Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
30-06-2013
Moeder en kind 2
Mooie oude prenten uit grootmoeders tijd. Zo schoon.
30-06-2013, 14:15
Geschreven door André
Herinnering. Jan Veth
Hij had het grote land aanschouwd, de mateloze vlakten, waar onder de hemel wijd uitgebouwd, de golvingen verstrakten.
Waar het felle kleurenspel vervloeit, als tempering van woorden, en het worstelen van de wind zich boeit, tot murmelende akkoorden.
Waar purper, goud, noch marmerpracht, de zinnen overrompelt, maar deinende contourenkracht, de geest in deemoed dompelt.
Diep in zijn ogen was het licht, van vrede en verzoening, en op zijn helder aangezicht, lag rouw noch boetedoening.
Hij was van hen, die stage strijd, verduren zonder klagen, van hen die in gelatenheid, zwijgen maar niet versagen.
Hij had het wijde land aanschouwd, waar stilte en vrijheid wonen, en in de nacht die statig blauwt, stoorloos de sterren tronen.
30-06-2013, 08:49
Geschreven door André
Onvervuld. Jan Veth
Ik wiegde mijmernachten lang, op spelingen van maat en zang, maar kon het woord niet grijpen, waardoor het wankele refrein, tot klanken klaar als kristallijn, en rijker zin zou rijpen.
Ik zag in menig droomgebeur, visioenen van bandeloze kleur, maar zonder de gestalte, waardoor het wervelen van de schijn, de beelding won van buitenlijn, en vast en vol gestalte.
Ik dacht mij soms een levensbaan, die in gewijder licht zou staan, maar zocht vergeefs de draden, waardoor de ziel in het labyrint, de wegen der verlossing vindt, en de eindpaal der genade.
30-06-2013, 08:49
Geschreven door André
29-06-2013
Lenteweelde. Jan Veth
De slaap leek zoet en lokte zacht, waar ik al suizelend binnenglee, de drempelwachten van de nacht, gunden mij in die slaap geen vree.
Een floers van donkere weemoed, lag over mijn willoos mijmeren heen, en neuriede een deining van beklag, als de echo van een ver geween.
Als het ruisen van een beek, die stroomt door de valleien van de dood, die droefheid was niet uitgedroomd, voor de eerste glimp van het morgenrood.
Bij schemer ben ik opgestaan, een stem riep mij naar buiten heen, de zon was nauwelijks opgegeaan, toen zij mij al in de ogen scheen.
Ik hoorde het vlieten van de bron, haar water fluisterde aan mijn voet, het was of zij de dag begon, met een belofte als morgengroet.
De bleke lichtoog van de maan, lag peinzend nog aan het firmament, schuchtere bloemen zag ik staan, in tinten die geen middag kent.
Wolken doorzeilden het ijle azuur, zo zorgeloos als geen vogels doen, de koele wind van het morgenuur, streek rimpelend over het weidegroen.
Het welig zaad der dingen liep, door het sprankelende jonge hout, zodat de laan gewelven schiep, van bladeren gisteren pas ontvouwd.
En in mij welde een tederheid, voor al wat ik in het ronde zag, want voor mijn ogen uitgespreid, gloorde de prille lentedag.
Belust op onbekend gewin, verliet ik de betreden weg, en liep de lichte velden in, waar mijlpaal staat, noch scheidingsheg.
Ik zwierf gedwee van wei tot wei, bevangen door de geur van het gras, en het zoet waarmee de jonge mei, de bode van de zomer was.
Tot ik mij neervlijde in een streek, waar men een groene heuvel heeft, die uitzicht op een kronkelbeek, naast bloeiende appelbomen geeft.
De bloesems popelen van jeugd, en het golven van hun blanke pracht, zong mij van groeiensgrage vreugd, een vreugde die mij vreeze bracht.
Ik had daar vroeger eens gestaan, toen het leven mij nog tegenloech, en in de verte een blijde waan, zijn blozende beloften droeg.
Toen leefde er nog in mij de zucht, voor wie geen schrijning kent of leed, en ik verlangde naar de vrucht, waarvan ik nu de wrangheid weet.
Ik ken geen waan, ik ken geen wens, geen heimelijk verlangen meer, en buiten de onzichtbare grens, van het heden, wenkt alleen nog het weleer.
29-06-2013, 07:44
Geschreven door André
28-06-2013
Wij weten niet. Jan Veth
Wij weten niet vanwaar wij komen, Wij weten niet waarheen wij gaan, en enkel in vermetele dromen, wanen wij het leven te verstaan.
Wij zijn getogen in een duister, dat duizend raadselen omving, van vroeger uitgedoofde luister, herleefde ons geen herinnering.
Op golven worden wij gedragen, wij naderen geen beveiligd strand, en nimmer wenkt op onze vragen, een teken van het begeerde land.
De dagen voelen wij ons ontglippen, de ruimte om ons is mateloos wijd, en mensen zijn maar nevelstippen, vervluchtigd in de eindeloosheid.
Hun schimmen komen en verglijden, in het niet verjaagd, door wat, door wie? Wat zijn ons lijden en verblijden, in het licht der eeuwigheid gezien?
IJdel zijn treuren en verheugen, van harten gedurende eb en vloed, want leed en liefde zijn maar vleugen, van de eeuwige vlam die teert en voedt.
Wij zien de kringloop der seizoenen, en hoe uit ieder morgenrood, een blanke dag deint, en het groenen van het lover uitgeelt in de dood.
De dagen wenden zich tot nachten, de dorre takken groenen weer, wij armen, zien in blij verwachten, de nieuwe kentering telkenkeer.
Maar nooit verlangen wij de weelde, te wandelen in bestendig licht, en het zand waar het argeloos kind mee speelde, stuift over het graf waar het eens in ligt.
Wat baat ons peinzen, wat ons peilen? Het lood zinkt neer en vindt geen grond, geen mens die zeeën kan bezeilen, waar niemand maat of koers in vond.
Er was geen vroegste begin der dingen, Er staat geen eindpaal in het heelal, wij zien alleenlijk wisselingen, van al wat was en wezen zal.
Hoe zouden wij de zin bevatten, van wat ons ieder uur ontvliedt, de sterveling kan wel grenzen schatten, maar het grenzeloos onbegrensde niet.
Wij hebben 's levens wijn gedronken en dansen op des levens lied, maar straks in mijmering verzonken, begrijpen wij ons zelve niet.
Wij weten niet vanwaar wij komen, Wij weten niet waarheen wij gaan, en louter in verdwaasde dromen, wanen wij het leven te verstaan.
1922
28-06-2013, 07:06
Geschreven door André
27-06-2013
De zon. Jan Veth
De zon, de al zegenende koningin, die teer gesponnen goud in garven deelde, wekte, waar lachend zij de velden streelde, stromen van voorjaarsgeur en kleurgewin.
Verjongd in het kleed van bloesemweelde, die het paradijs eens tooide, en vogels kweelden hun lied de blije blauwe hemel in.
Maar tussen rozenhaag en rijpend graan, lag een jonge man door wonden wreed geschonden, grimmig verslagen de dood ingegaan.
En boven het schendend beeld van Kaïns zonde, met mensenleed noch dood of rouw begaan, vierde de zon haar soevereine ronde.
27-06-2013, 07:16
Geschreven door André
Gebed van de soldaat. Jan Veth
Heer, als ik morgen in de slag moet vallen, laat mij dan gaan gelijk een paladijn, die dient en offert. Laat dit mogelijk zijn: dat ik de hoorns nog triomfantelijk hoor schallen, terwijl ons vaandel reeds op gindse wallen, hoog staat te blinken in de zonneschijn.
Heer, laat mij niet vergeefs in broeders rijen, ter dood zien weggevaagd bij duizendtallen, doch laat mij zelf de lauweren hunner zegen, niet dragen moeten. Laat mijn aardse wegen, langs zoveel stromen bloed in, opwaarts gaan.
Laat mij alleen mijn eigen jonge leven, voor hun overwinning mogen geven, en Heer, neem dan mijn ziel in deernis aan.
27-06-2013, 07:16
Geschreven door André
26-06-2013
Herfst. Jan Veth
Chroom gele lindebladeren dwarrelen schuin, op zucht en tocht van vochtige najaarsdagen, en spetteren vonken in flonkerende donkere lagen, van barne brons en broos kastanjebruin.
Over de stoepen van verweerd arduin, vol roest van het mos dat sarcofagen dragen, langs goud en wingerdrood omrankte hagen, huivert de koortskleur door mijn tovertuin.
Wringend staan zwart berooide beukenstammen, tussen die wervelbrand van okervlammen, een dodenzang, verschroeiend, schoon en bang.
Zo dus: als zomers die in herfstpracht gingen, het rosse rouwfeest zijn van het eind der dingen, het begin van de wereldondergang.
26-06-2013, 07:41
Geschreven door André
Wolkenspel. Jan Veth
De wondere wolkenkaravanen deinen, als vrije zeilers door het luchtruim, en doen de vlokken van haar kuivend kruim, fantomen uit fiere droomtornooien schijnen.
Zie, wimpelend wijd omlijnde paladijnen, rijden op rossen met schabrak en pluim, naar gindse burcht, die blank uit krinkelend schuim, ontgloeit in glans van kostbare porseleinen.
Zo jaagt in de eeuwige wisseling van de natuur, een godengril het opstuifsel van de zeeën, als vedervachten over het verre azuur, tot beeldenaard van gigantische cameeën,
Vierend een vurig schoonheidsavontuur, hoog boven het murw geween van mensenweeën.
1915
26-06-2013, 07:40
Geschreven door André
25-06-2013
Sorbes. Jan Veth
Schalt lustig uit, scharlaken lijsterbessen, de zomergaarde lachte niet luid genoeg, zolang haar groen nog rijpe vruchten vroeg, als luchters tussen beuken en cipressen.
Nu druipt uw top van triomfante tressen, zo schel alsof het lover vonken sloeg, en heel uw kroon stijf staande snoeren droeg, van kralen voor zwart glanzende prinsessen.
O ik weet het, zo schoon mag dit felrood niet daveren, als het gloeiend deel van anjers en papavers, maar bloemen kunnen het wimpelen van hun kleuren, zo vogellokkend en zo hoog niet beuren.
En welkom is het soms als brutale branden, verbeelding tronen naar barbaarser stranden.
25-06-2013, 07:46
Geschreven door André
Raad. Jan veth
Geniet de dagen als de slanke ranken, zich opwaarts slingerend, blij in bloemen monden, die bij de zuivere praal der middagstonden, zich wijden onder het hemelblauw, het blanke.
Geniet het stoeien van smaragden spranken, in het kibbelend zomergroen, het hoog bezonde, en het deinen van het met graan begroeide gronden, die glinsteren als gespeel van citerklanken.
O drink het licht in zijn volmaakte stralen, straks zal het weke floers der schemering nederdalen, dan komt de nacht, die diep en grondeloos is.
Dan zwijgt wat blonk, geen bloem die kleur meer ademt, en zelfs de geur die nog door het venster wasemt, nijpt bitterzoet als dierbare heugenis.
25-06-2013, 07:46
Geschreven door André
24-06-2013
Delft. Jan Veth
Uw torenklok heeft wisselende geslachten, luid uitgeluid, en hel verwelkoomt, en hun gedachten hangen bleek verdroomd, nog onder het lommer van uw grijze grachten.
Ja soms, als het licht uit heldere stralenschachten, langs muur en poort en raamkozijnen stroomt, spiegelt een plek waarachter jong geboomt, Fabritius en De Hooch te peinzen plachten.
Maar toch waar eens uw rij van wallen lag, een gordel snoerend om die kleurige vesten, die Johannes Vermeer in glorie glanzen zag, bleef thans een schemerspel van schamele resten.
Want wat wij van die eeuwen schoonheid erven, is louter schittering van superbe scherven.
24-06-2013, 07:48
Geschreven door André
Herinnering. Jan Veth
Aan hoeveel kaden heb ik al gemeerd, voor hoeveel poorten bleef ik vragend staan, langs hoeveel wegen ben ik uitgegaan, van al wat zwervens moede weergekeerd?
Hoe tal van goden heb ik stil geëerd, wat zag ik hopend op naar menige vaan, hoe doolde ik voort in telkens nieuwe waan, en hoeveel schoons heb ik vergeefs begeerd?
En thans bij het denken aan die drift van jaren, is het of een wilde en onafwendbare droom, mij weerloos voortjoeg op een blinde stroom, doch mij nooit stuurde waar ik heen wou varen.
En of dan hij die mijn lijfs leven leidde, nauw deel aan het wit had, waar mijn ziel naar streefde.
1913 Dordrecht 1864- Amsterdam 1925
24-06-2013, 07:45
Geschreven door André
23-06-2013
Moeder en kind in oude prenten 1
Prenten uit grootmoeders tijd. Zo schoon.
23-06-2013, 14:10
Geschreven door André
Vragen. Gentil Antheunis
Als de sterren rein geflikker, in het blauw des hemels beeft, kunt gij zeggen waar de laatste, en waar de eerste ster dan zweeft?
Als bij woelige regenvlagen, het water uit de wolken bruist, kunt gij zeggen waar de laatste, en waar de eerste bron dan ruist?
En vermoogt gij op te lichten, het raadsel dat al de anderen kroont, zeg mij dan ook waar des harten, de eerste en laatste liefde woont.
23-06-2013, 07:35
Geschreven door André
Kousvoeteling. Gentil Antheunis
Kousvoeteling liep een jongetje fijn, dat deed het zo graag, al mocht het niet zijn, zijn moeder riep: kom naar mij toe, dat ik uw blinkende schoentjes aandoe.
Kousvoeteling gaan, staat kinderen aan, maar stoppen en breien komt achteraan.
Kousvoeteling liep het snaakje maar voort, als had het moeders bevel niet gehoord, zijn moeder riep: gij kleine guit, ik werp straks uw schoentjes het venster uit.
Kousvoeteling gaan, staat kinderen aan, maar stoppen en breien komt achteraan.
Kousvoeteling liep nog een rapper kind, en het zwaaide en draaide zo vlug als de wind, zijn moeder riep: ik krijg u wel, al springt gij schuw en al loopt gij zo snel.
Kousvoeteling gaan, staat kinderen aan, maar stoppen en breien komt achteraan.
Kousvoeteling kwam het nu met gevlei, naar moeder in de armen allebei, moeder lachte: gij engel lief, gij snaakje, gij guitje, gij hartendief.
Kousvoeteling gaan, staat kinderen aan, maar stoppen en breien komt achteraan.
23-06-2013, 07:35
Geschreven door André
22-06-2013
Wat is de wereld. Gentil Antheunis
Er liep een diertje op mijn hand, zo klein, zo klein. Hoe was het daar wel aangeland? Waar wilde en kon het heen?
Het liep onder boven, hier en daar, en het stropte dikwijls aan een haar, en het weerde en het woelde zich half dood, dan riep hij eindelijk in zijn nood:
God o God, wat is de wereld, wat is de wereld toch groot, zo groot.
22-06-2013, 08:28
Geschreven door André
Oud deuntje. Gentil Antheunis
Soms in mijn hart daarbinnen, trilt een half vergeten lied, het deuntje zweeft mij in de zinnen, maar de woorden ken ik niet.
Vader zaliger zat in een hoekje, in een hoekje bij de haard, en wij kinderen waren allen, dicht rondom hem heen geschaard.
En met zijn gebroken stem, neuriede hij het eenvoudig lied, het sprak van minnen en van paren, en van bloemen langs de vliet.
En van het nestje in de bomen, En van het kindje in de wieg, ja zo klonk het oude deuntje, als ik mij wel niet bedrieg.
Moeder zaliger kwam dan tussen, en zij sprak: wel beste man, zei ze, het schoonste rijmpje, het schoonst van al vergeet gij er van.
En zij zong dan ook van minnen, En dat de liefde breekt noch plooit, dat de trouwe, mooie vrouwen, bloemen langs het leven strooit.
Vader knikte, knikte luisterend, en als moeder had gedaan, wiste hij met zijn vinger, uit zijn oog een zoete traan.
Vrienden, in mijn hart daarbinnen, zo trilt soms het oude lied, het deuntje zweeft mij in de zinnen, maar de woorden ken ik niet.
22-06-2013, 08:28
Geschreven door André
21-06-2013
Boven ons hoofd. Gentil Antheunis
Als de lente wederkomt, Als het bijtje op de bloempjes bromt, Als het zonnetje lacht en streelt, Als het vogeltje springt en kweelt, boven ons hoofd in de blaren,
op ons lieve plekje dan, zitten wij weer als vrouw en man, waar wij als verliefden gezeten waren.
Dan o liefste vrouwtje mijn, onder de hemelse blauwe schijn, wisselen wij nog eens de gouden ring, dan lacht hoop en herinnering, boven ons hoofd in de blaren.
21-06-2013, 08:36
Geschreven door André
Van een bloempje. Gentil Antheunis
Veel bloempjes stonden in het veld, en lachten naar de dalende zon, een kind door moeder vergezeld, kwam daar, en liep zo veel het maar kon.
Maar hemel, zie hoe het lopen kan, riep het madeliefje, zie het eens aan, wat vreugde, mijn bladje trilt er van, o mocht ik mee, met het kindje gaan.
En allen riepen, het zal geschien, wij willen ook eens de wereld zien, en klein en groot, en rood en blauw, zij trokken allen hun wortelen uit.
En trip en trap, en traag en gauw, zij gingen heen door gras en door kruid, de kleinsten vielen onderweg, maar toch men kwam voor het kindje zijn huis, men bleef even staan voor overleg, en slopen dan binnen, stil als een muis.
De zon daalde en stond ze af te spien, en zei er bij pinkend, we zullen zien, en het één voor, en het ander na, zij kwamen al rond zijn bedje staan, de moeder zong van tralala, terwijl was het zonnetje ondergegaan.
En bloempjes die verstandig zijn, zij sluiten dicht hun blaadjes toe, zo deed zelfs het kleinste bloemekijn, en elk dan sliep van het wandelen moe, en slaapt ons kindje nu misschien, het zal morgen de bloempjes wakker zien.