Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
11-06-2013
Dat gij schoon zijt. Gentil Antheunis
Dat gij schoon zijt als een engel, onuitsprekelijk schoon en zoet, dat uw lachje het hart betovert, en uw aanblik dromen doet.
Dat gij als het vogeltje in de lente, jeugdig vrolijk speelt en zingt, dat uw maagdelijke reinheid, in uw stemme wederklinkt.
Dat uw goudgebruinde lokken, kronkelen langs uw slanke leest, dat men door uw heldere ogen, tot het diepst der ziele leest.
Dat het gepeins dit oog doet stralen, Dat het gevoel dit hart bezielt, Dat ge in dichterlijke geestdrift, somtijds biddend nederknielt.
Dat de goedheid uit uw ziel vloeit, als het water uit de bron, dat de kinderen naar u neigen, als de bloemen naar de zon.
Dat gij schoon zijt als een engel, onuitsprekelijk schoon en zoet, dat uw lachje het hart betoverd, en uw aanblik dromen doet.
Ieder weet het, mag het weten, maar wat niemand weet noch denkt, is dat gij mij, uitverkoren, uw jeugd, uw engelenschoonheid, uw ziel, uw hart en alles, met uw eerste liefde schenkt.
11-06-2013, 07:47
Geschreven door André
10-06-2013
Verrukking. Gentil Antheunis
Ik wenste geen rijkdom, geen pracht of geen weelde, Ik wenste geen macht of geen klinkende faam, Ik dichtte en ik zong geknield voor uw voeten, mijn blik in uw ogen en de handen te saam.
Gij hebt mij een toverend woord toegefluisterd, Ik heb met het hoofd op uw schouder gerust, het verleden leed was vergeten, verzonken, en ik heb het geluk van uw lippen gedronken, toen blozend en aarzelend gij mij hebt gekust.
10-06-2013, 07:44
Geschreven door André
Uw laatste brief. Gentil Antheunis
Ik heb uw laatste brief herlezen, Ik hield uw beeld in mijn hand, wat ik al acht en wat ik voelde, bij het zien van dit zo dierbaar pand.
Ik wilde in woorden u vertalen, wat mij zo diep het hart bewoog, maar ijdel bleef toch mijn verlangen, ik vond geen woorden, geen gezangen, maar een traan in ieder oog.
10-06-2013, 07:43
Geschreven door André
Aan haar. Gentil Antheunis
Blank zijn op het water de hals en de wieken der drijvende zwaan, Blank is de kelk van de tengere lelie, Blank is daarboven het dromerige nachtlicht der eenzame maan, Blanker is toch nog je voorhoofd, mijn liefste.
Geurig is de aarde der schepping, wanneer zij des morgens ontwaakt, Geurig de blozende roos in de dalen, Geurig het woud en de velden, als nogmaals de lente genaakt, Geuriger is toch je lichaam, mijn liefste.
Zoet over het nederig dorpje, zendt het klokje zijn zilveren klank, Zoet trilt de zijden snaar van een harp, Zoet is bij het suizen der winden, de nachtegaal haar mijmerende zang, Zoeter is toch uw stem, mijn liefste.
Rein is het sterrengeflikker, in 's hemels onpeilbaar blauw, Rein is het klimmende daglicht in het oosten, Rein blinkt op het wiegelend lover, het lachende druppeltje dauw, Reiner zijn toch uw blikken, mijn liefste.
Zuiver is het glanzende schelpje in het zand, op de oever van de zee, Zuiver is het water van het kabbelend beekje, Zuiver de walmen des wierooks, die klimt met kindergebeden mee, Zuiverder is toch uw hart, mijn liefste.
Oudenaarde 1840-1907
10-06-2013, 07:42
Geschreven door André
09-06-2013
Boeken en kranten
Mooie prenten uit grootmoeders tijd.
09-06-2013, 15:47
Geschreven door André
Lichtspeling.Carl Scharten
Het noodweer week, en onderdoor de donkere, zo dikke wolkendam, dat de avond scheen gezonken in de vroege middag, blonk er een een reep witblakende zonnehemel heen.
De zacht gelende lamp, lijkt vreemd verlaten van het schemeren, waar zij de kern was. Het wit licht slaat binnen. Zie hoe bleek zij staat, en sterft in goudig gesmeul en grijzige as.
Maar jij bij dit altaar, jij wordt een wonder, mijn heerlijke vrouw, is niet je wang in het kwijnend gloeien zacht rood goud, wijl blonder ader blankt in het witte lichtgezang?
Je ogen schijnen, bij die wondere speling van glanzen, in gelijke klaarheid uit, het zieke lamplicht smelt, en in al wijdere streling, zie hoe de zon je lieve hoofd omsluit.
09-06-2013, 07:46
Geschreven door André
Tussen de bloemen. Carl Scharten
Tussen de bloemen lag zij in, mijn blijde meid, op het wit kanten jakje, onder haar kin, vonkte een juweel, en op haar wang lag er één geschreid.
Roze narcisjes in kristal, stonden zo bros in het noenlicht niet, als zachter val rode bloesems dwaalden aan haar wang, die donzige blos.
Mijn heerlijk kind, mijn bloemenhoofd, waar het licht om beeft, in het fijne gouden gestroom, dat dooft in blonde vlokken aan een blanke wang, mijn ooft, jij leeft.
Jij leeft, en heb ik je teer bestuurd, een klare stonde er, van luistrijk fijnen gloed, dan duurt wel uren en eeuwen wang aan wang, het zalige wonder.
09-06-2013, 07:45
Geschreven door André
08-06-2013
In de troonlaan. Carl Scharten
In de troonlaan, gingen wij onder lichte bogen van helle bladeren te staan, saam in die zaal van zonneblaan. Mijn koningin, o zingen wij klaar, voor zo een licht omtogen.
In de troonlaan, lagen wij op de weeldige bermen, koningen van deze aarde, te baden in de gulden geur van eikenbladen. Mijn koningin, o zingen wij zwaar, waar zo zware geuren ons omwarmen.
In de troonlaan, zagen wij in onze bedwelmende ogen, koningin van het geluk, vergaan in de gloed en in het gloeiende zonneslaan. Mijn koningin, o zingen wij zacht, uit van zo een machtig minnelijk togen.
08-06-2013, 07:49
Geschreven door André
Zij liep en lachte. Carl Scharten
Zij liep en lachte aan mijn zij, haar hoofd, boven het scharlaken laken van haar mantel, stond in het blaken van de opslaande gloed, een kelk die bloost beneden, en blank als melk van boven, een dauwdrup vangt zo zij: want in de bleke wangen waken de stille ogen, fonkelblij.
08-06-2013, 07:49
Geschreven door André
07-06-2013
Hoe schoon is elke dag. Carl Scharten
Als buiten rein en stil de sneeuwdag is, zo wil ik niets dan fijn verturen, uren aan zuivere uren, blank is het licht, koel om mij dicht.
Als geel de vensters staan lijk muren, die men aan niet doorziet van de mist, het haardvuur glimpen verkwist, rood op het metaal, aan meubels vaal.
Dan is de duistere dag nog stiller, en ik mag in het oude licht verpeizen, de donkere en gouden reizen, in stille gloor, het leven door.
En regent het, en stilt de wilde vloed zo mild, het wild gemoed, dan ach, hoe schoon is elke dag, die mij gegeven, is te leven.
07-06-2013, 07:57
Geschreven door André
Over mijn dromend hoofd. Carl Scharten
En al rozenbladen, die losvallen in vroege tij, als het koel is en zij neerdobberen, geen bladen, schubjes dauwige zij, in winddwaling geduwd, tot los dwarrelen op luwt, en vochtig gevlij.
Voel ik over mijn wangen, en geloken ogen, luchtig gevlogen, en blijven hangen, plekjes koelte, en vochte zachtheid.
O en ik wacht, vlij je adem zoelte, nu licht om mijn hoofd, dat het lijkt een dauwig fris, in ochtend lichternis, zonne luw ooft.
07-06-2013, 07:57
Geschreven door André
06-06-2013
De hyacint. Carl Scharten
O volle hyacint, mijn witte klokkentoren, die borrelt welig uit, het populierenplein te voren, dat uw voet omsluit.
Mijn blanke hyacint, uw geurig belgebengel, neergedwarreld over teergroene zware stengel, lijk sneeuw in bloementover.
De februarizon staat door de kanten ramen, er als lichtkant neer op bint en wand, en guldt de kamer, warm dwelmt mijn hyacint.
De vroege lentezon, zoekt zoelst het vroegst gebloei, mijn hyacint staat als verheerlijkt, in het geloei van het licht, zo blank en mals.
Is er wel schoner dan deze lichtste kamerplek, blank lichthart, waaruit de geur wit walmt en wekt mijn vroegst lentegeluid?
Is er wel schoner dan deze bloem, dit geuraltaar? O lente is het, ik hoor al buiten, wijl in deze weelde ik staar, een vrolijke lijster fluiten.
1904
I
06-06-2013, 08:09
Geschreven door André
Najaar. Carl Scharten
Het najaar is versteven, met zijn vloeibaar goud, in de witte winter, stil en staalblauw koud.
Niets is er verbleven, van dat lichte wenen, dan het broos gesinter, van de zonbeschenen,
sneeuw. En blank is het leven, want het leed is henen.
06-06-2013, 08:09
Geschreven door André
05-06-2013
Aan mijn vrouw. Carl Scharten
Uit parken waar de duistere linden geurden zwoel, over ongeziene wandelaars, en op de open plek vreemd duidelijk stond en kleurde, stil geel in het late licht der oude slot, zo ben ik met mijn lief dromende uitgetreden, in deze ruime avondhal, schemerig in lucht. En dromende gingen wij over brede terrassen tot de rand. Er voer een zucht van wind om ons, koel aan de ogen, en zacht ons heldere zien, koesterend streek de verre bergen over, die optogen van diep beneden, tot waar vaag weg week in roze lucht het blauwig heuvelland. Wij, samen koesterend, strelend elkaar, want onze blikken, wijl de ene hand de andere teder drukt, één die zich daar...
De avond is zo stil, weg liggen laag de landen in duister groen, het riviertje gaat er vlak wit doorheen, en in de schemer vervaagde bomen staan, neer in het hemellichte water. Tot waar wij rusten aan een balustrade, waait vaag muziek op uit een lichte tuin, diep onder ons, helgroen zijn alle bladen, ruisloos, met wit doorgloeide bomenkruin. Zachtelijk ontploffen lichte harpen klanken bloemen, in het sidderend zilver van vioolgesuizel, maar een violen cello uit somber zoemen, vlaagt klagend op, en in lichteren duizel verzwijmelen de violen rillende. Totdat één, stijgend fijn, tederlijk uit- tintelt, als het sterrig licht, op heuvelen trillende, ver in wisselend verglinsteren, een fluit tjuikt, als een zoete vogelstem tezamen met de viool, zij zingen in elkaar henen, en ganselijk weg. O lief, ik voel je ademen zoel aan mijn wang, O, dit opperste vereenen.
Dit samen vervloeien in deze heerlijke huwende geluiden, dit verluiden in deze avond, luister. Harpenklanken plonzen in de lucht, in de luwende nachtlucht te baden, weg te drijven in het duister, wonder dat ons verdrinkt in zaligheid. Wij liggen gans verzonken in de eindeloze stromen van klank, eeuwig ineengevlijd, waar stil onze lijven staan als doodgevroze.
juli 1902
05-06-2013, 08:01
Geschreven door André
04-06-2013
Volste lente. Carl Scharten
Gans de dag is klare kracht, late lente, zware vracht, groen de bomen dragen, klaar de blauwe lucht op het sterk daken rood, geducht bolwerk, blakerend in de dagen.
Weke jeugd van tastend streven, fijner twijgen blader beven, trillend op de tedere lucht, is volgroeid tot sterke jeugdkracht, die verlangend volste vreugd bracht, vreemde weemoed gloed bevrucht.
Gloed niet, al te loom volgoten van hitte, die de dood en kilheid van de herfst weerbrengt, niet de zomer nog, die wreed heet, schroeiend het kwijnend leven leed deed, scherp en het al in het zieden zengt.
Maar de eerste gloed, die klaarlijk het leven doorgloeit wonderbaarlijk, en het tot hoogste bloei volstijgt, rijpe jonkheid die de schoonheid ten volle omspant, de klare woon zijt, van deze gloed, die stijgt noch neigt.
Dit is het hoogste gouden zwijgen, het einde der stijgen, en niet nijgen neer, noch als een bloem die hangt over, maar een kelk, die in de zongloed, die zich gans te verzwinden voelt, niet meer weet of verlangt.
Gouden rust, 's levens fonteinen, hoogst ombuigt, een fonkel schijnen, wichtloos wegend op de lucht, weet het op zich spuitend schateren, weet niet, na die gloed, de wateren, droevig een neerdruist gerucht.
Wee de zomer zal doen zinken, zwaar dof de helgroene bladen blinken, dor en waaiheet overstuifd, en licht groene schemerzalen, zullen duistere portalen zijn, van dode wanden omhuifd.
Het hel dakrood zal verbleken, wijl de hemel zal doorleken, geel met al te hete walm, het zonnelaaien dat in het lover, het vogelzwieren zal verdoven, in de luid dempende galm.
Tot een ruisen zal verlossen, van deze warme ban de rosse aarde, in regen schreiend, schreiend stervens toe, wee de droeve herfstdood moe, wenend begeleidend.
1901
04-06-2013, 07:47
Geschreven door André
03-06-2013
Kloostertuin. Carl Scharten
In de oude kloostertuin, waarin ik telken dage warende ga, en trage (1) betreed ik de grauwe paden van puin, waar het gras bestoven staat, hoog wel, maar zonder vlamming van kleuren, met verlamming mijn dralende ogen slaat, in deze doodse kloostertuin, waarin mijn ziel begraven ligt, ik weet niet waar, de graven zijn vele, vochtig arduin snikt dof tussen het gras, vele malen, en mijn lijf gaat om, en doelloos drijf ik als op een blakken plas. (2)
In deze ommuurde hof, waar groen en grijs verbleekt in vaalte, en neerleekt, de tijd in druppen dof, waar al gerucht verkrimpt in stilte, zwaar wegend, geen regen neder zegent, uit luchten, die aan de kim het lichte ochtendgloren dempt, in grauwe wolkenwal, en alle windenval, onder zijn drukking stremt, in de dompige kloostergaard, waarin met blinde ogen, van schemerige waas betogen, mijn lichaam ommewaart, waar, doodbevangen, vagen al leven gaat, gazonnen dorrend als bloed geronnen, verdofte lijkkleuren dragen, op deze verlaten erve, in druilerige dagen, bleek zonder lust en plagen, toef ik in langzaam versterven.
Zo was loodzwaar bezonken, in dit lichaam, dat wankel al ging, de laatste sprankel van licht, was lang verblonken, de sombere beklemming, die om mij drong en doodde, het al in verwurging, zo de de klopping mijn hart in stremming, al zwakker werd, tot daar in plots aanschuivende stonde, roodgloeiend ik heb gevonden, een bloem vol en klaar, een bloem uit de rulle, (3) gruisaarde opgesproten, die ging o heil, met rood en licht mijn ogen vullen, nu al wel elke morgen, die bloem mij bij zich vinden, mijn ogen te ontwinden, van waas in tedere zorg. Haar aanschijn is zo zacht, geur wijlt om haar week, zodat ik nu de dag bleek doorga, zonder klacht.
In de oude kloostertuin, bloeit nu een bloem blij rood. Ligt niet mijn ziel, waar zij sproot, begraven onder het puin?
1901 (1):warende is dwalende (2):blakken plas is een open en zichtbare plas (3):rulle gruisaarde is droge, korrelige aarde
03-06-2013, 08:00
Geschreven door André
02-06-2013
Lente ochtend 1. Carl Scharten
Lente ochtend, hoe moet ik uw klare lichtheid, en zoelte in dit vers bewaren? O wijd mij omvloeiende, vlied niet voort, uit me, u te omhelzen verlangend woord. O lichtvloed vervulde, ontastbare, door woorden dor, wil luwvol varen in hen, tot ritmen zoel, ze bewegend, als dofgroen gebladerte, in de avond doorregent, tot glanzende, en ruisende schemerverrukking wordt, na zonhete dag drukking. O wil hen doorluwen tot levende vloeiing, nog eens in dit vers van lichtende bloeiing, zo vol wondere zoelheid, dat ik uw wezen met menselijke stem, te beroeren vrezen.
Zo strelend omzonk nooit vloeiing van licht, tot luchtwuiving der dingen wicht, zo zuiver lag nooit het bladzilver gevlijd, van wilgen langs uw luchthelderheid. En te ontvangen mijn lijf tussen zonwarme bermen, trouwelijk omvat als vrouwen-arme, waren zo schaduwzoel, wel wachtend wegen nimmer nog open liggend mij tegen. Populieren, van dunwolkig waasgroen geblaart, omdroomd stonden in tedere rij geschaard, ter ener zijde en sneeuwig in het groen, bloesemboom prijkte in de lentenoen, bij dromerige rust van een stille landhoeve, vroeg in de zondagmorgen, o, na droeve doodwitte winter, dit zoelwit gebloei. In het gestruik langs een zandpad was ritselend gestoei, van vogeltjes tussen het frisgroen ontspruitend gebladerte, of zwelknopige takjes opfluitend, in wierelend zwiering door het morgenzoele ijle, voor stille ogen en oren een blij verwijlen.
Dit wegje was het zangerige lichtloverig geleide, tot het koelere dennenbos, waarin verspreid, de berkenbomen stonden op een woudplein, het enige blondbloeiende in het duister gedein, der winterige dennen, die schemer droegen onder hun dofnaaldige takken, zwoegen, waar mossige schaduw vloer was met licht besprenkeld van zonneplekken, die het gewicht der koel donkerte op bewogen, tot warmer schaduwdroom; en het groen overtogen aanlichtend geboomte, waar een glinsterende woudbeek, langs vloot, toonde dat schijn was wat koud leek. weliger de witte zilverberken dan ooit, met bleek groen gesidder van lover getooid ware, en nooit ook was de woudzoelte luwer, die vloeide mij om, en met teder gestuw, er met glans doorheen gleed, en tedere kracht in mijn jonge lenige leden bracht, dat ik voelde als een hart sterk en fijn, dat de bossen doorrent in luchtig hoogzijn. Was het water niet week en koel, en glooide het niet rimpelend uit, in een geflikker overstrooide wijking, in het blanke neerglijden van mijn jong licht voelend lijf in de morgenschijn?
02-06-2013, 07:53
Geschreven door André
01-06-2013
Lente ochtend 2. Carl Scharten
Wiegde aan de oever in de bosbeek deining, niet het lichtblauw gebloemte, dat stillere lijning van het riet blij doorzingt, als vogels in een stil bos? In luwte van lente, werd het lijf licht los van moeilijke zwaarte, en gewichtloos vervuld van jeugdige sterkte, en van weelde omhuld. En was het niet, of ik in zwaar aardse dagen als boven mij voel, als glanzend te dragen, een wolk om mijn hoofd: mijn omhoog geheven ziel, doorschijnend met licht omzweven, nu zinken voelde mijn lijf, doordringen mijn leden gans in huiveringen, nu rein van de wereld, bereid, te ontvangen mijn zielshelderheid. En wat in mijn ziel wel in zoet verlangen er schreide, als regen de gouden zangen der zon doorruisend, mijn liefde, dat gleed neer in mij ook, een licht, licht leed, in luchtige blijheid van morgenuren, lijfsblankheid doorbevend, het mooie puren lijfsverlangen, vreemd teder opdringend, uit het wondere leven van zelve ontspringend. als broos bladige bloesem een vruchtboom omvracht. Met wazige witheid, zo was het zacht luidloos in luwte ver mij vloeiend.
Het welde in mij op, als een bloem die bloeiend de aarde ontstreeft, tot stille tooi in de windstreling, zo het week geglooi, mijn leden doorzwol een zoekend schreien, dat bijna blij was, een zoel neerglijden van weemoed, heldere doorblankende leden, een vage strekking van armen, naar een licht lijfje ver weg, nu ijl in het licht, en het licht omvattend, zon lucht, die zwicht uiteen, een ademing diep, een indrinking, diep in mijn ogen van hemelblinking, een heldere spanning in rank stijgen, naar vollere vervulling van ademloos zwijgen: als teder sterke tulp, om dunkrachtige strekking, van groenzuilige stengel, zij prachtige kelken heft, van purpere wijn volgoten in gouden lichtvloed, van zoelte omvloten. Zo strekte mijn innigste levenskracht, zich op tot die volste volschone pracht, en droeg een droom van diepgouden vervulling, van vochtige luwheid omdauwde.
O lente ochtend, in tedere kleurige omschijning, van bladeren en bloemen, stuwt gij verreining sterk helder en bevend, als vloeienste diepheid, in uw luw licht zijn, door mij leden, dat riep wijd, mijn stem nu dit lied over de aarde, opdat velen het in zich voelen vloeien, en mijn weelde delen. O meimorgen, dat dit blij zingen zij de lichte geleiding tot uw zoel getijde.
mei 1900
01-06-2013, 00:00
Geschreven door André
31-05-2013
Jezus. Carl Scharten
Zo was verschemerd Jezus' beeld, en ik ging door het leven zonder Hem. Soms dacht ik wel aan Hem, en ik zag Hem staan van verre in hel zonlicht op een berg in Palestina, ik ving nog enkele klanken op, een herinnering kwam dan van heel veel liefde, of een zilver schel- le klank op het land, met wind wuiving die hel- der opklonk, maar weer wegwaasde, en er hing nog iets van droef verlorens in de lucht.
Ik zag nog even het bleek gelaat opzij, het zacht profiel, wenend op luchten blij, dan drong de wereld in de schemering der ziel, het teer lichtend visioen verging, niets was er meer dan luid roezend gerucht.
Tot eens een stil verlangen luider sprak, en de armen strekkend hemelwaarts, ik lag of eindelijk toch de zon door nevelen brak, smachtend in de nacht naar de zacht lichtende dag.
Toen keerde Jezus het bleek stil hoofd, en ik zag hoe nader kwam zijn licht gelaat, dat vlak mij in de ogen straalde, en met één slag van hemellicht, neersloeg mij mens, zo zwak.
Maar ik lichtte de ogen op, en O, hoe zacht, zag Hij mij aan met liefde zo eindeloos, hoe straalde mij het wit kleed van reinheid tegen.
De armen gingen open en neergezegen, ben ik aan Zijn Hart, ik een kind zo slecht en boos, dat nu, blij wenend door zijn tranen lacht.
31-05-2013, 08:11
Geschreven door André
30-05-2013
Nacht. Carl Scharten
In de alstille nacht, de kamer staat dromend in de schemeren schijn, beweegloos rein, samenzijn, het wondere ontbloeien van de stil ademloze aanbidding.
De handen, de blanke handen, in de schemering, O, ik ben nu zo stil, beweging zou wegscheuren, handen zegening, de ogen stil open, open licht, in het gezicht.
O, nu dun blank, dicht geloken in sluimering, kon ik geruisloos opgericht, nu stil, stil, heel dicht, op het warm blanke, mijn lippen zacht drukken in huivering.
O, zo zacht in liggen de ogen, gesloten tussen de edel ranke lijning van het gelaat, met het hoge voorhoofd in bleke lichting.
Het zacht ademende slanke lichaam, het heilige, het stil veilige, rein lichtende in de nacht.
O, dat nu onverwacht, dit aangebeden, aangebeden ogenblik, moet, moet verleden worden, dat weg, weggaan, alles moet onherroepelijk.