Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
03-06-2013
Kloostertuin. Carl Scharten
In de oude kloostertuin, waarin ik telken dage warende ga, en trage (1) betreed ik de grauwe paden van puin, waar het gras bestoven staat, hoog wel, maar zonder vlamming van kleuren, met verlamming mijn dralende ogen slaat, in deze doodse kloostertuin, waarin mijn ziel begraven ligt, ik weet niet waar, de graven zijn vele, vochtig arduin snikt dof tussen het gras, vele malen, en mijn lijf gaat om, en doelloos drijf ik als op een blakken plas. (2)
In deze ommuurde hof, waar groen en grijs verbleekt in vaalte, en neerleekt, de tijd in druppen dof, waar al gerucht verkrimpt in stilte, zwaar wegend, geen regen neder zegent, uit luchten, die aan de kim het lichte ochtendgloren dempt, in grauwe wolkenwal, en alle windenval, onder zijn drukking stremt, in de dompige kloostergaard, waarin met blinde ogen, van schemerige waas betogen, mijn lichaam ommewaart, waar, doodbevangen, vagen al leven gaat, gazonnen dorrend als bloed geronnen, verdofte lijkkleuren dragen, op deze verlaten erve, in druilerige dagen, bleek zonder lust en plagen, toef ik in langzaam versterven.
Zo was loodzwaar bezonken, in dit lichaam, dat wankel al ging, de laatste sprankel van licht, was lang verblonken, de sombere beklemming, die om mij drong en doodde, het al in verwurging, zo de de klopping mijn hart in stremming, al zwakker werd, tot daar in plots aanschuivende stonde, roodgloeiend ik heb gevonden, een bloem vol en klaar, een bloem uit de rulle, (3) gruisaarde opgesproten, die ging o heil, met rood en licht mijn ogen vullen, nu al wel elke morgen, die bloem mij bij zich vinden, mijn ogen te ontwinden, van waas in tedere zorg. Haar aanschijn is zo zacht, geur wijlt om haar week, zodat ik nu de dag bleek doorga, zonder klacht.
In de oude kloostertuin, bloeit nu een bloem blij rood. Ligt niet mijn ziel, waar zij sproot, begraven onder het puin?
1901 (1):warende is dwalende (2):blakken plas is een open en zichtbare plas (3):rulle gruisaarde is droge, korrelige aarde
03-06-2013, 08:00
Geschreven door André
02-06-2013
Lente ochtend 1. Carl Scharten
Lente ochtend, hoe moet ik uw klare lichtheid, en zoelte in dit vers bewaren? O wijd mij omvloeiende, vlied niet voort, uit me, u te omhelzen verlangend woord. O lichtvloed vervulde, ontastbare, door woorden dor, wil luwvol varen in hen, tot ritmen zoel, ze bewegend, als dofgroen gebladerte, in de avond doorregent, tot glanzende, en ruisende schemerverrukking wordt, na zonhete dag drukking. O wil hen doorluwen tot levende vloeiing, nog eens in dit vers van lichtende bloeiing, zo vol wondere zoelheid, dat ik uw wezen met menselijke stem, te beroeren vrezen.
Zo strelend omzonk nooit vloeiing van licht, tot luchtwuiving der dingen wicht, zo zuiver lag nooit het bladzilver gevlijd, van wilgen langs uw luchthelderheid. En te ontvangen mijn lijf tussen zonwarme bermen, trouwelijk omvat als vrouwen-arme, waren zo schaduwzoel, wel wachtend wegen nimmer nog open liggend mij tegen. Populieren, van dunwolkig waasgroen geblaart, omdroomd stonden in tedere rij geschaard, ter ener zijde en sneeuwig in het groen, bloesemboom prijkte in de lentenoen, bij dromerige rust van een stille landhoeve, vroeg in de zondagmorgen, o, na droeve doodwitte winter, dit zoelwit gebloei. In het gestruik langs een zandpad was ritselend gestoei, van vogeltjes tussen het frisgroen ontspruitend gebladerte, of zwelknopige takjes opfluitend, in wierelend zwiering door het morgenzoele ijle, voor stille ogen en oren een blij verwijlen.
Dit wegje was het zangerige lichtloverig geleide, tot het koelere dennenbos, waarin verspreid, de berkenbomen stonden op een woudplein, het enige blondbloeiende in het duister gedein, der winterige dennen, die schemer droegen onder hun dofnaaldige takken, zwoegen, waar mossige schaduw vloer was met licht besprenkeld van zonneplekken, die het gewicht der koel donkerte op bewogen, tot warmer schaduwdroom; en het groen overtogen aanlichtend geboomte, waar een glinsterende woudbeek, langs vloot, toonde dat schijn was wat koud leek. weliger de witte zilverberken dan ooit, met bleek groen gesidder van lover getooid ware, en nooit ook was de woudzoelte luwer, die vloeide mij om, en met teder gestuw, er met glans doorheen gleed, en tedere kracht in mijn jonge lenige leden bracht, dat ik voelde als een hart sterk en fijn, dat de bossen doorrent in luchtig hoogzijn. Was het water niet week en koel, en glooide het niet rimpelend uit, in een geflikker overstrooide wijking, in het blanke neerglijden van mijn jong licht voelend lijf in de morgenschijn?
02-06-2013, 07:53
Geschreven door André
01-06-2013
Lente ochtend 2. Carl Scharten
Wiegde aan de oever in de bosbeek deining, niet het lichtblauw gebloemte, dat stillere lijning van het riet blij doorzingt, als vogels in een stil bos? In luwte van lente, werd het lijf licht los van moeilijke zwaarte, en gewichtloos vervuld van jeugdige sterkte, en van weelde omhuld. En was het niet, of ik in zwaar aardse dagen als boven mij voel, als glanzend te dragen, een wolk om mijn hoofd: mijn omhoog geheven ziel, doorschijnend met licht omzweven, nu zinken voelde mijn lijf, doordringen mijn leden gans in huiveringen, nu rein van de wereld, bereid, te ontvangen mijn zielshelderheid. En wat in mijn ziel wel in zoet verlangen er schreide, als regen de gouden zangen der zon doorruisend, mijn liefde, dat gleed neer in mij ook, een licht, licht leed, in luchtige blijheid van morgenuren, lijfsblankheid doorbevend, het mooie puren lijfsverlangen, vreemd teder opdringend, uit het wondere leven van zelve ontspringend. als broos bladige bloesem een vruchtboom omvracht. Met wazige witheid, zo was het zacht luidloos in luwte ver mij vloeiend.
Het welde in mij op, als een bloem die bloeiend de aarde ontstreeft, tot stille tooi in de windstreling, zo het week geglooi, mijn leden doorzwol een zoekend schreien, dat bijna blij was, een zoel neerglijden van weemoed, heldere doorblankende leden, een vage strekking van armen, naar een licht lijfje ver weg, nu ijl in het licht, en het licht omvattend, zon lucht, die zwicht uiteen, een ademing diep, een indrinking, diep in mijn ogen van hemelblinking, een heldere spanning in rank stijgen, naar vollere vervulling van ademloos zwijgen: als teder sterke tulp, om dunkrachtige strekking, van groenzuilige stengel, zij prachtige kelken heft, van purpere wijn volgoten in gouden lichtvloed, van zoelte omvloten. Zo strekte mijn innigste levenskracht, zich op tot die volste volschone pracht, en droeg een droom van diepgouden vervulling, van vochtige luwheid omdauwde.
O lente ochtend, in tedere kleurige omschijning, van bladeren en bloemen, stuwt gij verreining sterk helder en bevend, als vloeienste diepheid, in uw luw licht zijn, door mij leden, dat riep wijd, mijn stem nu dit lied over de aarde, opdat velen het in zich voelen vloeien, en mijn weelde delen. O meimorgen, dat dit blij zingen zij de lichte geleiding tot uw zoel getijde.
mei 1900
01-06-2013, 00:00
Geschreven door André
31-05-2013
Jezus. Carl Scharten
Zo was verschemerd Jezus' beeld, en ik ging door het leven zonder Hem. Soms dacht ik wel aan Hem, en ik zag Hem staan van verre in hel zonlicht op een berg in Palestina, ik ving nog enkele klanken op, een herinnering kwam dan van heel veel liefde, of een zilver schel- le klank op het land, met wind wuiving die hel- der opklonk, maar weer wegwaasde, en er hing nog iets van droef verlorens in de lucht.
Ik zag nog even het bleek gelaat opzij, het zacht profiel, wenend op luchten blij, dan drong de wereld in de schemering der ziel, het teer lichtend visioen verging, niets was er meer dan luid roezend gerucht.
Tot eens een stil verlangen luider sprak, en de armen strekkend hemelwaarts, ik lag of eindelijk toch de zon door nevelen brak, smachtend in de nacht naar de zacht lichtende dag.
Toen keerde Jezus het bleek stil hoofd, en ik zag hoe nader kwam zijn licht gelaat, dat vlak mij in de ogen straalde, en met één slag van hemellicht, neersloeg mij mens, zo zwak.
Maar ik lichtte de ogen op, en O, hoe zacht, zag Hij mij aan met liefde zo eindeloos, hoe straalde mij het wit kleed van reinheid tegen.
De armen gingen open en neergezegen, ben ik aan Zijn Hart, ik een kind zo slecht en boos, dat nu, blij wenend door zijn tranen lacht.
31-05-2013, 08:11
Geschreven door André
30-05-2013
Nacht. Carl Scharten
In de alstille nacht, de kamer staat dromend in de schemeren schijn, beweegloos rein, samenzijn, het wondere ontbloeien van de stil ademloze aanbidding.
De handen, de blanke handen, in de schemering, O, ik ben nu zo stil, beweging zou wegscheuren, handen zegening, de ogen stil open, open licht, in het gezicht.
O, nu dun blank, dicht geloken in sluimering, kon ik geruisloos opgericht, nu stil, stil, heel dicht, op het warm blanke, mijn lippen zacht drukken in huivering.
O, zo zacht in liggen de ogen, gesloten tussen de edel ranke lijning van het gelaat, met het hoge voorhoofd in bleke lichting.
Het zacht ademende slanke lichaam, het heilige, het stil veilige, rein lichtende in de nacht.
O, dat nu onverwacht, dit aangebeden, aangebeden ogenblik, moet, moet verleden worden, dat weg, weggaan, alles moet onherroepelijk.
30-05-2013, 08:41
Geschreven door André
Stil lees ik. Carl Scharten
Stil lees ik dit wit groen boek, in de schemering voor mijn open venster na lenteregen, in de avond wuift seringengeur mij tegen, de zoele lucht een stil zuivere suizeling, ruizelt buiten even, strijkt mijn venster in.
O huivert niet, ontroering, lichte zegen over mijn hoofd, zo droevig genegen, in lichtend groene reinheid der stille wijding.
Smartelijke dood dier Reinheid, die wening gaat mijn ziel door in dit avonduur, licht groene schemering is nu een droeve nacht.
O niet voor niet hebt Gij geleden, ging niet in mij schijnen, een Lichten wonder puur van reinheid, zilveren dageraad na een donkere nacht.
30-05-2013, 08:41
Geschreven door André
29-05-2013
Gelukswoorden. Carl Scharten
Woorden gingen stil de schemerruimte door, ogen bewogen in roze licht gloor, bleek dalend zijn in mij vreemd koel gekomen, de grote heerlijkheden. Maar als dromen, zo wonder ongelooflijk staan zij stil voor mij, zo zachtjes bewegen zij.
Hoor, hoor,
Nog eens, nog eens, nog even zingende klankenstromen, tot één innig broos ruisakkoord, volkomen teer oplichtend, lichtend weet ik nu, stil ingehouden geluk, zacht wenend, wenend, jubelend ontloken. Een roze gloed eindeloos, diep in mijn ziel gezonken, hoger, rood donkere klokkenklanken klonken.
Een angst die niet weg wil, dat het gebroken zal worden.
29-05-2013, 08:22
Geschreven door André
Twijfel. Carl Scharten
De regen stroomt uit grijze wolken neer, de regen striemt tegen mijn ramen aan, kletterend als mesgeflikker, dat een teer, heel geliefd leven diep in het hart zou slaan.
In de andere kamer is nu meer en meer stilte, waar dokters stil, stil angstig staan over mijn moeder heengebogen, zeer zeer scherp toeziend naar een klein op en neergaan.
Oneindige wanhoop vult mijn moede ziel, flauw deinend in mijn hoofd, na lang lang wachten, waar ik luister angstig naar elk dof geluid.
En kon ik nu maar met heel mijn ziel, voluit vertrouwen op het al goede, wijze zachte van God, voor wie ik snikkend teneder viel.
29-05-2013, 08:11
Geschreven door André
28-05-2013
Reinheid. Carl Scharten
Die dag, toen mij een boerenmeisje bracht, een schort vol bloemen, rood en paars en geel, en vriendelijk lachend zei, is het niet veel? En ik blij het kind dankte, toch heel even dacht:
hoe bont en grof, maar dan, wat groen en zacht- getinte kelken plukte op een fijne steel, en die daartussen schikte, zodat heel het lelijke vervloeide in reine kleurenpracht.
Toen zag ik in, dat blanke reinheid niet moet gaan, door het leven als een stille non, maar in het zacht lichtend kleed, zingend een lied
van blij geluk, opdat ze de aarde een zon van juichend leven zij, en ze overgiet met stromend teergoud licht, een hemelbron.
28-05-2013, 13:42
Geschreven door André
Liefde. Carl Scharten
In de vroege zonnemorgen, een reine bloemenstond, een witte lelie, bevend lag op het teer fluweel, een flonkerende droppel, als een klaar juweel, schitterend, ook op de fijne, groene blaren rond de stengel, buigend even, O het reinste wat ik vond op aarde, die bloem, waarop één enkele dauwdrup heel zacht trilde.
En daarover kwam in macht van veel zwellende golven, groot geluid, zo dat de grond dreunde waarop die bloem stond, bevend in die zang.
Die was om haar, en vulde gans haar bloemenhart, bedwelmend het heel fijne, trillende............O, breid de armen uit, mijn lief, in grote liefde, een man en een vrouw, heilig doorsidderend, makend soms wel smart, maar eeuwig een roze hemel vol zaligheid.
28-05-2013, 08:03
Geschreven door André
27-05-2013
Avond in de trein. Carl Scharten
Toen zag ik, dat de wereld niets was, dan nietig zwak leven, van heel kleine dingen, in de verte was een lage stad, als vingen veel zwarte monniken heel langzaam an, in dichte rijen van een lange ommegang.
Waarboven zachtjes zwartjes, kringelend hingen, rookwolkjes, zwak zwart, op de nevelingen, van vurige parelmoere kleuren van de zonsondergang, die over was.
Ik zat heel stil te turen voor het glas, van het donkere spoor, die snelde klotsend voort, en boven al dat zwarte kleine, een poort van licht, hoog hemelicht, hoog bleek goudrood, O kleine mensen, kniel toch neer devoot.
27-05-2013, 07:47
Geschreven door André
Mijn ziel. Carl Scharten
Er groeit in het bos een witte bloem, fijn van kelk, ze wiegt heel zachtjes, en gaat bloeien te midden van het lichtgroene gras, gedein (1) is om haar heen van andere bloempjes, rein, die lachend zachtjes om haar heen stoeien, met tere blaadjes fluisteren, dat ze groeien, en groot gaan worden, edelwit, met lijn van schoonheid, dat ze lelijkheid verfoeien.
Zacht dromend drinkt mijn zielebloem, zo stil het heerlijk lied der vogelen, fijn getril van liefde is in haar, zo suizelend hoog, op tere stengel droef het hoofdje boog, als lang, weemoedig lied was om haar heen, ze wist niet wat haar wel het schoonste scheen.
1896 (1):gedein is gedans Carl Scharten Middelburg 1878- Florence 1950
27-05-2013, 07:45
Geschreven door André
26-05-2013
Verjaardag in oude prenten 2
Prenten uit grootmoeders tijd. Zo mooi is dat.
26-05-2013, 11:14
Geschreven door André
Verjaardag in oude prenten 1
Prenten uit grootmoeders tijd. Zo schoon.
26-05-2013, 11:12
Geschreven door André
Duinenlied. J.P. Heije
Luchtig gesprongen door het mullige duin, lustig gezongen op helling en kruin, hoor, in ons lied stemt het lied van de streek, het bruisen der zee en het ruisen der beek.
Holland, zoet Holland, hoe zwelt ons het hart, daar waar uw duinwand de zeevloeden tart, waar al de schat van uw welige tuin, grenst aan de dorheid van het stuivende duin.
Nederig van buiten, maar rijk in uw borst, zijt gij, zoet Holland, door duinen omschorst, wat u belaagt op de vloed of op het land, zwicht als de golven voor het schuttende zand.
26-05-2013, 08:19
Geschreven door André
De waterlelie. J.P. Heije
De lente lacht, en het jeugdig groen der dalen schuilt nederig weg, in het rijke bloemfestoen, doch het schoonste kind van het welige seizoen, is het wit gebloemte dat we op de stroom zien dwalen.
De zuivere kelk, omringt door helder groen, zien we in de glans der maagdelijke onschuld pralen, zij koestert zich in het licht der zonnestralen, als koningin van het wiegelend stroomplantsoen.
Doch nauw verbruint het malse groen der bomen, of het bloempje zinkt in het kille bed der stromen, en zon en licht en leven zijn voorbij.
Wij ontwaken snel uit de eerste en zoetste dromen, en het jeugdig hart, vol liefde en poëzij, boet al te duur haar zoetste toverij.
26-05-2013, 08:19
Geschreven door André
25-05-2013
Cecilia. J.P. Heije
Zacht ruist de toon van het stervend harpakkoord, de blanke hand zinkt langs de dunne snaren, de ontgloeide ziel zweeft rond in reiner oord, en hoort verrukt het lied der engelenscharen.
O, keer terug en geef de tonen weer, in het vroom gemoed met diepe kracht gedrongen, de luisterende aarde knielt dan aanbiddend neer, bij het hemels lied door uw mond gezongen.
Zacht ruist de harp in zuivere harmonie. Op het maagdelijk hoofd daalt hoger de lichtglans neer, de heilige zingt, en in haar melodie, ontvangt de mens het verloren eden weer.
25-05-2013, 08:53
Geschreven door André
De spiegel. J.P. Heije
Frons de blonde wenkbrauwen niet.
Laat geen rimpel het voorhoofd plooien, als ge het lokkig haar wilt tooien, in het kristal van de effen vliet, en mijn spiedend oog u ziet, frons de blonde wenkbrauwen niet.
In uw hut, met veil omwassen, (1) zou geen gulden siersel passen, schoner spiegel dan de vliet, lieve Linda is er niet, frons de blonde wenkbrauwen niet.
Ik zag in rijk getooide zalen, menig trotse spiegel pralen, schoner beeld dan in de vliet, allerliefste, zag ik niet, frons het blanke voorhoofd niet.
En zo ruwe winterstormen, het vochtkristal tot ijs vervormen, licht, zo ge in mijn ogen ziet, Linda, mist ge uw spiegel niet? frons de blonde wenkbrauwen niet.
(1)met klimop omgeven
25-05-2013, 08:52
Geschreven door André
24-05-2013
De windharp. J.P.Heije
Zacht ruist uw toon, O windharp, als de lucht met dartel fluisteren,huppelt langs uw snaren, zacht als het suizen van de goudgele aren, wanneer de avondwind door het goudgele koren zucht.
Doch schoon de storm de tuimelende baren, met donderend brullen zweept in wilde vlucht, te stouter stijgt uw stem, en klieft de lucht, als het harpgezang der heilige engelenscharen.
En roept ons toe: uw ziel geeft zuivere tonen, terwijl de koelte langs uw slapen ruist, doch wint aan kracht, wanneer de stormwind bruist.
Zwak is het geslacht van hen, die de aarde bewonen, en de arme mens droomt licht van krachtbetonen, als het liefelijk westen door zijn lokken suist.
24-05-2013, 07:57
Geschreven door André
Schipbreuk. J.P. Heije
De storm vliegt rond langs de opgeruide golven, de lucht is zwart, en zwarter is het meer, de ranke kiel in het schuimend nat bedolven, of steigerend op de rug der golven, trotseert het bulderend weer.
En het moedig lied der wakkere schepelingen, klinkt door de storm, bij het fors en krachtig zingen, in des afgronds duistere schoot, schuilt de dood.
Wie voor het golfgeklots gaat beven, wende vrij de smalle steven, het lust ons om als de meeuw te zweven, wanneer de zee het onstuimigst bruist, en als vrije mannen, het brede roer te omspannen, met gespierde vuist.
Nog jaagt de storm langs de opgeruide golven, de lucht is zwart, en zwarter is het meer, doch het ranke schip in het schuimend nat bedolven, herrijst niet op de rug der golven, en het lied herklinkt niet weer.