Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
12-07-2012
De Schelde deel 1. Emile Verhaeren. St Amands ad Schelde 1855-1916
Bleek en licht, bewust en breed van borst, in haar lenige greep doorschudt zij zon en vorst, zij heeft uitgestald tussen haar sombere zomen, een tuin, waarin de maan kan stralen of dromen.
Ginds spoedt zich één door de eenzame contree, alsof zij hunkert naar de koele mond der zee, waar zij met haar schijn de nevelen die bleken, plots komt doorbreken.
Een Walhalla beeld van louter gloed en goud, een wolk van geesten heeft dit trezoor omstouwd, bemanteld met roem komen zij langs gevaren, hetzij Oeral, Rijn of Nijl, de Oder of de Loire.
Goden en koningen of helden, door de tijd, met stem, gebaar en dadenstroom, hebt gij hen gewijd, hun oevers zijn nog trots door U, en hun paleizen, komen in U weerkaatst naar de wolken wijzen.
Rivieren! Krijgers zijn het! Nog uit de spiegeling wellen (1), de wrede kronen op van burchten en citadellen, wier brede muzen schijnen als een doodsgewaad, maar die geen der wateren gaat.
En heeft zo in haar vloed verworsteld en verdroomd, het grootse en gruwelijke, samen destijds, en zo verheven, zich aan het volk dat streefde en stormt weer zich gegeven, dan die door Vlaanderen stroomt.
Gij zijt zo zacht en ruig, al naar ge het wilt of weigert, Noordwaarts nog stromende, aan vale of groene randen, gij, weg van wind en licht of tussen wilde zanden, de plaats waar zwart de hengst van de orkaan opsteigert.
Of waar de winter rust op de verstomde rotsen, of het licht des zomers danst op het duizendkoppig klotsen, der tintelende vloed die zich alzijds beijvert.
Oh, in die jonge tijd, hoe heb ik U aanbeden, te meer naar ik het verbod trotserend, U begleden heb, korte wijl, gelijk een goed matroos met riem en zeil.
En zwierf langs uw slecht bewaakte jonken, ideeën dronken, en der gedachten stroom, gij hebt ze mij geschonken.
De ruimten eindeloos, de kimmen diepe droom, het vergeten van de tijd, zijn welgtelde uren, bij eb en dure, gij gaaft het mij.
Ik heb benomen met mijn ogen, de bloemen die bewogen, in het fonkelen van uw mijmerij.
Uw nevelen, ros en woest waren het ijl gebied, waar het hijgende verdriet, zich een schuilplaats zocht, een glorierijke fase.
Uw golven zweepten op de ritmen van mijn lied, mijn bloed bracht gij tot kracht, mijn ziel tot haar extase.
Uw storm en windgeweld, uw stroming deed verbazen, mijn zacht, ontvankelijk hart, gij ging door mij, gij hebt mij hard gemaakt, als staal gesmeed, gestoerd.
Mijn wezen is het uwe, en mijn mond, zingt U. De ontroering welt (1) en wondt, en heeft mijn keel omvingerd en als dichtgesnoerd.
einde deel 1, morgen deel 2 en overmorgen deel 3 (1) wellen: opborrelen, opkomen
12-07-2012, 08:39
Geschreven door André
11-07-2012
De Schelde deel 2. Emile Verhaeren.
Oh Schelde, wilde en schone Schelde, het in mij verzonken, zacht smeulend vuur der jeugd, fel of geslonken, deedt gij ontvonken.
Geschonken aan mij, breidt de dood zijn poort, dat in uw grond, dat aan uw boord, ik sluimeren mag en zelfs gesmoord, mijn hart uw bonzend woord nog hoort.
Ik ken uw glorie, Oh Schelde, fel en klaar, toen de wolvin eens de Romeinse schaar, in het hart der wereld zich zo wreed, met felle kaak vastbeet.
en in de vlakte die uw stroom beschermde, slechts slijk en regen, wind en sneeuw, die zwermde, te brijzelen kreeg uit verre streken.
Vrije soldaten zwierden aan om U te wreken, die met hun boten, met de spies, het teken, van mannenmoed neerplantten in uw flanken.
Een dichte nevel woog op uw historie, Gent Brugge Ieper straalden in uw glorie, Maar toen de kracht van Antwerpen rees en zwelde, rees ook de roem, zong ook de naam der Schelde.
Gij zijt de stroom aan wiens voorname kaden, bankier en koopman trots en weelderig woont, de sier van het Noorden breed gekoepeld troont, wier goudblazoen in het gele water baadde.
Men schiep uw toren, wiens brommende klokken, hun klanken op de luchten lieten kabbelen en lokken, hij rijst, hij zingt, uit alle leven daagt hij op, kaarsrecht, pal als een kreet, rein als een maagd haar levenslot.
Uw schepen, rijk van rogge en van tarwe zwaar, drijvende zolders van vergulde weelde, die varen, schaduwbleek of zonneklaar, voeden de aarde met het brood van deze beemden.
Het linnen en de hennep, die men braakt en spint, zwingelt en hekelt, in uw huizen en steden, werden het zeil waarop de schepen gleden, naar Oost en West, hol bollend op de wind.
Een opvoedster zijt gij, Schelde, onderwijzend, uw zonen hier, als zeeman of als boer, onbeholpen maar geweldig, ruig maar sterk, loom maar oprijzend, in het avontuur met een gestaald bravour.
En grootser werd uw stad, een Hansa's gaarden, in reuzenketels, het goud en gistend graan, en won het in haar roem van Venetië, en zij voortaan, woog in haar holle schaal de schatten dezer aarde.
Uw trots was hoog, hoger dan de aarde, uw toren zong over de daken en de drempels heen, boven het zeehavengeklots tot in de velden, waar Filips van Spanjes schaduw stond opgesteld.
(morgen volgt het derde deel)
11-07-2012, 00:00
Geschreven door André
10-07-2012
De Schelde deel 3. Emile Verhaeren.
Oh Schelde, van welk breed opgaan, ten oceaan, zijn uw golven weergekomen.
Toen op uw kalme wateren, licht van dromen, een storm zich wierp, woest en verwoed, van bloed.
De zegenrijke tijd verliet uw oever, en uw verwachtingen, zij dreven stom, als brede boten, zonder roer alom, de één na de ander doellozer en droever.
Een dodelijke nacht heeft uw stroom bezocht, En langs de havens, heersend op uw landen, kettingen spanden, onteerd heeft men U en verkocht.
Oh woestenij, oh bitter golvend wee, geen groter zeil, tot onzer heil, zwenkte af naar zee, kloek uitgegaan, langs de goud beglansde mondingsbaan.
Helaas, moest gij lang uw slavernij verduren, eer dat een kreet van het volk van Vlaanderen aan zou vuren, zo ongenaakbaar eens, om te worstelen voor zijn leven.
Schelde, gij waart niet meer dan een gevangen bende, van wateren, roepende aan de oevers der ellende, waarop koningen handel dreven.
Tot na het signaal der opstand, als bezeten, de haat zich weer verwierf en zwaarder klonk de keten, die gij al zuchtend droeg, nog jaren lang.
De jaren gingen langs en toen opnieuw een man, Napoleon, zijn leven het uwe in roem en droefenis vermengde, en voort deed stuwen.
En uw hovaardig gaan naar het zijne, tot, één grote samenhang op het kronkelen van het lot, toen werd gij, zoals vroeger, de onverstoorde, uw steile stenen bekkens schoorden, tussen de boorden, en prangden, weer gans de winst, behaalde en de verlangde, van wat de verre zee en de aarde toebehoorde.
En weer op uw fluwelen, mantel van water fonkelden de juwelen, vanaf het boegbeeld van uw welbestuurde boten, blies met haar schubbige borst weer de godin, fier uw fameuze faam de kinkhoorn in, der waarlijke groten.
Oh Schelde, Oh Schelde, gij zijt het klaar gebaar, van gans dit land, tot waar, straalt de oneindigheid, gij zijt er grijpend naar.
Vlaanderens rivieren en kanalen en al, ontwaar, zij einden als de aderen eens verward, in uw groot hart.
Gij zijt de helper die gemeenzaan deelde, dit nors hartstochtelijk volk van uwe kracht, naar het zijn aandeel wil aan werelds glans en weelde.
Uw welig oeverbed, uw diepgang fel en zacht, zijn spiegel van dit volk, zijn kinderen, zijn ras, hardnekkig, taai en fier als het door de tijden was, en heel zijn droefenis, zijn wilskracht en verlangen, zijn in uw aangezicht van zwijgzaamheid gevangen.
Tragische en verrukte en eendere hemelen, Schelde bij winter, zomer en herfst, uw wemelen, Het is alles weerglans van ons wisselend wezen, Verwinnend komt gij ons moed, verslagen, vrijheid geven,
En altijd na dezen, verrezen, weer de vertrapten, zuchtend, maar genezen, om in uw kracht te leven, wéér te leven.
(In dit gedicht toont Emile Verhaeren zijn liefde voor de Schelde en voor Vlaanderen)
10-07-2012, 00:00
Geschreven door André
09-07-2012
Mijn liefste. Dante Alighieri. 1265-1321 Italië
Mijn liefste draagt de liefde in haar ogen, waardoor zij alles adelt en verrijkt, en het hart van elke man die naar haar kijkt, wordt, als zij groet, door siddering bewogen.
Zodat hij diep door schaamte neergebogen, onder de last van zijn tekort bezwijkt, terwijl voor haar juist trots en boosheid wijkt, oh vrouwen, wil met mij haar lof verhogen.
Alles wat zuiver is en zacht en zoet, komt op in het hart van wie haar hoort, geprezen is hij die haar als eerste ontmoet.
Wat in haar lieve glimlach staat te lezen, blijft diep en onuitspreekbaar in het gemoed, zo wonderschoon en minzaam is haar wezen.
09-07-2012, 09:47
Geschreven door André
08-07-2012
Drie Kortgedichten.
1.Je was zo witjes in je jurk van zijde, maar ik wilde je als koningin, ik liep naar buiten, naar de wilde weide, en riep naar je: ik ben de najaarswind. Terstond reikte je me je twijgen aan, en iedereen mijn koningin zag staan. (Rainer Maria Rilke 1875-1926 Duitsland)
2.Bron van de liefde, Oud gesteente tussen hoge rotsen, een eeuwigdurend rendez-vous, in de rode namiddag, kom ik naar je toe.
Mijn geliefde is slechts het water, dat altijd stroomt en nooit bedriegt, dat altijd stroomt en nooit verandert, dat altijd stroomt en nooit ophoudt. (Juan Ramon Jimenez 1881-1958 Spanje)
3.Al voordat wij geschapen waren, was mij ziel gehecht aan jou, toen wij nog ongeboren waren, toen wij nog in de wieg lagen.
Het groeide met het groeien van onszelf, het nam steeds toe, het zal ook nooit meer stoppen, ook al sterven wij. (Djamiel Mamar. Arabisch gedicht 7de eeuw.)
08-07-2012, 10:56
Geschreven door André
Schilderkunst. Johannes Vermeer 1. Delft 1632-1675
1. het melkmeisje 2. de kantwerkster
08-07-2012, 00:00
Geschreven door André
07-07-2012
Het blonde meisje uit het bos. Edith Södergran. 1892-1923 Finland
Het was gisteren, dat het blonde meisje uit het bos haar bruiloft vierde, en iedereen vrolijk was.
Zij is de lichte vogel en de heldere bron, zij is de geheime weg en de lachende struik, zij is de klare en onverschrokken zomernacht, zij is vrijmoedig en lacht uitgelaten.
Want zij is het blonde meisje uit het bos, van de koekoek leent zij haar instrument, en gaat spelend en zwervend van meer tot meer.
Het was gisteren, dat het blonde meisje uit het bos haar bruiloft vierde, en iedereen gelukkig was.
Zij is mooi en zonder verlangen, zij is blond en stilt alle dromen, zij is bleek en wekt ieders begeerte.
Toen het blonde meisje uit het bos haar bruiloft vierde, stonden, de dennen zo zoet op de zandige heuvel, de sparren zo trots op de steile helling, de struiken zo blij op de zonnige glooiing, en de bloemen zo fier met hun wit kraagje.
De bossen strooiden hun zaad in het hart van de mensen, glinsterende meren dreven in hun ogen, en witte vlinders fladderden onophoudelijk voorbij.
07-07-2012, 00:00
Geschreven door André
06-07-2012
Rosalinde door Erik Axel Karlfeldt 1864-1931 Zweden
Ofschoon de wind blijft stromen, door essen en door linden, toch houd ik niet op met dromen, van die lieve Rosalinde.
In het bloemenbos daar is het goed, zij volgt mij op de voet, en vraagt verleidelijk en blij, je blijft de hele dag toch, niet? Kom, leg je neer naast mij, en slaap in op mijn liefdeslied.
Ofschoon zwaardere tonen klinken, als regen in herfstige winden, toch houd ik niet op met zingen, van die lieve Rosalinde.
Mijn jaren vliegen snel voorbij, en nooit wordt zij eens van mij, zij is immers een sprookje maar, een lichaam of een ziel bezit zij niet, en kon een ander zijn als haar, dan zong ik nu een ander lied.
06-07-2012, 00:00
Geschreven door André
05-07-2012
Avondlied. Zein El Abedin Fouad. Egypte 1942
Je wordt mooier elke avond, open je venster en ga slapen, telkens als ik bij je kom, geef ik je een roos in je dromen.
Je bed is een tuin van koren, de dromen komen op hun raspaarden naar binnen, elke droom is een stad, en je loopt door de steden.
De appelboom werpt schatten op je bed, elke akker is zijn tijd voorbij, je opent je venster en je gaat slapen, je wordt mooier elke nacht.
Gelijk een non, die bleek en rusteloos, De kloostergaarde wandelt op en neer, Bij hetzelfde perk neemt zij dezelfde keer, Het is herfst: ontbladerd ligt de laatste roos.
En het Plechtig uur herdenkt zij telkens weer, Toen zij, zo jong, met vreugde en voor altoos, de witte wijle instee der wereld koos, In het stervend lover zingt geen vogel meer.
Zo dool ik droef, door Levens dreven heen, Geen zon, geen zang, een bloem? Ik vind er geen, De dorre bladeren vallen geel en bruin.
Op het marmeren kruisbeeld vallen ze, één voor één, O Leven, stille, kille kloostertuin, Met hoge muren en een god van steen.
1888 Amsterdam 1858 - Velp 1941
13-10-2011, 00:00
Geschreven door André
12-10-2011
Boer Naas. Guido Gezelle
Wie heeft er ooit het lied gehoord, het lied van boer Naas? En het is waar, hij had geen leeuwenhart, maar toch, hij was niet dwaas.
Boer Naas die was twee runders gaan verkopen in de stee, en bracht, als hij naar huis toe kwam, zes honderd franken mee.
Boer Naas, die maar een boer was, nochtans scherp van zin, ging en kocht een zevenschot, en stak er kogels in.
Alzo kwam Naas met stapjes licht, en met de beurs zo zwaar, hij zei: ach, ik wilde dat ik thuis, en in mijn bedje waar.
Al met een keer, wat hoort boer Naas, juist achter hem in de tronk? Daar roert entwat, daar loert entwat, boer Naas dacht dat hij verzonk.
En eer dat het ventje adem kreeg, zodanig was hij ontsteld, daar grijpen hem twee vuisten vast, en hij ligt daar neergeveld.
En hij hoorde noch zag, en hij voelde bijna niets, tenzij dat hij een pistool zag, en zeggen hoorde: ik schiet.
Ik schiet zo gij op staande voet, niet al uw geld mij geeft, en gij hebt van zo gij roert, mijn man, uw laatste dag geleefd.
Boer Naas die alle dagen vijf, zes kruisgebeden bad, om lang te mogen leven, dacht hoe hij in nesten zat.
Wat zal zij zeggen, huilde boer Naas, wanneer ik huiswaarts keer, hij heeft het weer alom verbuisd, de zatlap nog een keer.
Hoor hier mijn vriend, toon dat gij me minzaan zijt, ach, schiet een kogel door mijn hoed, en spaar mij het vrouwenverwijt.
Ik zal zeggen als ik thuis geraak, men heeft mijn geld geroofd, en het scheelde geen haar, of ik had een kogel door mijn hoofd.
De dief die meer van centen hield, dan van boer Naas zijn bloed, schoot rap een kogel, door de rand van zijn hoed.
Bedankt zij Naas en grijpt zijn sleep, schiet nog één door mijn kleed, de dief legt aan en Naas houdt zijn pitteleer gereed.
Schiet nog één door mijn broek, zei Naas, dan denkt mijn vrouw voorwaar, dat ik, bij mirakel ben ontsnapt aan lijfsgevaar.
De rover zegt, nu zal het wel gaan, waar is uw geld nu, snel, ik heb noch tijd, noch kogels meer. Ik wel, zegt Naas, ik wel.
Dan haalt Naas zijn zevenschot eruit, en zegt: als gij nu niet, in één twee drie van hier weg zijt, gij galgendweil, ik schiet.
Ik schiet als van gij nader komt, uw domme kop in gruis, en zo gij Naas nog roven wilt, laat uw verstand niet thuis.
En lopen dat de rover deed, de benen van zijn lijf, zo snel dat het onbeschrijfelijk is, hoe snel dat ik ook schrijf.
Hier stop ik, dicht nu een ander lied op boer Naas, het is waar hij had geen leeuwenhart, maar toch hij was niet dwaas.
1868 Liederen Eergedichten, en reliqua
12-10-2011, 11:33
Geschreven door André
11-10-2011
De dauwdruppel. Felix Timmermans.
God rolt de zonnen door Zijn handen, zoals de boer het zaad. De ruimte kent geen randen. En eindeloos staat de sterrentuin te branden.
Als dauwdruppel aan der aarde bloemen, weerspiegel ik het Al. Ik hoor de sferen zoemen. Gans het sterrendal, probeert Uw naam te noemen.
Het geheim blijft tot de nacht behoren, waarin ik ben ontstaan, tot, opgeslorpt, in schijn verloren, in het licht vergaan, in U ik word herboren.
Lier 1886-1947
11-10-2011, 08:47
Geschreven door André
10-10-2011
Het lied van mijn kindsheid. Virginie Loveling
Wat in de kinderjaren, het hart boeit en tooit, blijft eeuwig in het geheugen, en men vergeet het nooit.
Als ik het eenvoudig liedje, van mijn kindsheid zing, dan denk ik aan de liefde, waarmee ik werd omringd.
Dan denk ik aan de stemme, die het liedje klagend zong, wanneer de zon daalde, wanneer het maantje blonk.
Wanneer de sterren schenen, wanneer de zwaluw zweeg, en alles op de buiten, in zachte sluimering zeeg.
Het lied weerklonk zo troostend, in halve duisternis, gelijk de zucht der wind, in het hangend waterlis.
Het wiegde het hart in ruste, gelijk het zoet gezang, van het klokje in de verte, bij zonsondergang.
O zachte en stille tonen, gij hebt mij vaak ontroerd, en in vervlogen dagen, van heil terug gevoerd.
O oud, eentonig liedje, hoor ik u thans niet meer, toch klinkt gij in mijn hart, zo helder als weleer.
Nevele 1836 - Gent 1923. Virginie Loveling is de jongere zus van Rosalie Loveling.
10-10-2011, 13:50
Geschreven door André
09-10-2011
Een uur in de nacht. Nele Klauwaerdiene
Elk uur heeft zijn eigen gezicht. Eén uur in de nacht is het tweede spookuur. Na een uur spoken krijgen de spoken er niet genoeg van en zij spoken nog een uurtje verder. Eén uur staat zeer eenzaam in de donkere nacht.Gestalten zwerven rond, vreemde gedaanten, mistig, omneveld en zwart. Waar komen zij vandaan? Uit graven of uit het ontstelde brein van dolaars langs kerkhoven, moerassen en puin? De koopmansdochter die door een prins vermoord werd in haar eigen huis blijft maar ronddolen op zoek naar haar moordenaar. Ach kind toch, je moordenaar is reeds eeuwen dood en ligt te rusten in zijn graf. Ik heb dat steeds oneerlijk gevonden. Het slachtoffer vindt geen rust en blijft maar ronddolen. En de dader leeft rustig verder en blijft rusten na zijn dood. Er bestaat geen rechtvaardigheid. Het slachtoffer wordt gestraft en de dader beloond. Welke gedachten heeft men toch om één uur 's nachts? Het gewelf waar de sterren in steken gelijk de pennetjes in de trommel van een beiaard, is een vierde slag dieper achter de horizon gewenteld. De laatste tram gonst ver, en hunkert naar huis. Een trein trekt vermoeide slaapwagens. Plots gaat ergens nog een licht aan, vlindert en klapwiekt weer uit. Je hoort de vlugge stappen van iemand die weet dat hij te laat is. Bij de brug zit een politieagent een beetje verdoken te kijken of alles veilig is. Alle torenhanen slapen. De uurwijzers vragen zich af voor wie moeten wij de tijd tonen? In ziekenhuisbedden zitten magere gezichten naast een wit licht te denken, nog maar één uur. Welke dingen gebeuren om één uur in de nacht? Ik ben opgebleven. Mijn kamer ziet bleek en bleek zien ook mijn boeken. Ik was een boek aan het lezen over de geschiedenis van mijn stad. Nu ben ik nog meer fier op mijn stad dan vroeger. Ik kijk door het raam en zie aan de overkant een populier traag wiegen in de wind. Meer zie ik niet. Uit dit uur groeien al de komende uren. Steeds zestig minuten van de nacht. Ik zie een beeld in mijn geest en ik denk aan iets. Welk beeld, welke gedachte? Elkeen heeft zo zijn bloedeigen schoon geheim. Ik zink weg in het niet van de nacht. En ik droom een mooie droom.
09-10-2011, 11:55
Geschreven door André
08-10-2011
De poppenstoet. Armand Preud'homme.
Opzij, opzij, opzij, de poppenstoet gaat hier voorbij, zij komen recht uit speelgoedland, daar zijn ze dansend hand in hand, en Zwarte Piet marcheert van voor, nog zwarter dan een oude Moor.
Een Zeeuws Boer, een Eskimo, Roodkapje en Pinokkio, een Indiaan, een Kapitein, een Mexicaan en Harlekijn, een Edelvrouw, een Nobele Heer, en Mickey Mouse met Teddybeer.
Ohee, ohee, ohee, wie stapt er met die stoet niet mee, trompetten klinken hoog en hel, te samen met trom en rinkebel, en klein en groot aan dansen gaat, terwijl Harlekijn de maten slaat.
Een Zeeuws Boer, een Eskimo, Roodkapje en Pinokkio, een Indiaan, een Kapitein, een Mexicaan en Harlekijn, een Edelvrouw, een Nobele Heer, en Mikey Mouse met Teddybeer.
Hoera, hoera, hoera, Nu komt de Sint bij ons weldra, en ieder wordt door hem bedacht, als hij op tocht gaat door de nacht, daarom ook danst de hele stoet, zo blij de avond tegemoet.
Een Zeeuwse Boer, een Eskimo, Roodkapje en Pinokkio, een Indiaan, een Kapitein, een Mexicaan en Harlekijn, een edelvrouw, een Nobele Heer, en Mickey mouse met Teddybeer.
08-10-2011, 08:25
Geschreven door André
07-10-2011
Kom uit de kring. Miel Cools
Kom uit de kring der kerende jaren, kom uit de kring en wordt als een kind, wordt als een kind met duizenden vragen, met duizenden vragen omdat het bemint, luister als kind naar duizend verhalen, naar duizend verhalen van water en wind, blijf dan het kind dat duizenden namen, in duizenden talen al spelende vindt.
Wij staan in de kring der kerende jaren, wij staan in de kring waar verveling begint, wij zoeken gezeldschap en vrienden die kaarten, en eentje die altijd iets geestigs verzint, wij zoeken wat warmte aan open haarden, en ook nog een vrouw die ons teder bemint, maar eens op een dag in de kring van die jaren, een volgend bezoek dat geen datum meer vindt.
Kom uit de kring der kerende jaren, kom uit de kring en wordt als een kind, wordt als een kind met duizenden vragen, met duizenden vragen omdat het bemint, luister als kind naar duizend verhalen, naar duizend verhalen van water en wind, blijf dan het kind dat duizenden namen, in duizenden talen al spelende vindt.
Wij krijgen geschenken wanneer wij verjaren, en telkens opnieuw is een jaar weer eens om, wij wachten opnieuw totdat wij verjaren, en altijd opnieuw zoals het éénmaal begon, maar altijd opnieuw wanneer wij verjaren, is altijd opnieuw een jaar weer eens om, en eens op een dag in de kring van die jaren,,, een laaste verjaardag en het leven is om,
Kom uit de kring der kerende jaren, kom uit de kring en wordt als een kind, wordt als een kind met duizenden vragen, met duizenden vragen omdat het bemint, luister als kind naar duizend verhalen, naar duizend verhalen van water en wind, blijf dan het kind dat duizenden namen, in duizenden talen al spelende vindt.
07-10-2011, 09:55
Geschreven door André
06-10-2011
Het Belfort van Brugge. Henry Wadsworth Longfellow
Op de marktplaats, binnen Brugge, staat het Belfort grijs en oud, Driemaal viel het, driemaal rees het, de reus, die pal de stadswacht houdt, Op een vroege zomermorgen stond ik op dat hoog gebouw, En de wereld rees uit het duister, als een weduwe uit de rouw.
Rijk in dorpen, rijk in steden, grijs van dampen, grijs van smoor, Kwam mij het wijde en ronde landschap als een schild in zilver voor, aan mijn voeten sliep de stad, en uit de schouwen, rond aan rond, rook in blanke kronen klimmend, die spoorloos in de lucht verzwond.
Geen gerucht rees uit de stad, bij dit vroege zon opstaan, Maar ik hoorde een bronzen hart, in de oude toren slaan, Uit haar nest, beneden de balken, zong de zwaluw, wild en hoog, En omlaag scheen de wereld, verder dan de hemelboog.
Oude tijden wederbrengend, klonk dan plechtig, klaar en hel, Klonk met hemels klank verwisselend, het zachte en droevige klokkenspel, Lijk de psalmen van de nonnen, in een zeer oud kloosterkoor, En de grote klok, zong hen luid, lijk een vrome monnik voor.
Beelden en schimmen uit een ver verleden, kwamen in mijn geest ontstaan Die in vroeger dagen leefden, zag ik weer op aarde gaan, Al de Forestiers van Vlaanderen, Boudewijn met de ijzeren arm, Diederik Van den Elzas en Karel, Filips en Gwijde, arm in arm,
Ik zag de grootste schouwtonelen, uit die dagen van weleer, Vorstenklederen droegen de vrouwen, het Gulden Vlies de ridderheer, Ik zag de kooplieden uit Italië, met hun schepen zwaar bevracht, Volk uit twintig landgewesten, koninklijke weelde en pracht.
Ik zag de Vlaamse weverscharen, Naamse paarden en Guliks vlag, Opwaarts trekken, om te strijden in de Gulden Sporenslag, Ik zag het gevecht bij het Minnewater, der Kaproenen wilde wraak, Artevelde zegevierde op het slot der Gouden Draak.
Dan weer hoe de woeste Spanjaarden, gans de streek de schrik injoeg, Hoe de zware noodseinhamer, op het brons der klokken sloeg, Tot het antwoord van de Gentse brandklok, klonk door weide, dijk en zand, Ik ben Roeland, ik ben Roeland, daar is zege in het Vlaanderenland.
Trommels sloegen, en het gerucht dat uit de ontwaakte stad klom, Dreef de weergeroepen schimmen, naar hun graven stil en stom, Uren waren heen als seconden, en voor ik het had bemerkt, Liep de schaduw van het Belfort, door de klaarverlichte markt.
De sterren bloeiden in de zomernacht, De zuidenwind suisde in de bomen zacht, Op de oude huizen trilde het maanlicht, Hun ogen loken stil, de zwanen dicht, (1) Die straks nog dreven op de donkere gracht, De sterren bloeiden in hun flonkerpracht.
Wij wandelden dromend door de straten heen, De herinnering troost me nu ik verlaten ben en alleen, In kalme sluimer lag de stille stad, De maan dreef langzaam langs haar zilveren pad, En stil togen wij over de oude brug, Die oude herinnering komt zo trouw terug.
En zoek je een rots waarop je leunen mag? O neem mijn arm, die ik je te steunen gaf, En zoek je een warm hart en een zachte borst? O neem de mijne, en stil je liefdesdorst. En zoek je een ziel die zegt, mijn vriend ontwaak? O neem de mijne, voor die godentaak.
De jaren vlogen na die zomernacht, Weer ruist een koelte door de bomen zacht, Ik zie je ogen blauw in het sterrenlicht, De stille stad, als in een vergezicht, En het woord dat je mij liefde gaf, die nacht,, Heb ik niet gehoord, of was het te zacht?
(1) loken: sluiten 1859-1941
05-10-2011, 10:02
Geschreven door André
04-10-2011
De bladeren. Felix Timmermans
De bladeren rijzen door de stugge nevel, er zijn geen klanken meer, er is geen lied, slechts in het dorre riet een vroom geprevel, nu komt de tijd dat men naar binnen ziet.
Want wij zijn arm, en knagen aan het verleden, en spelen met de kaarten van verdriet, het schoonste sprookje stelt ons niet tevreden, en door de nevel lokt de toekomst niet.
Het leven vloog, en de as blijft in onze handen, het verlangen stijgt om mede te vergaan, doch in de weemoed blijft één lichtje branden,
het licht dat wij in de zomer overslaan, waarvoor wij slechts, tot onze scha en schande, romdom de wintertijd om olie gaan.
Lier 1886-1947
04-10-2011, 09:55
Geschreven door André
03-10-2011
Zaterdagavond. Rosalie Loveling
De koelte van de avond, verspreidt zich over het dal, de koeien keren loeiend, weer terug naar de stal.
De krekel ronkt in het lover, de rietmus zingt niet meer, de leeuwerik daalt in het koren, weer op zijn nestje neer.
De velden in het ronde, zijn reeds duister omhuld, lichte wolkjes zweven, in het Westen nog verguld.
De spade op brede schouder, vermoeid en uitgeput, keert thans de landman weder, naar zijn geliefde hut.
Het is zaterdag, verkwikkend, is het schermerig avonduur, de vloer is rood en het koper, blinkt in de gloed van het vuur.
Morgen zal het zondag wezen, de dag der rust is zacht, voor hem die heel de week, op het veld heeft doorgebacht.
Het is rustig in de velden, en vrede is in het gemoed, dat, sterk door het rein geweten, de rust niet vrezen moet.