolen van wegels in het stuivende zand, hier heersen de vlakten en ruiselt ons lied, beklemmen geen verten het vrije verschiet, het goud van uw zandzee, het purper der hei, het tovert visioenen van wellust in mij, van dennen en berken, van berken en den, hoe heerlijk de Kempen, zo schoon ik niets ken.
O mijn Kempen, ja mijn Kempen, O enig heimatland, en waarvoor een vlam van liefde eeuwig in mij harte brandt.
12-07-2013, 07:51
Geschreven door André
11-07-2013
Samen varen. Armand Preud'homme
Kent gij lief de diepe wateren van mijn schone Scheldeland? Waar de golven lichtend klateren, waar de hemel openbrandt? Dag en nacht wou ik er wijlen met u liefste aan mijn zij, lijk de sloepen zachtjes zeilen op het deinen van de tij.
Laat ons liefste, samen varen, door mijn schone Scheldeland, met wat bloemen in je haren, bloemen van de waterkant.
Kent gij lief de groene dijken met het glanzend grazend vee? Waar de golven schuimend wijken voor de wekroep van de zee? Dromend bij de wilgentronken heb ik er steeds aan u gedacht, terwijl de waterlelies blonken in de zuivere zomernacht.
Laat ons liefste, samen varen, door mijn schone Scheldeland, met wat bloemen in je haren, bloemen van de waterkant.
Zaagt gij lief de sloepen varen zeilend door mijn Scheldeland? In de glans der notelaren bloeiend langs de waterkant? Zon en maan gaan door de wolken, goud en zilverig ruist er het riet, en in het diepst der waterkolken zingt de vloed zijn toverlied.
Laat ons liefste, samen varen, door mijn schone Scheldeland, met wat bloemen in je haren, bloemen van de waterkant.
Peer 1904-Brasschaat 1986
11-07-2013, 07:33
Geschreven door André
10-07-2013
Adagietto. Jenny Mollinger
Na dolende, worstelende, eenzame zwerving, de thuiskomst der liefde, de roep van de werving, de heimwee dat smeekt in het bevel van de kracht, de stem van de man in het omvleiende duister, naar wie hem verbeidt in verinnigde luister, (1) de vrouw in de nacht.
Geheiligd verbond van verstrengelde zielen, waarover de bloesems der eeuwigheid vielen, ontbloeid en gerijpt in de dauw van het leed, de zucht van de wind in de toppen der bomen, het tijdloze lied van het ruisen der stromen, aanzwellend en breed.
Bezwijkend verweer onder tedere handen, de overgeleverde, bruidlijke landen, de omhelzende baai die de golfstroom ontmoet, de branding, die smachtend haar zoekt om te rusten, harstochtelijk omstuwend de duldende kusten, het strand en de vloed.
Hier heerst maar één rijk, want hier zijn twee tezamen, de liefdesnacht draagt hun gestamelde namen, verenigd geheim van verrukking en wee, en deelt op onzichtbare, suizende vlerken, het boven de wetten van wereld en kerken, de hemel mee.
(Adagietto uit de vijfde symfonie van Mahler) (1): verbeiden=wachten
10-07-2013, 07:59
Geschreven door André
09-07-2013
In zee. Jenny Mollinger
De golven daveren op mij aan, O weelde, jong en sterk te zijn, en in de zomerzonneschijn, de wilde branding in te gaan.
Hoe sist en gist het om mij heen, hoe spat het blinkend witte schuim, de zee speelt uit haar dolle luim, en beukt en geselt mij de leen.
Ik voel mij zo gelukbelaan, in deze morgenheerlijkheid, dat met een vreugdekreet ik wijd, mijn beide armen uit moet slaan.
De golven daveren op mij aan.
09-07-2013, 08:32
Geschreven door André
08-07-2013
De Cactus. Jenny Mollinger
Ik zie u en ik ken u niet, geheimvol leven, in het licht van de hemel giet, staat gij te streven.
Een wezen dat schoons kracht vervuld, niet schijnt te bloeien, een raadsel stug van stom geduld, een roerloos groeien.
Een ding waar ons begrip voor zwicht, dat deel der verten, zijn sprakeloze hartstocht richt, naar de gesternten.
Een wonder, niet met onze pijn en vreugde gemeenzaam, een wonder die nooit buit zal zijn, zichzelf en eenzaam.
08-07-2013, 07:39
Geschreven door André
07-07-2013
De brem. Jenny Mollinger
De starre winter is voorbij, langs donkere heideranden, staat fier de gouden vlam van mei, de brem te branden. De moede glimlach, van wie veel verloor in waan en logen, ontspant, het zegevierend geel danst voor mijn ogen.
Van zelfde leven altijd weer, uit duister en versterving, bloeit op verjongd de wederkeer, ter nieuwe werving van ons verdoft, ontglanst gemoed, dat plots een weerloos dromer herkent, in deze kleurenvloed, de eigen zomer.
Zo vlamt op liefdes oude grond, uit donkere stille dalen, haar jeugd weer op in enen stond, als de brem in mei, felgoud en blond, in tartend stralen.
07-07-2013, 07:20
Geschreven door André
06-07-2013
Avond. Jenny Mollinger
De wind die in de schoorsteen zingt, de klok die het ijlen van de tijd, met kalme tik tot rust herleidt.
Het lamplicht dat het naaste omkringt, maar in de hoeken donker laat, zo menig ding dat flauw omlijnd, iets teders te overpeinzen schijnt.
De houding en het zacht gelaat, van een klein Madonnabeeld. Een kelk van rode tulpen, slank en pril, of bloem na bloem iets schenken wil, zo reikend en ontvangend elk.
Een boek dat open op mij wacht, met woorden die ik ken en min, al voor ik lees, zijn schoonheid in mijn mijmering uit te beelden tracht.
De rosse gloed van helder vuur, de trouw der dingen om mij heen, gordijnen dicht en ik alleen, hier in de tover van dit uur.
06-07-2013, 07:49
Geschreven door André
05-07-2013
Hooggebergte. Jenny Mollinger
God, ben ik u nabij, uw kind? God werd ik ziende, of werd ik blind van witte doom, die in de rotsspelonken dwaalt, waaruit de stilte ademhaalt?
Ik droom, ik droom, ik ga in nevelen gehuld, maar het is als werd mijn ziel gevuld, met groeiend licht, een statig door de dichte damp gedaalde gloed der grote lamp, uw aangezicht.
Ik tast mij door uw stilte heen, ik ween geruchteloos, ik ween mij stil en sterk, maar het kloppen van mijn hart is luid, wanneer ik nader als een bruid, uw sneeuwen kerk.
05-07-2013, 07:49
Geschreven door André
04-07-2013
Februari. Jenny Mollinger
De dag is dampig, en de hemel blind van trage tranen. De aarde ligt te wachten in heimelijk verzaam van stille krachten, gelijk een moeder wachtende haar kind.
De bomen schimmen door de regenmist met klamme takken, leeg van lentewazen, een vogel echter zingt in zoet verdwazen, de vogel droomt en zich vergist.
Het is of God iets droefs geduldig doet, de regen ruist de duistere wereld over, doch het argeloos lied, jubelt van de tover die er nog niet is, maar eenmaal komen moet.
Geheimen fluisteren uit elke boom.
Vermoeid en zuchtend, schuifelt langs de akker de wind voorbij, mijn hart is leeg en wakker, de hemel weent, het vogellied wordt zwakker, en liefde blijkt een weggewaaide droom.
04-07-2013, 07:31
Geschreven door André
03-07-2013
Gustave Mahler. Jenny Mollinger
Wanneer de kille ochtendschemer bleekt, een vogel zingt met koel en blank geluid, zijn liedjes in de naakte stilte uit. En langzaam door een witte nevel, breekt
de klaarte van de naderende dag, dan straalt ook in de stilte van mijn ziel, iets open waar de gouden glanzing viel, het schuchter wonder van uw milde lach.
Doch wie zich dankbaar voor het donker weet, wanneer de koepelende nacht zich neigt, wie voor het licht een eenzaam leed verzwijgt, vindt in de duisternis uw snik, uw kreet.
Gelijk een kind zich tot zijn moeder richt, in vreugd en pijn, omdat zij alles kent, en troosten en begrijpen kan, zo wendt, ons hart zich tot uw donker en uw licht.
03-07-2013, 08:40
Geschreven door André
02-07-2013
Erkenning. Jenny Mollinger
Toen ik je nog niet kende, viel je stem verkondigend in mijn ziel.
Mijn ganse zijn, ontwaakte tot het heerlijk licht, van levens innerlijk gezicht, in vreemde pijn, die rijkdom werd voor wie verstond.
Het was alsof ik iets hervond, ik wist niet wat, een vaag in droom bezeten goed, die ons de dag vergeten doet, een schone schat.
Ik heb je weifelloos verstaan, ben stil doorhuiverd heengegaan, bedroefd en blij, maar weergekeerd als tot een feest, naar jou met toegewijde geest, jij leerde mij.
Je leven is een daad, en sterkt mijn wezen, dat gelooft en werkt, gestadig tracht een poort te bouwen, steen voor steen, hoog over eigen kleinheid heen.
En ik weet, dat zacht, wanneer mijn levens nacht omspant, naast moeder, wier vertrouwde hand mijn tasten leidt uit dreigend donker, jij vriendin, mijn bange ziel zult voeren in een warme veiligheid.
02-07-2013, 08:16
Geschreven door André
01-07-2013
Klein Maarten. Jenny Mollinger
Wanneer je het hoofdje heft naar mijn gezicht, om mij te kussen, is het of een licht teer vlindertje komt strijken langs mijn wang, je jonge stemmetje, klinkt als het gezang van een vogeltje, dat zijn tevreden zijn, luid in blijde klanken van verrukking uit.
Je ogen zien iets dat wij niet meer zien, wat weet jij beter, meer dan wij misschien, wat denk jij toch, wanneer je handje loom het spel vallen laat, je ogen wijd van droom, ons aanzien met zo een blanke glans erin, als vond je plotseling het fijn begin, van een hemelse, juist gehoorde melodij?
Als keek je even aan je spel voorbij, naar iets ons onbekend in aardse woon, dat leeft in het land, waar alles ijl en schoon en zuiver is, als werd je afgeleid naar door de mens vergeten zaligheid.
Dan, langzaam glijdt er om je kindermond een lachje, om het blote knietje rondt het handje zich, en onder het hoofdje fijn, rekt zich het naakte rugje, teer van lijn, en in mij zwelt het zalig weten aan, dat er op aarde wonderen bestaan.
1897-1958
01-07-2013, 07:52
Geschreven door André
30-06-2013
Moeder en kind 2
Mooie oude prenten uit grootmoeders tijd. Zo schoon.
30-06-2013, 14:15
Geschreven door André
Herinnering. Jan Veth
Hij had het grote land aanschouwd, de mateloze vlakten, waar onder de hemel wijd uitgebouwd, de golvingen verstrakten.
Waar het felle kleurenspel vervloeit, als tempering van woorden, en het worstelen van de wind zich boeit, tot murmelende akkoorden.
Waar purper, goud, noch marmerpracht, de zinnen overrompelt, maar deinende contourenkracht, de geest in deemoed dompelt.
Diep in zijn ogen was het licht, van vrede en verzoening, en op zijn helder aangezicht, lag rouw noch boetedoening.
Hij was van hen, die stage strijd, verduren zonder klagen, van hen die in gelatenheid, zwijgen maar niet versagen.
Hij had het wijde land aanschouwd, waar stilte en vrijheid wonen, en in de nacht die statig blauwt, stoorloos de sterren tronen.
30-06-2013, 08:49
Geschreven door André
Onvervuld. Jan Veth
Ik wiegde mijmernachten lang, op spelingen van maat en zang, maar kon het woord niet grijpen, waardoor het wankele refrein, tot klanken klaar als kristallijn, en rijker zin zou rijpen.
Ik zag in menig droomgebeur, visioenen van bandeloze kleur, maar zonder de gestalte, waardoor het wervelen van de schijn, de beelding won van buitenlijn, en vast en vol gestalte.
Ik dacht mij soms een levensbaan, die in gewijder licht zou staan, maar zocht vergeefs de draden, waardoor de ziel in het labyrint, de wegen der verlossing vindt, en de eindpaal der genade.
30-06-2013, 08:49
Geschreven door André
29-06-2013
Lenteweelde. Jan Veth
De slaap leek zoet en lokte zacht, waar ik al suizelend binnenglee, de drempelwachten van de nacht, gunden mij in die slaap geen vree.
Een floers van donkere weemoed, lag over mijn willoos mijmeren heen, en neuriede een deining van beklag, als de echo van een ver geween.
Als het ruisen van een beek, die stroomt door de valleien van de dood, die droefheid was niet uitgedroomd, voor de eerste glimp van het morgenrood.
Bij schemer ben ik opgestaan, een stem riep mij naar buiten heen, de zon was nauwelijks opgegeaan, toen zij mij al in de ogen scheen.
Ik hoorde het vlieten van de bron, haar water fluisterde aan mijn voet, het was of zij de dag begon, met een belofte als morgengroet.
De bleke lichtoog van de maan, lag peinzend nog aan het firmament, schuchtere bloemen zag ik staan, in tinten die geen middag kent.
Wolken doorzeilden het ijle azuur, zo zorgeloos als geen vogels doen, de koele wind van het morgenuur, streek rimpelend over het weidegroen.
Het welig zaad der dingen liep, door het sprankelende jonge hout, zodat de laan gewelven schiep, van bladeren gisteren pas ontvouwd.
En in mij welde een tederheid, voor al wat ik in het ronde zag, want voor mijn ogen uitgespreid, gloorde de prille lentedag.
Belust op onbekend gewin, verliet ik de betreden weg, en liep de lichte velden in, waar mijlpaal staat, noch scheidingsheg.
Ik zwierf gedwee van wei tot wei, bevangen door de geur van het gras, en het zoet waarmee de jonge mei, de bode van de zomer was.
Tot ik mij neervlijde in een streek, waar men een groene heuvel heeft, die uitzicht op een kronkelbeek, naast bloeiende appelbomen geeft.
De bloesems popelen van jeugd, en het golven van hun blanke pracht, zong mij van groeiensgrage vreugd, een vreugde die mij vreeze bracht.
Ik had daar vroeger eens gestaan, toen het leven mij nog tegenloech, en in de verte een blijde waan, zijn blozende beloften droeg.
Toen leefde er nog in mij de zucht, voor wie geen schrijning kent of leed, en ik verlangde naar de vrucht, waarvan ik nu de wrangheid weet.
Ik ken geen waan, ik ken geen wens, geen heimelijk verlangen meer, en buiten de onzichtbare grens, van het heden, wenkt alleen nog het weleer.