Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
19-02-2013
Stille vreugd. Käthe Mussche
De mens die diefsgewijs zijn lachen schuchter houdt, heb ik gebannen uit mijn geest naar donkere oord, veel paarlen die ik angstig klein in schrijnen sloot, gaan thans mij tooien, nevens vlam van glanzend goud.
Want de ochtend brandt zijn rijke tinten menigvoud, in land en lucht en slaat mijn hemelen troostrijk rood, de vloed van vreugd, die mijwaarts, licht en liederen stouwt, moge klimmen tot de dappere boorden van mijn boot.
Maar ik werd geen luide roepster met een schelle stem, of één die wild trompetten schallen deed aan het oor, mijn jonge woorden treden met de zachte klem van zorgzaamheid, de weiden van deze wereld door.
Want drukke voeten breken bloei van het broze kruid, en jagen vogels schuw, de veilige bossen uit.
1914
19-02-2013, 07:55
Geschreven door André
18-02-2013
Lentedag. Käthe Mussche
Hoe geurt de dag, hoe tuit en fluit en tiereliert, in hagendoorn blank, en bottend struweel, thans vink en merel, al het gepluimd en bont gedierte, in slag, getriller en het kinderblije fijn gekweel.
Is daar een vreugdig vedelaar al vroeg aan het spelen, die roerend zijn snaar, der lente lachen viert? of is allicht door hooggerichte en ranke abelen, melodieus een welgezinde wind gezwierd?
De dag is vol van wonderen en geheimen rijk, dat ik als vreemde langs mijn oude wegen zwerf, ik sta verrast, omdat ik al het leeg klagen derf, en zie van pijnen plots de rappe, rappe wijk. (1)
Nu bloeit en brandt het ten alle kanten, o de lucht, raakt klinkend van het helgeroepen frank gerucht.
(1) pijnboom, snelle vlucht of beweging.
18-02-2013, 12:43
Geschreven door André
Werelds wonderen. Käthe Mussche
Van vele dingen weet ik niet het wis bedieden, wijl, jong, ik al het verschijnen als een wonder schouw, en wolk en wind het grootse feest mij bieden, van spelend leven in het glanzig breidend blauw.
Mij zijn al de uren welgevallig, als het vlieden van avondvogels in het stilgeslopen grauw, mij naar de buiteling van kleurige vreugd doet spieden, en hopen op het vroom komen van een maanflambouw.
Mij hebben vriend genoemd de nachten en de dagen, mij voerde het staag bekoren elke wisseling.
Dus rijs ik ongehavend trots de pijnen en plagen, en voel mij veilig in mijn sterkgewrochten kring.
Want onverlet bleek ik van norsbedoelde slagen, nu ik hoed van levens liefde en tere schittering.
1893-1974 Soest (dichtbij Amersfoort) Haar werkelijke naam is Catharina (Käthe) Rolina Tolman-Mussche. Haar man was de natuurkenner en schrijver van dierenboeken en natuurboeken Rinke Tolman.
De zee, de zee klots voort in eindeloze deining, De zee waarin mijn ziel zich weerspiegeld ziet, De zee is als mijn ziel in wezen en verschijning, zij is levend schoon en kent zichzelve niet.
Zij wist zichzelve af in eeuwige deining, en wendt zich altijd om, en keert weer waar zij vliedt, zij drukt zichzelve uit in duizenderlei lijning, en zingt een eeuwig blij en een eeuwig klagend lied.
O zee, was ik als gij in al uw onbewustheid, dan zou ik geheel en groot gelukkig zijn.
Dan had ik geen lust naar menselijke belustheid, op menselijke vreugd en menselijke pijn.
Dan was mijn ziel een zee, en haar zelfgerustheid, zou, wijl zij groter is dan gij, nog groter zijn.
17-02-2013, 10:18
Geschreven door André
In de nacht. Willem Kloos
Der mensen hoogste smart is wonderbaar, zonder gelach, zonder geween, lig ik gestrekt, beweegloos gestrekt, starend en stom, in de nacht.
Paardengetrappel en wagengedraaf, donkere vormen bewegen zich zacht, in de donkere nacht, donkere vormen zonder gerucht, en ik zucht.
Paardengetrappel en wagengedraaf, paarden en wagens draven gestaag, paarden en wagens draven gestaag, met getrappel op straat, waar ik roerloos gestrekt lig, zonder gerucht, in de nacht, in de nacht.
17-02-2013, 07:30
Geschreven door André
16-02-2013
Klokken. Willem Kloos
Mijn ogen branden, met felle randen, de klokken luiden, luiden mij uit.
Mijn klamme handen, betasten de wanden, de klokken luiden, luiden mij uit.
Wat toch dat luiden in godsnaam beduidt, O, om een slag, die opeens mij versloeg, O, om een dag, die ik niet meer verdroeg.
Warrende schaduwen, walmen mij om, dwalende schaduwen, staren daar stom, de klokken luiden, luiden mij uit.
Heffende handen rekken gestrekt, vragende vormen worden gewekt, O, wat dat luiden, dat luiden beduidt, de klokken luiden, luiden mij uit.
16-02-2013, 11:02
Geschreven door André
Zon. Willem Kloos
De zon is doorgekomen, het gebladerte glimlacht flauw, al wist het in zijn dromen, hoe kort het duren zou.
Maar in mijn hart bedorven, glimlacht niet meer de zon, het denkt slechts, hoe gestorven, dat is wat wezen kon.
Wie bomen en mensen heten, lachen in droefenis, maar geen van beiden weten, wat dat het leven is.
16-02-2013, 08:51
Geschreven door André
15-02-2013
Sterven. Willem Kloos
Straks zong ik trotse dingen, van mensen, pracht en gloed, nu kan ik niets meer zingen, dan dat ik sterven moet.
O, éénmaal nog te wenen, als men gestorven is, dan gaan de mensen henen, en mee de droefenis.
Dan lachen en dan praten, zij weder als van ouds, ver van de drukke straten, daar ligt alleen iets kouds.
15-02-2013, 13:34
Geschreven door André
Doodsuur. Willem Kloos
Ik kan niet lachen, ik kan niet wenen, ik ben zo vreemd te moe, de zomerpracht gaat henen, ik doe mijn ogen toe.
Daarbinnen is het donker, daarbuiten is het kil, wat of dat flauw geflonker, van ver beduiden wil?
Zou dat het doodsuur wezen? waar alles op zijn best, verheerlijkt opgerezen, verschemert voor het lest?
15-02-2013, 08:47
Geschreven door André
14-02-2013
Leven. Willem Kloos
O leven, zoet leven, ik heb u zo lief gehad, en met een innig beven, uw schone lijf omvat.
Nu gaat het al verdwijnen, maar heerlijk, ver omhoog, en schoner zal verschijnen, wat mijn ziel bewoog.
14-02-2013, 10:08
Geschreven door André
Droefenis. Willem Kloos
Och, of ik het mij gezegd had, dat alle droefenis, zich voor mij weggelegd had, in dit gevreesd gemis.
Ik heb het lang geweten, maar sprak het nimmer uit, zo blij teneder gezeten, bij spel, en dans, en luit.
Nu kan ik het niet verhelen, maar of ik het nu nog zeg, toch schemert met het spelen, ook het hele leven weg.
14-02-2013, 07:55
Geschreven door André
13-02-2013
Winter. Willem Kloos
Nu huilt de winter in mijn hart, de vlagen donkeren buiten, als wilden beiden van de smart, de flauwende ogen sluiten.
Dan is gekomen van de pracht, die schone zomerdagen, wier gloed geen menselijke macht, noch bloeisel kan verdragen.
O, droefheid, van dit aards gezicht, het moet toch al verdorren, het menselijk hart, het zonnelicht, zij sterven zonder morren.
13-02-2013, 09:50
Geschreven door André
Mensen. Willem Kloos
Mensen, arme mensen, zijn zo klein, zij denken altijd aan hun eigen leven, en willen toch geen greintje leven geven, aan andere mensen, die hun meederen zijn.
Zij eten spijs en zij drinken wijn, zijn vrolijk met hun vrienden, en begeven zich naar hun bedden, met het vriendelijk streven, ook in de slaap een rustig mens te zijn.
O, lieve mensen, als ik u zo zie, ik, die niet lijd en toch niet leven kan, omdat ik eenzaam mijzelve blijf.
Dan denk ik vaak, hoe kan men aan een wijf, een vriend, en nog zoiets, meer hebben dan, aan één lieve en simpele melodie?
13-02-2013, 08:05
Geschreven door André
12-02-2013
Woorden. Willem Kloos
Als het latere geslacht deze woorden leest, want dit geslacht zal lachen om dit vers, de zotte poppen van de pratte pers, in de aller, aller, eerste plaats, dan het beest,
voor niets meer dan een groot gevoel bevreesd, dat zich beschaafd publiek noemt, dat een kners hoort in een gil of een klacht, en voor elke vers, rijmzottertje maakt een familiefeest.
En ook véél anderen, zei het hier gezeid, mensen met een hart zijn schaars in deze tijd, maar zo één is, dan heb ik het hem gewijd.
Wees hard, en koud, en vreemd, met iedereen, en ween nooit mee, en dat gij niet later weent, rond uzelf krimpend, op de grond, alleen.
12-02-2013, 08:11
Geschreven door André
Wijs. Willem Kloos
Mensen zijn wijs, en met een wijs gelaat zeggen zij, op mij wijzend, dat ik niet ben een mens als zij, en dat ik mijzelf niet ken, en o, dat ik niet weet, hoe het leven gaat.
Dat alles, wat ik denk en hoe, niet staat in dit goed leven, waarom ik mij niet wen aan dit en dat? En, O, ik geloofde hen, ziet, zelfde mensen, hoe het nu met mij staat.
Ik gaf weg mijn zelf, waar ik zo trots in was, ik deed, wat gij mij aanraadde, was zoet en stil, toen werd ik weggegooid, na een korte poos.
Ik werd opgeofferd voor een mensengril, ik herwon mijn ik, o ja, maar dat nu, was geen ding meer van het leven, maar van de dood.
12-02-2013, 07:37
Geschreven door André
11-02-2013
Vlammend vuur. Willem Kloos
Ik zal mooi doodgaan, als een vlammend vuur, dat ééns nog flikkerde in zijn schoonste gloed, eer het gans geblust was. Want als enig goed rest mij de schoonheid nog, een korte duur.
Hoe zalig is dat nu, wanneer ik tuur, naar mijn gedachten in hun brede stoet, die allen schoon zijn, en niet één die doet, of zij wou vlieden in mijn hoog bestuur.
Wat is dat goed, de grote rust van God, de heerlijkheid eens kunstenaars, en het geluk van de mens, verenigd in een ogenblik.
Ik ben nu verder koud van mijn aardse lot, aardse vreugden sterven, maar ik druk, mijzelf aan mijn borst, en lach noch snik.
11-02-2013, 10:55
Geschreven door André
Herrijzen. Willem Kloos
De bomen dorren in het laat seizoen, en wachten roerloos de nabije winter, wat is dat alles stil, doodstil, ik vind er mijn eigen leven in, dat heen gaat spoeden.
Ach, ik had zo graag heel, héél véél willen doen, wat verzen en wat liefde, want wie mint er te sterven zonder dezen? Maar wie ook wint er in de wereld iets door klagen en door woorden?
Ik ga dan stil, tevreden en gedwee, en neem geen ding uit al dat leven mee, dan deze gedachte, gonzende in mij om.
Men moet niet van het lieve doodzijn ijzen, de dode bloemen keren niet weerom, maar ik zal heerlijk in mijn vers herrijzen.
11-02-2013, 08:44
Geschreven door André
10-02-2013
Zij. Willem Kloos
En als zij nu weer kwam, en keek, en vroeg, met neergeslagen blik, en nederig smeken, en zij haar arm om mijn schouders sloeg, zou dat dan nu ook niet mijn hart verweken?
Wie weet, ik ben zo goed, en wie daar loech om liefde, is thans zo arm, en minnelijk spreken, met zachtlief handgebaar, alsof men droeg zijn ziel in oog en stem, het is om te breken.
Maar neen, maar neen, ik heb het beste deel gekozen, op mijn grafsteen bloeien reeds de rozen, en eer het winter is, is het al volbracht.
Wie liefde was en wreedheid vindt, moet sterven, hij kan nog ééns alleen wat schoons verwerven, daarom getroost mijn ziel, wij sluimeren zacht.
Laat mij nog éénmaal, in gedachten, kussen die warme lippen, door mijn kus ontbloeid, Laat mij nog éénmaal, aan die boezem sussen mijn arme hoofd, waarin de koortspijn gloeit.
Laat mij nog éénmaal, klein kindje, rusten tussen die armen, waar mijn hart aan was geboeid, in die zo lieve tijd, toen, zonder blussen, het vereend gelaat door passie werd verschroeid.
Mijn lippen kussen wild, mijn oog staat droef, niet waar? Gij lief? Nu er geen lief meer wezen, geen arm zich om mijn hals bewegen zal.
Maar ik heb haast, mijn trekken worden stroef, als in de koude des doods, mijn armen vrezen in beven, hangende op hun laatste val.