Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
06-10-2011
Het Belfort van Brugge. Henry Wadsworth Longfellow
Op de marktplaats, binnen Brugge, staat het Belfort grijs en oud, Driemaal viel het, driemaal rees het, de reus, die pal de stadswacht houdt, Op een vroege zomermorgen stond ik op dat hoog gebouw, En de wereld rees uit het duister, als een weduwe uit de rouw.
Rijk in dorpen, rijk in steden, grijs van dampen, grijs van smoor, Kwam mij het wijde en ronde landschap als een schild in zilver voor, aan mijn voeten sliep de stad, en uit de schouwen, rond aan rond, rook in blanke kronen klimmend, die spoorloos in de lucht verzwond.
Geen gerucht rees uit de stad, bij dit vroege zon opstaan, Maar ik hoorde een bronzen hart, in de oude toren slaan, Uit haar nest, beneden de balken, zong de zwaluw, wild en hoog, En omlaag scheen de wereld, verder dan de hemelboog.
Oude tijden wederbrengend, klonk dan plechtig, klaar en hel, Klonk met hemels klank verwisselend, het zachte en droevige klokkenspel, Lijk de psalmen van de nonnen, in een zeer oud kloosterkoor, En de grote klok, zong hen luid, lijk een vrome monnik voor.
Beelden en schimmen uit een ver verleden, kwamen in mijn geest ontstaan Die in vroeger dagen leefden, zag ik weer op aarde gaan, Al de Forestiers van Vlaanderen, Boudewijn met de ijzeren arm, Diederik Van den Elzas en Karel, Filips en Gwijde, arm in arm,
Ik zag de grootste schouwtonelen, uit die dagen van weleer, Vorstenklederen droegen de vrouwen, het Gulden Vlies de ridderheer, Ik zag de kooplieden uit Italië, met hun schepen zwaar bevracht, Volk uit twintig landgewesten, koninklijke weelde en pracht.
Ik zag de Vlaamse weverscharen, Naamse paarden en Guliks vlag, Opwaarts trekken, om te strijden in de Gulden Sporenslag, Ik zag het gevecht bij het Minnewater, der Kaproenen wilde wraak, Artevelde zegevierde op het slot der Gouden Draak.
Dan weer hoe de woeste Spanjaarden, gans de streek de schrik injoeg, Hoe de zware noodseinhamer, op het brons der klokken sloeg, Tot het antwoord van de Gentse brandklok, klonk door weide, dijk en zand, Ik ben Roeland, ik ben Roeland, daar is zege in het Vlaanderenland.
Trommels sloegen, en het gerucht dat uit de ontwaakte stad klom, Dreef de weergeroepen schimmen, naar hun graven stil en stom, Uren waren heen als seconden, en voor ik het had bemerkt, Liep de schaduw van het Belfort, door de klaarverlichte markt.
De sterren bloeiden in de zomernacht, De zuidenwind suisde in de bomen zacht, Op de oude huizen trilde het maanlicht, Hun ogen loken stil, de zwanen dicht, (1) Die straks nog dreven op de donkere gracht, De sterren bloeiden in hun flonkerpracht.
Wij wandelden dromend door de straten heen, De herinnering troost me nu ik verlaten ben en alleen, In kalme sluimer lag de stille stad, De maan dreef langzaam langs haar zilveren pad, En stil togen wij over de oude brug, Die oude herinnering komt zo trouw terug.
En zoek je een rots waarop je leunen mag? O neem mijn arm, die ik je te steunen gaf, En zoek je een warm hart en een zachte borst? O neem de mijne, en stil je liefdesdorst. En zoek je een ziel die zegt, mijn vriend ontwaak? O neem de mijne, voor die godentaak.
De jaren vlogen na die zomernacht, Weer ruist een koelte door de bomen zacht, Ik zie je ogen blauw in het sterrenlicht, De stille stad, als in een vergezicht, En het woord dat je mij liefde gaf, die nacht,, Heb ik niet gehoord, of was het te zacht?
(1) loken: sluiten 1859-1941
05-10-2011, 10:02
Geschreven door André
04-10-2011
De bladeren. Felix Timmermans
De bladeren rijzen door de stugge nevel, er zijn geen klanken meer, er is geen lied, slechts in het dorre riet een vroom geprevel, nu komt de tijd dat men naar binnen ziet.
Want wij zijn arm, en knagen aan het verleden, en spelen met de kaarten van verdriet, het schoonste sprookje stelt ons niet tevreden, en door de nevel lokt de toekomst niet.
Het leven vloog, en de as blijft in onze handen, het verlangen stijgt om mede te vergaan, doch in de weemoed blijft één lichtje branden,
het licht dat wij in de zomer overslaan, waarvoor wij slechts, tot onze scha en schande, romdom de wintertijd om olie gaan.
Lier 1886-1947
04-10-2011, 09:55
Geschreven door André
03-10-2011
Zaterdagavond. Rosalie Loveling
De koelte van de avond, verspreidt zich over het dal, de koeien keren loeiend, weer terug naar de stal.
De krekel ronkt in het lover, de rietmus zingt niet meer, de leeuwerik daalt in het koren, weer op zijn nestje neer.
De velden in het ronde, zijn reeds duister omhuld, lichte wolkjes zweven, in het Westen nog verguld.
De spade op brede schouder, vermoeid en uitgeput, keert thans de landman weder, naar zijn geliefde hut.
Het is zaterdag, verkwikkend, is het schermerig avonduur, de vloer is rood en het koper, blinkt in de gloed van het vuur.
Morgen zal het zondag wezen, de dag der rust is zacht, voor hem die heel de week, op het veld heeft doorgebacht.
Het is rustig in de velden, en vrede is in het gemoed, dat, sterk door het rein geweten, de rust niet vrezen moet.
Nevele 1834-1875
03-10-2011, 09:41
Geschreven door André
02-10-2011
Middernacht. Nele Klauwaerdiene
Elke dag heeft een nacht aan de twee hoeken. Je denkt misschien dat de nacht begint als de zon een half uur achter het paar bomen verdwenen is, die je ziet wanneer je een beetje schuin door uw straatraam kijkt. Voor mij begint de nacht als het twaalf uur slaat. De torens slaan twaalf uur met overtuiging. Zij weten, die steeds met hun hoofd naar de sterren staan, dat het zo is. En wat zij weten, zeggen zij, en zij zeggen het goed. Twaalf uur, zeggen zij. Dat zeggen ook alle klokken in de huizen, de ene een beetje voor, de andere een beetje na, maar zij zeggen het. Dat is een algemeen akkoord onder de klokken, en het is nog nooit gehoord dat klokken hun akkoord niet naleefden. Tenzij zo ergens een oude sukkel, die nog wil maar niet meer kan. Of een verkeerd opgewonden lopertje, dat het weer beter weet. Dat telt niet mee. Als het twaalf uur slaat begint voor mij onmiddellijk de nacht, en de spoken staan op: twaalf uur is het eerste spookuur. De vader van Hamlet verschijnt aan Hamlet. Ben ik dan nog op, wat niet zou mogen zijn, maar het gebeurt gelijk veel andere dingen die niet mogen zijn, dan zie ik, over mijn spoken heen, in het Westen, een ster boven het dak van de overbuur, in de groene hemel. Aan die ster heb ik aan die kant genoeg. Ik trek naar de overkant. Daar ligt het Oosten, zeer donker en betrokken met wolken zonder maaksel of vorm, de spoken van de hemel. Op school heb ik geleerd waar het licht vandaan komt. Maar zij hebben mij nooit geleerd waar de duisternis vandaan komt. Een duisternis, die om middernacht hemel en aarde volledig zwart maakt. Wat is duisternis? Waarom is er duisternis? Wat moeten wij met al die duisternis uitvoeren? Dat zijn vragen die moeten gesteld worden 's nachts om middernacht. Maar een antwoord heb ik nog niet gevonden. Laat mij even bedenken hoe alles nu rust. Ik denk aan de dieren met gesloten ogen, en aan de vogels die slapen op één poot. En aan de bomen die nu rusten, maar hoe rusten die? Vast lopen nu ook de beken in de bossen en de stromen van de bergen wat rustiger. In de grotten stoppen de gewelven met druppen. Alles rust. Waar mag die man nog naartoe lopen, die voorbij mijn raam snelt, al stond de wereld in brand? Ik tel de kloppen van zijn voetstappen. Twaalf keer en dan niets meer. Zetten zij het kloppen voort van de twaalf torens welke ik weet staan en die twaalf keer slaan aan het begin van de nacht?
Heimwee doet mijn hart verlangen, naar de heimat van mijn jeugd. Naar de bronzen klokkenzangen, zwaar van rouw of hel van vreugd.
Zangen uit de oude toren, hij die waakt en verre schouwt, over het dorpje droomverloren, kronkelend aan zijn voet gebouwd.
Heimwee doet mijn hart verlangen, naar de geur van brem en hei, naar de weiden, mist omhangen, op een morgen in de mei.
Heimwee naar het blonde koren, naar het dennebos vol peis, naar de vennen stijf gevroren, waar ik slierde op het ijs.
Heimwee doet mijn hart verlangen, naar de ouderlijke haard, met zijn rust niet te vervangen, met zijn vrede welbewaard.
Heimwee naar de zomerwinden, heimwee naar het zoet geruis, in de kruin, der groene linden, voor mijn oude vaderhuis.
01-10-2011, 10:08
Geschreven door André
30-09-2011
De troubadours. Miel Cools
De troubadours zijn in de stad, de troubadours, de troubadours, de troubadours zijn weer op pad, de troubadours, de troubadours, zij kwamen uit de Middeleeuwen, zij liepen langs de rand der eeuwen, altijd dezelfde koers, de troubadours, de troubadours.
De straat van het hart is een brede straat, en een burchtpoort is zo smal, een minnestreel die uit zingen gaat, moet eerst over de wal. Langs de voorburgt de soldaat, de paladijnen in vol ornaat, naar de jonkvrouw in goud brokaat, in de hoop dat zij zijn lied verstaat.
De troubadours zijn in de stad, de troubadours, de troubadours, de troubadours zijn weer op pad, de troubadours, de troubadours, zij kwamen uit de Middeleeuwen, zij liepen langs de rand der eeuwen, altijd dezelfde koers, de troubadours, de troubadours.
De straat van het hart is zo grenzeloos wijd, en een stadspoort is zo smal, maar als een minnestreel binnenrijdt, weerklinkt luid hoorngeschal. Zij die luisteren vergeten tijd, vergeten veten, vergeten strijd, als er één zingt wat in hen schreit, in de hoop dat hij hun hart bevrijdt.
De troubadours zijn in de stad, de troubadours, de troubadours, de troubadours zijn weer op pad, de troubadours, de troubadours, zij kwamen uit de Middeleeuwen, zij liepen langs de rand der eeuwen, altijd dezelfde koers, de troubadours, de troubadours.
De straat van het hart vangt God weet waar aan, en die straat kent rand noch grens, altijd zal iemand de vedel slaan, altijd zingt er een mens, altijd komen dromers gegaan, langs dezelfde eindeloze baan, langs de sterren en langs de maan, in de hoop dat wij hun lied verstaan.
De troubadours zijn in de stad, de troubadours, de troubadours, de troubadours zijn weer op pad, de troubadours, de troubadours, zij kwamen uit de Middeleeuwen, zij liepen langs de rand der eeuwen, altijd dezelfde koers, de troubadours, de toubadours, de troubadours, de troubadours, de troubadours, de troubadours.
30-09-2011, 12:21
Geschreven door André
29-09-2011
De Mandelbeek 1. Guido Gezelle
Waarom droeve wilgenboom, Staat gij op de Mandelstroom? Waarom laat gij uw lange takken, tot in het koele water zakken?
Is het de liefde die u dwingt, en uw loof omlaag bringt, om uw moeders schoot te kussen, en uw gloed in het nat te blussen, dat uw kruin groeien doet, en bewatert uw voet?
Of is de oorzaak van uw kommer, te beschutten met uw lommer, voor het branden van de zon, het water van de Mandelbron, opdat het onverdroogd mag vloeien, en de malse vrucht doet groeien, al waar hij zijn water giet, de onverdroogbare Mandelvliet?
Neen, geen liefde of zonneschitter, maar wel droefheid, zwaar en bitter, weegt mijn takken naar de vloed, die daar loopt voor mijn voet, naar de Mandel, die voor dezen, altijd placht zo klaar te wezen, dat wanneer de vochtige nacht, dauw had op mijn hoofd gebracht, en de heldere parels van mijn bladeren, nauwelijks konden evenaren, het zuivere water van de vliet, die alle anderen achterliet.
Ik wou mij toen dikwijls spiegelen, en mijn bladeren zien wiegelen, door de wind, dat zo zoet, slierde langs de Mandelvloed.
Ik was jong, en had mijn kruin, jong verplant al uit de tuin, en de vijfde maal vergroot, met een jaarlijkse loot.
Maar wanneer ik in mijn leden, kracht en sterkte voelde treden, en mijn wortel in de grond, dieper en ook vaster stond, kwamen onbekend voor dezen, driften vurig opgerezen, in het hart van de mens, en niets vervulde nog zijn wens.
En die onverschone Mandel, werd de slaaf van de Handel. Overal op haar rug, wierp men duiker en een brug,
Ja, de herder, op de weiden die daar rond de beek spreiden, zijn kudde leiden kwam, liet en schaap en geit en lam, wierp zijn staf en zijn fluiten, en kwam mij de weg afsluiten, bracht en staak en stolk en balk, zware stenen, stuivend kalk, groef en schepte en kapte en ploegde, klopte en kleunde en zweette en zwoegde, en in haar maagdenschoot, joeg hij, met herhaald gestoot, staken en stijlen neder, dat het helmde heen en weer.
Dan vloeide aan mijn voet, niet meer de heldere Mandelvloed, maar hij stond er modderig en duister, en nam de plaats in van zijn luister.
De Mandel is een beek die vloeit door het klein seminarie van Roeselare. Guido Gezelle heeft daar gestudeerd en ook les gegeven.Het is één van de eerste gedichten van Guido Gezelle. Het was voor hem een echte dichtoefening. Morgen volgt het tweede deel van het gedicht.
29-09-2011, 08:31
Geschreven door André
28-09-2011
De Mandelbeek 2. Guido Gezelle
Daarmee was het vrekkig mens, nog niet voldaan in zijn wens, hij maakte ronde raderen, ongekend aan zijn vaderen, groef, ten kante van zijn bouw, een doorgang diep en nauw, liet aldaar, met hevig gonzen, het woedend beekje nederbonzen, en zo plaaste hij zijn wiel, dat er het water tegenviel.
Lastig moest nu het beekje werken, tussen de verkalkte zerken, onder het krakend, stampend rad, met zijn ronkend, ruisend nat, om het zaad tot gruis te malen, en het sap eruit te halen: Het zaad, dat ginds in struiken groeit, en met gulden bloempjes bloeit.
Van zodra de zon haar stralen, aan de wereld komt betalen, en zij, nog beroofd van gloed, schemert in de Mandelvloed, tot wanneer zij, in het westen, over 's werelds voorste vesten, bloedrood door de bomen blinkt, en dan in de golven zinkt.
Het is nu draaien, kraken, krampen, (1) kloppen, botsen op de klampen, (2) door de kracht van het wegend nat, dat het zware wiel omvat, daar weleer de schone Mandel, in haar kronkelende wandel, van waar haar bron spruit, tot waar zij haar water spuit, in tamme Leiebaren.
Vrij van kommer en gevaren, door de schone, groene streek, vloog de snelle Mandelbeek, vloog door menig groene weide, die zij kuste en likte en vleide, menig dartele vis schoot zilverblinkend in haar schoot, menig eend kwam er spelen, menig vogel kwam er kwelen, menig lammetje, bedorst, laafde er zijn gedroogde borst.
Maar dit alles is verdwenen, droevige dagen zijn veschenen, het Mandelwater schiet nu vuil, door de watermolenkuil.
Niet één vogel komt er kwelen, niet één eend komt er spelen, waar zij nu haar golven giet, en besmette dampen schiet.
Daar mag zelfs geen vis meer dartelen, of het is om zich dood te spartelen, niet één lammetje met dorst, durft er koelen zijn borst.
Niet één zwaluw in haar plassen, wilt zijn sneeuwwit hartje wassen, al dat leeft, dat schuwt de kreek, en veracht de slavenbeek.
Daarom zucht ik, daarom klaag ik, daarom neergebogen, ween ik, daarom treurt de wilgenboom, op de zwarte, Mandelstroom.
1848 Dichtoefeningen (1) krampen: krimpen (2) klampen: verbinding tussen twee stukken hout
28-09-2011, 00:00
Geschreven door André
27-09-2011
De herfst blaast op de hoorn. Felix Timmermans
De herfst blaast op de hoorn, en het wierookt in het hout, de vruchten gloren.
De stilten weven gobelijnen, van gouddraad in het woud, met reeën, die verbaast verschijnen, uit varens en frambozenhout, en sierlijk weer verdwijen.
De schoonheid droomt van boom tot boom, doch alle schoonheid zal verdwijnen, want alle schoonheid is slechts schijn, maar U bent de eeuwigheid.
Heb dank dat U mijn weemoed wijdt, en zegen ook mijn vruchten. Een ganzendriehoek in de luchten, nu komt de wintertijd.
Lier 1886-1947
27-09-2011, 14:21
Geschreven door André
26-09-2011
Het geschenk. Rosalie Loveling
Hij trok het schuifje open, Het knaapje stond aan zijn zij, En zag het uurwerk liggen, Ach, grootvader, geef het mij.
Ik zal het je wel eens geven, Toekomend jaar misschien, Als je wel leert en braaf zijt, Zei de oude, wij zullen zien.
Toekomend jaar, sprak het knaapje, Maar grootvader, dan zou Jij reeds lang kunnen dood zijn, Jij bent zo ziek en zo oud.
En de oude man stond te peinzen, En dacht, het is wel waar, En zijn lange vingers streelden , Des knaapjes krullend haar.
Hij nam het zilveren uurwerk, En de zware keten erbij, En legde ze in de gretige handjes, Het komt nog van je vader, zei hij.
------------------------------------------
Daar was een grafje gedolven, De scholieren stonden er rond, En een oude man boog met moeite, Nog een knie naar de grond.
Het koele morgenwindje, Speelde om zijn haren zacht, Het gele kistje zonk neder, Arm knaapje, wie had dat gedacht.
Hij keerde terug naar zijn woning, De oude grootvader, en weende zo zeer, En legde het zilveren uurwerk, In het oude schuifje weer.
Nevele 1834-1875 Rosalie Loveling is de oudere zus van Virgenie Loveling. Beiden hebben gedichten en novellen op hun naam staan.
26-09-2011, 10:19
Geschreven door André
25-09-2011
De uren. Nele Klauwaerdiene
De uren komen en gaan, de twaalf uren, van de dag en de twaalf uren van de nacht. In zeldzaam dozijn evenwicht van getal, maar anders van lengte, breedte, diepte, gewicht en aangezicht. De gang van de uren is een schoon schouwspel van de tijd en van het leven, een schouwspel dat wij niet genoeg bekijken. De wereld zou weer beter worden konden de mensen beter de stap van de uren horen. Zij horen die niet meer, want er is te veel lawaai op de grond en in de lucht. Wie hoort nog de torens slaan? Wie luistert nog naar het lied van onze zingende torens? Wie weet nog welke melodie het belfort heeft gespeeld? Wie weet nog dat de klokken van onze kerktorens meegaan met de tijd? Zij tellen de uren, zij zeggen ons wanneer iemand gestorven is of wanneer twee mensen in het huwelijk treden. Maar niemand luistert naar hen. Onze torens zijn versleten, met een verweerd aangezicht. Zij liggen verloren op een straathoek of een plein en zij zijn uit de tijd. Alleen bezoekers uit verre landen weten nog van hun bestaan af en horen hun stem. Wij horen alleen nog fabrieksirenes, het geweld van de straatwielen en het geroep van straatventers. Ik stel voor om al de muziektorens in de stad te vervangen door één reusachtig uurwerk, dat elk uur van de dag telt. Tijdens de dag horen wij zijn stem en tijdens de nacht wordt hij een wegwijzer. Zoals de zonnewijzer alleen de zonnige uren telt, zo zal in de nacht het verlichte reuzenuurwerk de weg wijzen. En ook de uren tonen. Maar al die uren verschillen van mekaar. Elk uur heeft zij eigen labeur en gepeins. Elk uur treedt op met een eigen gezicht, biedt zich aan en geeft zich over in het slaan van de slinger en in het kloppen van uw bloed. Ieder mens ziet de tijd anders. Het kan snel gaan of traag. Soms is het verloren tijd of juist niet. De tijd vliegt snel, gebruikt hem wel. En de uren ervaren wij ook anders. Elk uur heeft zijn verhaal. En dat verhaal, van elk uur van de dag, wil ik de volgende weken brengen.
25-09-2011, 00:00
Geschreven door André
24-09-2011
Op de purperen heide. Armand Preud'homme en Eugeen De Ridder
In de stille kempen, op de purperen hei, Staat een eenzaam huisje, met een berk erbij, Op een zomeravond, in gedroom alleen, Kwam ik ongeweten langs dit huisje heen.
Hoe schoon nog de wereld, de zomerse hei, Dat is hier op aarde de hemel voor mij, Hoe schoon nog de wereld, de zomerse hei, Dat is hier op aarde de hemel voor mij.
In het eenzaam huisje, zat een meisje, ach, Lijk ik nergens anders ooit een meisje zag, Door het venster keek zij mij verlegen aan, Schoof het gordijntje toe en is maar opgestaan.
Hoe schoon nog de wereld, de zomerse hei, Dat is hier op aarde de hemel voor mij, Hoe schoon nog de wereld, de zomerse hei, Dat is hier op aarde de hemel voor mij.
Maar wat heeft de liefde, ook hier niet verricht, Want nu schuift het gordijntje nooit meer voor mij dicht, Door het open venster, dat men vroeger sloot, Lach ik naar ons kindje op haar moeders' schoot.
Hoe schoon nog de wereld, de zomerse hei, Dat is hier op aarde de hemel voor mij, Hoe schoon nog de wereld, de zomerse hei, Dat is hier op aarde de hemel voor mij.
24-09-2011, 10:19
Geschreven door André
23-09-2011
Er was een tijd. Miel Cools en Bert Broes
Er was een tijd dat wij elkaar niet kenden, Dat jij een meisje en ik een jongen was, Eentje aan weerzij van de bonte bende, Die liep te stoeien door het zomergras, Maar op een dag volgden wij beiden dezelfde witte vlinder, Telden wij beiden de blaadjes van dezelfde bloem, Sindsdien stoeit er aan weerzij ééntje minder, En het is sindsdien dat ik je voornaam noem, En het is sindsdien dat ik je voornaam noem.
Er kwam een tijd dat wij elkaar beter kenden, Dat jij mijn meisje en ik jou jongen was, Wij zwierven blij van Lommel tot Oostende, En voor het eerst dronken wij uit hetzelfde glas, En elke dag volgden wij weer dezelfde witte vlinder, Telden wij beiden de blaadjes van dezelfde bloem, Wij werden stil en stoeiden almaar minder, En het is sindsdien dat ik je liefste noem, En het is sindsdien dat ik je liefste noem.
Er kwam een tijd dat wij elkaar zo goed kenden, Dat wij geen uur meer weken van elkaar, Waarbij de één zich zo goed aan de ander wende, Dat wij elkaar verstaan met een gebaar, En elke dag volgen wij nog steeds dezelfde witte vlinder, Tellen wij nog de blaadjes van dezelfde bloem, Ik hou van jou veel meer al zeg ik minder, Al droom ik meer je naam dan ik hem noem, Al droom ik meer je naam dan ik hem noem.
En komt de tijd dat één het gelaat moet wenden, Naar het ander land vanwaar geen wederkeert, Hij zegge daar hoe goed wij elkaar kenden, Ik wed zo een liefde laat men ongedeerd, En op een dag volgen wij weer dezelfde witte vlinder, Tellen wij weer de blaadjes van dezelfde bloem, Als jij bij mij bent dan vrees ik het einde minder, Het is zo goed als ik je voornaam noem, Het is zo goed als ik je voornaam noem.
Als arme kinderen, zwervend door het land, In het lommer van een lusthof blijven staan, Waar vijvers fonkelen, nachtegalen slaan, En koel, groen lover schut voor zonnebrand.
Dan turen zij verlangend in die donkere laan, En naar die schat van bloemen, hand in hand, Voor het gulden hek, barvoets, in het mulle zand. Zij spreken niet, maar zuchten diep...en gaan.
Zij staan met hun wensen voor de poort Van het Paradijs, en dromen een mooie droom. Fel steekt de zon, lang is de weg, zij moeten voort.
1888
22-09-2011, 00:00
Geschreven door André
21-09-2011
Het Kruisje. Guido Gezelle
Het eerste dat mijn moeder vragen leerde, in lang verleden dagen, als ik nog hakkelde ongeriefd (1) mijn woorden, samen mijn beide handjes vouwend:Vader, geef mij een kruisje, als 't u belieft.
Ik heb een kruisje dan gekregen, menig keer, en werd geslagen, op mijn kaakje, zacht en zoet. Gij zijt mij, beiden, samen, afgestorven, moeder, vader, hetgeen mij nu nog leedschap doet. (2)
Maar dat kruisje, het is gebleven, diep in mijn hoofd geschreven, teken van mijn erfgebied, (3) en een ander heeft het kruisje niet.
Het kruis staat eenzaam in de velden, door mijn zware boerenhand, uitgesneden en gebeeldhouwd, en godvruchtig neergeplant.
Jezus is voor ons gestorven, en misschien ook voor mijn veld, al onze haren en de sterren, ook het zaad heeft hij geteld.
Heer, laten wij elkander helpen, gij die het stro niet hebt miskend, geef mij het zaad, ik geef de tarwe, voor uw heilig Sacrament.
Lier 1886-1947
20-09-2011, 00:00
Geschreven door André
19-09-2011
De laatste brief. Bertus Aafjes
De wereld scheen vol lichtere geluiden, en een soldaat sliep in zijn overjas. Hij droomde lachend dat het vrede was, omdat er in zijn droom een klok ging luiden.
Er viel een vogel die geen vogel was, niet ver van hem, tussen de warme kruiden. Hij werd niet meer wakker want het gras werd rood, en iedereen weet wat dat beduid.
Het regende en het woei, toen herbegon, achter de grijze lijn der horizon, het goedmoedig bulderen der kanonnen.
Maar uit zijn jas, terwijl hij liggen bleef, bevrijdde zich het laatste wat hij schreef, liefste, de oorlog is nog niet begonnen.
1914-1993
19-09-2011, 00:00
Geschreven door André
18-09-2011
De gevangen kroonprinses. Vertelling
Mijn stad heeft een woelige geschiedenis gekend. Zo was er een vete tussen mijn stad en een naburige stad. Niemand wist hoe de vete ontstaan was en waarom? Maar ze bestond nu eenmaal. De gevolgen waren wel verschrikkelijk. De ene stad pleegde een roofoverval op kooplieden. Dat moest gewroken worden. De andere stad vermoordde enkele burgers. En zo ging het verder. Het gevolg was een spiraal van geweld waar niemand om vroeg en waar niemand beter van werd. Alleen de generaals en ook de oorlogsindustrie. De generaals wilden een oorlog. En de oorlog kwam. Onze stad werd aangevallen. En zoals bij elke oorlog zijn de gewone mensen de grootste slachtoffers. De kroonprinses van de naburige stad was meegekomen om de slachtoffers van deze dwaze oorlog te verzorgen. Zij vroeg niet van welke stad zij waren. Zij verzorgde en hielp iedereen. Ook onze burgers. Zij was juist een kind uit onze stad aan het verzorgen toen een officier haar herkende. Zij werd gevangen genomen en als trofee naar het koninklijk paleis gebracht. De oorlog was nu vlug gedaan. De naburige stad gaf zich onvoorwaardelijk over. Omdat zij een kroonprinses was, kon alleen de kroonprins van onze stad haar ondervragen en berechten. De generaal zei aan de kroonprins: "Hoe erger je haar mishandeld hebt, hoe meer dat wij kunnen loskrijgen". De kroonprins had ook een onderhoud met de abt van het klooster buiten de stadspoorten. En de abt gaf hem de volgende raad:"Denk aan wat onze grootste wijsgeer gezegd heeft" en "Ga zorgvuldig na alles wat je in je kindertijd gedaan hebt". De ondervraging kon beginnen. De gevangene werd geboeid binnengeleid. Iedereen verliet de kamer en de kroonprins was alleen met de kroonprinses. De kroonprins maakte de boeien los, want de kroonprinses zou toch niet vluchten. Hij liet de kroonprinses zitten. Hij dacht na over de grootste wijsgeer van onze stad. Het werk van deze wijsgeer bestaat uit één zin. In die zin staat alles wat een mens moet weten. De rest is overbodig. En die zin is:"Doe niet met een ander wat je niet graag zou hebben dat ze met u doen". De kroonprins dacht na. Toen vroeg hij aan de kroonprinses:"Wat heb jij misdaan"? En de kroonprinses antwoordde:"Ik heb mijn ouders veel verdriet aangedaan door niet naar hen te luisteren". De abt van het klooster buiten de stadspoorten vroeg of hij binnen mocht. Ja, dat mocht. Er waren uit de naburige stad 120 maagden aangekomen, blootsvoets, in boetekleed en met een strop rond de hals. Zij wilden sterven voor de prinses. De kroonprins antwoordde:"Ik moet de kroonprinses ondervragen, niet hen. Geef hen een maaltijd, en dat zij die strop van de hals doen". Toen vroeg de kroonprins aan de kroonprinses:"Wat is de oorzaak van die vete"? Zij antwoordde:"Niemand luistert nog naar de woorden van jullie grootste wijsgeer en niemand luistert nog naar de Blijde Boodschap van de Heer". Toen vroeg de abt, die tevens biechtvader van de kroonprins was, of hij binnen mocht. Ja, dat mocht. De koningin van de naburige stad was aangekomen en wilde sterven voor de prinses. De koningin mocht binnenkomen. De koningin en de prinses omhelsden mekaar. De kroonprinses zei met tranen in de ogen:"Vergeef mij dat ik jullie zo een verdriet heb aangedaan". Waarop de koningin zei:"Ik begrijp het mijn kind. Toen ik nog kroonprinses was heb ik ook de slachtoffers van deze vete verzorgd. De mannen voeren oorlog en de vrouwen zijn er het slachtoffer van". De koningin dankte de kroonprins omdat hij de kroonprinses niet mishandeld had. De koningin mocht gaan, want de kroonprins moest verder ondervagen. In afwachting kreeg de koningin een maaltijd aangeboden. De kroonprins vroeg aan de kroonprinses:"Vertel mij alles over je jeugd, want ik moet van mijn biechtvader mijn jeugd nagaan". Slechts één tiende van een seconde had hij die blik gezien. Dan was het weer haar gewone gouden blik. Maar hij had het gezien. Er was dus iets. Maar wat? En zij vertelde alles over haar jeugd, of bijna alles. Iets verzweeg zij. Zij wilde het niet zeggen. Haar eergevoel verbood het te zeggen. Hij voelde waar het ontbrak. Ja, die bepaalde plek... Nu wist hij het weer. Zij waren twee koningskinderen. Hij maakte met zijn paard een rit door bossen en weiden. Aan een vijver was hij in een boom geklauterd en in het water gevallen. Hij geraakte verstrikt in takken en kon niet meer weg. Door Gods ingeving kwam zij net voorbij. En zij had hem gered. Zij had evengoed hem als trofee naar haar stad kunnen laten voeren. Neen, zij redde hem. Zij hadden mekaar trouw gezworen. Maar door de vete hadden zij mekaar niet meer gezien. En nu was zij hier. De kroonprins sprak:"Bedankt dat jij mijn leven gered hebt. Ik heb een voorstel. Wij huwen samen en wij gaan samen de twee steden besturen op voet van gelijkheid. Gedaan met de vete, want onze twee steden moeten terug de roem krijgen van voorheen". Dankbaar en gelukkig nam de prinses de hand van de prins. En samen als paar stapten zij naar buiten om het nieuws mede te delen. De prins en de prinses huwden en kregen twee dochters. De oudste dochter regeerde over mijn stad en de jongste dochter regeerde over de naburige stad. Twee gezusters die de twee steden bestuurden. Vandaar de naam "Twee Zustersteden". En zij voerden nooit oorlog, want twee zussen bestrijden mekaar niet. Vele jaren geleden heeft een oude man mij het verhaal verteld. Ik heb alles netjes opgeschreven.
18-09-2011, 14:21
Geschreven door André
17-09-2011
Vier wevertjes. Oud lied
Vier wevertjes zouden ter botermarkt gaan, en de boter die was er zo diere, zij hadden haast geen duit meer in hunnen tas, en ze kochten een pond sa vieren. Schiet spoele sjerrebekke spoel-sa, djikke djakke kerre koltjes klits klets. En ze kochten een pond sa vieren.
En als zij dat botertje hadden gekocht, zij een hadden er vier platelen, zij spraken dat vrouwtje zo vriendelijk aan, sa vrouwtje en wil het ons delen. Schiet spoele sjerrebekke spoel-sa, djikke djakke kerre koltjes klits klets. Sa vrouwtje en wil het ons delen.
Het vrouwtje dat sprak: ja dat zal ik wel doen, ja, zowel als een vrouwtje vol eren, want ik weet wel wat er de wevertjes zijn, en de wevertjes een zijn er geen heren. Schiet spoele sjerrebekke spoel-sa, djikke djakke kerre koltjes klits klets. En de wevertjes een zijn er geen heren.
Wat zouden de wevertjes heren zijn, zij hebben er nog huizen nog erven, en kruipt er een muisje in hunnen schapraai, van honger zo zal het er sterven. Schiet spoele sjerrebekke spoel-sa, djikke djakke kerre koltjes klits klets. Van honger zo zal het er sterven.
En als dan dat muisje gestorven zal zijn, waar zullen zij het dan begraven? Al onder de wevertjes hunnen getouw, en het graf zal roosjes dragen. Schiet spoele sjerrebekke spoel-sa, djikke djakke kerr koltjes klits klets. En het graf zal roosjes dragen.