Rustig genieten van gedichten, liedjesteksten, muziek, vertellingen, prenten en foto's.
Welkom in mijn thuishaven. Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens.
19-09-2011
De laatste brief. Bertus Aafjes
De wereld scheen vol lichtere geluiden, en een soldaat sliep in zijn overjas. Hij droomde lachend dat het vrede was, omdat er in zijn droom een klok ging luiden.
Er viel een vogel die geen vogel was, niet ver van hem, tussen de warme kruiden. Hij werd niet meer wakker want het gras werd rood, en iedereen weet wat dat beduid.
Het regende en het woei, toen herbegon, achter de grijze lijn der horizon, het goedmoedig bulderen der kanonnen.
Maar uit zijn jas, terwijl hij liggen bleef, bevrijdde zich het laatste wat hij schreef, liefste, de oorlog is nog niet begonnen.
1914-1993
19-09-2011, 00:00
Geschreven door André
18-09-2011
De gevangen kroonprinses. Vertelling
Mijn stad heeft een woelige geschiedenis gekend. Zo was er een vete tussen mijn stad en een naburige stad. Niemand wist hoe de vete ontstaan was en waarom? Maar ze bestond nu eenmaal. De gevolgen waren wel verschrikkelijk. De ene stad pleegde een roofoverval op kooplieden. Dat moest gewroken worden. De andere stad vermoordde enkele burgers. En zo ging het verder. Het gevolg was een spiraal van geweld waar niemand om vroeg en waar niemand beter van werd. Alleen de generaals en ook de oorlogsindustrie. De generaals wilden een oorlog. En de oorlog kwam. Onze stad werd aangevallen. En zoals bij elke oorlog zijn de gewone mensen de grootste slachtoffers. De kroonprinses van de naburige stad was meegekomen om de slachtoffers van deze dwaze oorlog te verzorgen. Zij vroeg niet van welke stad zij waren. Zij verzorgde en hielp iedereen. Ook onze burgers. Zij was juist een kind uit onze stad aan het verzorgen toen een officier haar herkende. Zij werd gevangen genomen en als trofee naar het koninklijk paleis gebracht. De oorlog was nu vlug gedaan. De naburige stad gaf zich onvoorwaardelijk over. Omdat zij een kroonprinses was, kon alleen de kroonprins van onze stad haar ondervragen en berechten. De generaal zei aan de kroonprins: "Hoe erger je haar mishandeld hebt, hoe meer dat wij kunnen loskrijgen". De kroonprins had ook een onderhoud met de abt van het klooster buiten de stadspoorten. En de abt gaf hem de volgende raad:"Denk aan wat onze grootste wijsgeer gezegd heeft" en "Ga zorgvuldig na alles wat je in je kindertijd gedaan hebt". De ondervraging kon beginnen. De gevangene werd geboeid binnengeleid. Iedereen verliet de kamer en de kroonprins was alleen met de kroonprinses. De kroonprins maakte de boeien los, want de kroonprinses zou toch niet vluchten. Hij liet de kroonprinses zitten. Hij dacht na over de grootste wijsgeer van onze stad. Het werk van deze wijsgeer bestaat uit één zin. In die zin staat alles wat een mens moet weten. De rest is overbodig. En die zin is:"Doe niet met een ander wat je niet graag zou hebben dat ze met u doen". De kroonprins dacht na. Toen vroeg hij aan de kroonprinses:"Wat heb jij misdaan"? En de kroonprinses antwoordde:"Ik heb mijn ouders veel verdriet aangedaan door niet naar hen te luisteren". De abt van het klooster buiten de stadspoorten vroeg of hij binnen mocht. Ja, dat mocht. Er waren uit de naburige stad 120 maagden aangekomen, blootsvoets, in boetekleed en met een strop rond de hals. Zij wilden sterven voor de prinses. De kroonprins antwoordde:"Ik moet de kroonprinses ondervragen, niet hen. Geef hen een maaltijd, en dat zij die strop van de hals doen". Toen vroeg de kroonprins aan de kroonprinses:"Wat is de oorzaak van die vete"? Zij antwoordde:"Niemand luistert nog naar de woorden van jullie grootste wijsgeer en niemand luistert nog naar de Blijde Boodschap van de Heer". Toen vroeg de abt, die tevens biechtvader van de kroonprins was, of hij binnen mocht. Ja, dat mocht. De koningin van de naburige stad was aangekomen en wilde sterven voor de prinses. De koningin mocht binnenkomen. De koningin en de prinses omhelsden mekaar. De kroonprinses zei met tranen in de ogen:"Vergeef mij dat ik jullie zo een verdriet heb aangedaan". Waarop de koningin zei:"Ik begrijp het mijn kind. Toen ik nog kroonprinses was heb ik ook de slachtoffers van deze vete verzorgd. De mannen voeren oorlog en de vrouwen zijn er het slachtoffer van". De koningin dankte de kroonprins omdat hij de kroonprinses niet mishandeld had. De koningin mocht gaan, want de kroonprins moest verder ondervagen. In afwachting kreeg de koningin een maaltijd aangeboden. De kroonprins vroeg aan de kroonprinses:"Vertel mij alles over je jeugd, want ik moet van mijn biechtvader mijn jeugd nagaan". Slechts één tiende van een seconde had hij die blik gezien. Dan was het weer haar gewone gouden blik. Maar hij had het gezien. Er was dus iets. Maar wat? En zij vertelde alles over haar jeugd, of bijna alles. Iets verzweeg zij. Zij wilde het niet zeggen. Haar eergevoel verbood het te zeggen. Hij voelde waar het ontbrak. Ja, die bepaalde plek... Nu wist hij het weer. Zij waren twee koningskinderen. Hij maakte met zijn paard een rit door bossen en weiden. Aan een vijver was hij in een boom geklauterd en in het water gevallen. Hij geraakte verstrikt in takken en kon niet meer weg. Door Gods ingeving kwam zij net voorbij. En zij had hem gered. Zij had evengoed hem als trofee naar haar stad kunnen laten voeren. Neen, zij redde hem. Zij hadden mekaar trouw gezworen. Maar door de vete hadden zij mekaar niet meer gezien. En nu was zij hier. De kroonprins sprak:"Bedankt dat jij mijn leven gered hebt. Ik heb een voorstel. Wij huwen samen en wij gaan samen de twee steden besturen op voet van gelijkheid. Gedaan met de vete, want onze twee steden moeten terug de roem krijgen van voorheen". Dankbaar en gelukkig nam de prinses de hand van de prins. En samen als paar stapten zij naar buiten om het nieuws mede te delen. De prins en de prinses huwden en kregen twee dochters. De oudste dochter regeerde over mijn stad en de jongste dochter regeerde over de naburige stad. Twee gezusters die de twee steden bestuurden. Vandaar de naam "Twee Zustersteden". En zij voerden nooit oorlog, want twee zussen bestrijden mekaar niet. Vele jaren geleden heeft een oude man mij het verhaal verteld. Ik heb alles netjes opgeschreven.
18-09-2011, 14:21
Geschreven door André
17-09-2011
Vier wevertjes. Oud lied
Vier wevertjes zouden ter botermarkt gaan, en de boter die was er zo diere, zij hadden haast geen duit meer in hunnen tas, en ze kochten een pond sa vieren. Schiet spoele sjerrebekke spoel-sa, djikke djakke kerre koltjes klits klets. En ze kochten een pond sa vieren.
En als zij dat botertje hadden gekocht, zij een hadden er vier platelen, zij spraken dat vrouwtje zo vriendelijk aan, sa vrouwtje en wil het ons delen. Schiet spoele sjerrebekke spoel-sa, djikke djakke kerre koltjes klits klets. Sa vrouwtje en wil het ons delen.
Het vrouwtje dat sprak: ja dat zal ik wel doen, ja, zowel als een vrouwtje vol eren, want ik weet wel wat er de wevertjes zijn, en de wevertjes een zijn er geen heren. Schiet spoele sjerrebekke spoel-sa, djikke djakke kerre koltjes klits klets. En de wevertjes een zijn er geen heren.
Wat zouden de wevertjes heren zijn, zij hebben er nog huizen nog erven, en kruipt er een muisje in hunnen schapraai, van honger zo zal het er sterven. Schiet spoele sjerrebekke spoel-sa, djikke djakke kerre koltjes klits klets. Van honger zo zal het er sterven.
En als dan dat muisje gestorven zal zijn, waar zullen zij het dan begraven? Al onder de wevertjes hunnen getouw, en het graf zal roosjes dragen. Schiet spoele sjerrebekke spoel-sa, djikke djakke kerr koltjes klits klets. En het graf zal roosjes dragen.
17-09-2011, 10:33
Geschreven door André
16-09-2011
Mocht ik, o zwaantje. Oud lied
Mocht ik, o zwaantje, eens nevens u baden, als gij zo lobberend zwiert langs het strand, ik zou dan mijn krielend zieltje verzaden, en zo verdrinken mijn hevige brand.
Zwanelijn, zwanelijn, keer u niet af, sluit toch uw vleugeltjes, wees niet te straf, zwier met uw dartele roeiertjes om, en heet mij vriendelijk wellekom.
Waartoe verheft gij uw vliegend wapen, en breekt de golfjes in uw vlucht, denkt gij niet, wie u zou mogen betrapen, op vreemde stromen en scheutvrije lucht?
Zwanelijn, zwanelijn, keer u niet af, sluit toch uw vleugeltjes, wees niet te straf, zwier met uw dartele roeiertjes om, en heet mij vriendelijk wellekom.
Nu zal ik zwaantje zo lieflijk prijzen, ik heb schone vedertjes, om haar gunst, dan zal mijn zieltje haar liefde bewijzen, rijmen en zingen en tonen haar kunst.
Zwanelijn, zwanelijn, stel u gerust, zwier met uw vleugeltjes waar het u lust, kittel uw zieltje in safte geneugt, en zwem zo henen in vrolijke vreugd.
In de ontloverende linden huilt de wind, In haar lompen huivert een bedelkind, Een ruiter rijdt als de wind voorbij, O ruiter, heb je geen aalmoes voor mij?
De ruiter steeg van zijn paard en sprak: Meer dan een aalmoes, een gastvrij dak. Hij tilde de maagd op zijn trappelend ros, En zij hield hem omvangen, en liet hem niet los.
Hij bracht haar gezwind in zijn adellijk slot, En hij kuste haar handen en loofde God, Doch zij vroeg, toen hij zijn tafel bood, Maar een beker wijn en een stukje brood.
Zij hief ten hoge de wijnbokaal, En brak het brood op de zilveren schaal, In Christus naam eet nu met mij, Ver van de mensen en God nabij.
1889 (1859-1941)
15-09-2011, 11:41
Geschreven door André
14-09-2011
Lieve druppel water. Guido Gezelle
Lieve druppel water, gij zijt helder toch en schoon, in uw hemels lichtgeschater, en uw diamanten kroon.
Rood en blauw en groen en geluw,(1) paars en purperwendigheid, siert, in onderling gespeel, uw pinkelende uitwendigheid.(2)
Heldere lichtkristal, diamanten waterding, moet gij op de aarde nedervallen? Uit is het dan met uw flonkering.(3)
Neen, daal niet, ach neen, daal toch niet, de aardse grond is al te vuil, houdt u ver van hier, en val niet, houdt u in de hemel schuil.
Wij komen nooit meer samen, De wereld drong zich tussenbeide, Soms staan wij beiden 's nachts aan het raam, Maar andere sterren zien wij in andere tijden.
Uw land is zo ver van mijn land verwijderd, Van licht tot verste duisternis, dat ik, Op vleugels van verlangen rusteloos reizend, U zou begroeten met mijn stervenssnik.
Maar als het waar is dat door grote dromen, Het zwaarste verlangen over wordt gebracht, Tot de verste ster, dan zal ik komen, Dan zal ik komen, iedere nacht.
1889-1936
13-09-2011, 00:00
Geschreven door André
12-09-2011
De schalmei. Jacob Slauerhoff
Zeven zonen had moeder, Allen heetten Peter, Behalve Wanjka, die Iwan heette.
Allen konden werken, Eén was geitenhoeder, Eén vlocht sandalen, Eén zelfs bouwde kerken, Maar Iwan, die Wanjka heette, Wilde niet werken.
Op een steen in de zon gezeten, Bespeelde hij zijn schalmei.
Mijn lieve, Mijn lustige, Laat mij spelen, In de schaduw van mijn Korte rustige vallei.
Laat andere werken, Sandalen maken of kerken, Wanjka heeft genoeg aan zijn schalmei.
1889-1936
12-09-2011, 11:46
Geschreven door André
11-09-2011
Kleingedichten 4. Guido Gezelle
10.Zing wie dat het lust te zingen, met onedel stof gelaan, van de heel kleine dingen, door de grote Mens gedaan. Ik zing Gods werk en Zijn naam klinkt onsterfelijk in mijn lied, als de grondtoon, en ik schaam mij niet, voor mijn God, schaam ik mij niet.
11.De maaier zingt een zomerlied, tijdens de zonnebrand, het staal in de handen, alwaar hij het dikste koren ziet, Hij klapt, hij kerft, hij zwikt, hij zwaait, al fluitend in het rond, hij pakt, hij pikt, hij dringt, hij draait, het fonkelend graan te grond. En 's avonds laat als het westen gloeit, heft hij zijn hoofd omhoog, en het slachtveld zonder bloed, verheugt zijn dankend oog.
12.Gewekt het stramme dichterbloed, het lied, het lied geheven, want zingen is het dat leven doet, een lang en lustig leven. Ja, lustig, voor die God verstond, en dat verstaan durft togen,(1) in rijzende borst,in sprekende mond, en helvonkelende ogen.
1859 (1)togen:tonen
11-09-2011, 15:47
Geschreven door André
De dichter. Vertelling
In onze stad hebben wij steeds een dichter gehad. Onze eerste dichter is meegekomen met de eerste bewoners van de stad. En zo is het dichter zijn verder gegaan van vader op zoon. Onze dichter neemt zijn werk ernstig op. Hij vertelt onze geschiedenis in verzen, maar ook het stadsleven, de natuur en de mensen weet hij in gedichten te vereeuwigen. Hij kent de taal van de zwanen en praat met hen. Hij bestudeert zeer oude gedichten en draagt ze voor in een verstaanbare taal.Voor hem is het een roeping. Het is zijn leven. Al wat hij verdient, geeft hij weer weg. Zijn leven is een cirkel. Hij verdient geld met zijn gedichten, en het geld gaat terug naar hen die van zijn gedichten houden. Hij heeft niet veel nodig. En tevreden leeft hij in de stad waar hij van houdt. Eén van onze herbergiers gaat er prat op dat hij het beste eten maakt van de hele stad. Onze dichter vindt dat interessant en hij wilt er een gedicht over maken. Hij huurt een kamertje boven de herberg, opent het raam en laat zijn inspiratie komen. En die inspiratie komt. De hemelse geuren uit de keuken stijgen op en komen de kamer binnen van de dichter. De dichter geniet van de geuren en zijn gedicht is vlug gemaakt. Later vertelt de dichter aan zijn toehoorders in de stad dat hij die dag gratis gegeten heeft. De geur van het lekkere eten prikkelde zo zijn smaakpapillen, dat het leek alsof hij al dat lekkere eten zelf had opgegeten. Het gedicht over zijn gratis maaltijd gaat van mond tot mond en wordt zelfs op school aangeleerd. Maar wie niet tevreden is, is de herbergier. Volgens hem heeft de dichter diefstal gepleegd. De dichter heeft gratis gegeten en niet betaald. Dus moet de dichter de maaltijd betalen. En daarmee gaat de herbergier naar de koning. De koning houdt van de dichter. Hij had de dichter eens gezegd:"Vraag wat je wilt en ik doe het". En de dichter had geantwoord:"Wil je even op zij gaan, dan kan ik genieten van de hemelse zon". De kroonprinses was in een lach geschoten en gevraagd:"Moet ik dan ook op zij gaan?", waarop de dichter antwoordt:"neen, zeker niet, kroonprinses, jij bent de zon in onze stad". De koning zit met een probleem. De herbergier heeft gelijk en hij zal de dichter moeten veroordelen. Maar hij wilt dat niet. Daarom vraagt hij aan zijn dochter:"Zon van onze stad, laat zien dat jij later een verstandige koningin zult zijn". De kroonprinses straalt want zij is blij en zij heeft blijkbaar iets gevonden. Zij gaat naar de dichter en zegt:"Dichter, jij hebt mij vroeger beloofd, dat ik al je boeken gratis mag hebben. Ik zou graag twaalf van je boeken kopen. Als jij mij de nodige munten geeft, dan kan ik de boeken kopen en toch heb ik ze gratis gekregen". De dichter knielt voor de kroonprinses en geeft haar de nodige munten. De kroonprinses gaat aan een tafel zitten en zegt:"Herbergier ik zal je de maaltijd betalen". En de kroonprinses laat de munten rollen over de tafel. Daarna zegt de kroonprinses:"Ziezo herbergier, jij bent betaald". "Maar ik heb niets gekregen", antwoordt de herbergier. Waarop de kroonprinses zegt:"De hemelse geuren van je eten, komen overeen met de hemelse klanken van de munten. En die munten zijn mij meer waard want ik ga er boeken mee kopen en dat blijft. Terwijl de geuren stijgen ten hemel en de dag nadien moet je weer eten". De koning was blij met het antwoord van zijn dochter. En later heeft de kroonprinses onze stad geregeerd met veel wijsheid en goedheid. Vele jaren geleden vertelde een oude man mij het verhaal. Ik heb alles netjes opgeschreven.
De schoentjes gaan er met paren, en jammer, de mensen ook. Het verstand komt niet voor de jaren. De liefde, wat vuur en wat rook. Wisten het de vliegende gaaien, zij werden het vrij leven niet moe. Ik zit mijn schoentje te naaien, en trek mijn draadje toe.
Hoe groeide uit dat lustige Grietje, die knorrige, dolle katijf? Een lief als een hemelbietje, en nu zo een duivels wijf. Vandaag al de winden aan het waaien, en morgen noch ba, noch boe. Ik zit mijn schoentje te naaien, en trek mijn draadje toe.
Wat heb je aan die pinten en die pijpen? Neem liever een druppel en een dop. Moet je dat elzen weer slijpen? Jezus Christus, wat een eeuwig geklop. Ik mag mij noch roeren, noch draaien, het is al verkeerd wat ik doe. Ik zit mijn schoentje te naaien, en trek mijn draadje toe.
Nu zit zij de passie te preken, bij Anneke van de gebuur. En, lapper, geen woordje te spreken, is het eten te zoet of te zuur. Straks komt zij mij kozen en aaien, of zoeken naar bezem of roe. Ik zit mijn schoentje te naaien, en trek mijn draadje toe.
Weet iemand, daar valt mij alweder, het schoenmakersraadseltje in, het verschil tussen wijven en leder? Voor mij is het klaar gelijk tin. De wijven zijn vellen van haaien, en leder is vel van de koe. Ik zit mij schoentje te naaien, en trek mijn draadje toe.
Tinnetje van Heule ons maartje, kan werken gelijk een paardje, kan melken, kan mesten, kan schuren gelijk de beste. Tinnetje van heule ons maartje, staat hoog in de gunst van ons vaartje, en als moedertje haar prijst, dat mijn zuster erom krijst, dan lach ik een beetje in mijn baardje.
Liever dan een vis die in de goudzee zwemt, liever dan een vogel die geen sparen kent, liever dan een freule, Tinnetje van Heule, Tinnetje ons maartje in haar hemd. Liever dan een vis die in de goudzee zwemt, liever dan een vogel die geen sparen kent, liever dan een freule, Tinnetje van Heule, Tinnetje ons maartje in haar hemd.
Tinnetje heeft geld noch goedje, noch landje, noch pandje, noch koetje, noch huisje, noch kruisje, noch een lapje voor op mijn buisje. Tinnetje heeft geld noch goedje, maar de hemel is haar lachen en haar groetje, als zij trippelt naar de bron, met haar emmer in de zon, en haar klompje vast aan haar voetje.
Liever dan een vis die in de goudzee zwemt, liever dan een vogel die geen sparen kent, liever dan een freule, Tinnetje van Heule, Tinnetje ons maartje in haar hemd. Liever dan een vis die in de goudzee zwemt, liever dan een vogel die geen sparen kent, liever dan een freule, Tinnetje van Heule, Tinnetje ons maartje in haar hemd.
Tinnetje van Heule mijn minnetje, op u staat mijn zoetste zinnetje, u lust ik, u kus ik, op uw hartje bouw ik en rust ik. Tinnetje van Heule, mijn minnetje, mijn poezelig dubbel kinnetje, leg uw hand in de mijn en een bruiloft zal het zijn, van een boer en een schoon boerinnetje.
Liever dan een vis die in de goudzee zwemt, liever dan een vogel die geen sparen kent, liever dan een freule, Tinnetje van Heule, Tinnetje ons maartje in haar hemd. Liever dan een vis die in de goudzee zwemt, liever dan een vogel die geen sparen kent, liever dan een freule, Tinnetje van Heule, Tinnetje ons maartje in haar hemd.
Op het leien dak lekt en ruist de regen. In de koele kluis heerst geheimnisvol donker. Verlangend blikt het blonde kind naar buiten, en tuurt en wacht of vader nog niet thuiskomt.
Blank in de schemer, die nu reeds vroeg invalt, liggen weide en bouwland in een zee van zilver. Droef giert de wind door wilg en olmenlover, en tegen het venster tikt een tak die loswoei, uit het groen gewaad van de met klimop beklede woning.
In de verte gilt de schrille stoomfluit, en langs de velden vliegt met een vlammend vuuroog, in volle vaart een zwarte slang, de spoortrein.
08-09-2011, 00:00
Geschreven door André
07-09-2011
Het water. Guido Gezelle
Het water is een wonder ding, een wonder ding, om te horen, en te bekoren.
Het water is zulk een wonder ding, een wonder ding, het zingt, het blinkt, het klinkt, het water dat van de daken loopt, de daken loopt, in beken, die breken, die spreken.
Het water is zulk een wonder ding, een wonder ding, het zingt, het water dat in de beek vloeit, en groeit, zo zachtjes, met lachjes, en krachtjes.
Het water is zulk een wonder ding, het zingt, het klinkt, het blinkt, het water dat in de zeekom ligt, de zeekom ligt, het suist, het ruist, het bruist.
Het water is zulk een wonder ding, een wonder ding, het zingt, het blinkt, het klinkt, het water dat in de beker blinkt, de beker blinkt, de klare, de rare, de ware.
Het water is zulk een wonder ding, bijzonder als men het drinkt.
1860 Zantekoorn, onvolgroeide botten.
07-09-2011, 00:00
Geschreven door André
06-09-2011
De waterlelie. Frederik Van Eeden
Ik heb de waterlelie lief, die daar zo blank is en zo stil haar kroon, uitplooit in het licht.
Rijzend uit donkerkoele vijvergrond, heeft zij het licht gevonden en ontsloot, toen blij het gouden hart.
Nu rust zij peinzend op het watervlak, en wenst niet meer.
1829-1901
06-09-2011, 00:00
Geschreven door André
05-09-2011
De tuinman en de dood. Pieter Nicolaas Van Eyck
Een Persisch edelman vertelt,
Vanmorgen ijlt mijn tuinman wit van schrik, Mijn woning in: "Heer, Heer een ogenblik,
Ginds in het rooshof snoeide ik loot na loot, Toen keek ik achter mij, daar stond de Dood.
Ik schrok en haastte mij langs de andere kant, Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan, Voor de avond nog bereik ik Ispahaan."
Vanmidag, reeds lang was hij heengespoed, Heb ik in het cederpark de Dood ontmoet.
Waarom, zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt, Hebt gij vanmorgen vroeg mijn knecht gedreigd?
Glimlachend antwoordt hij: geen dreiging was het waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
Toen ik hem hier 's morgens nog stil aan het werk zag staan, Die ik 's avonds halen moest in Ispahaan.
1887-1954
05-09-2011, 00:00
Geschreven door André
04-09-2011
De zwaanprinses. Vertelling
In mijn stad hebben wij edele kroonprinsen gehad. Zo was er een edel kroonprins sinds zijn jeugd bevriend met een edel kroonprinses uit een naburige stad. Zij waren vanaf hun kinderjaren echte vrienden en hadden mekaar eeuwige trouw gezworen. Vier dagen voordat de kroonprinses achttien jaar ging worden vertrok zij samen met haar ouders naar onze stad. Alles was tot in de puntjes geregeld. Na drie dagen zou de kroonprins haar ten huwelijk vragen en de vierde dag, op haar achttiende verjaardag, zouden zij huwen. De kroonprinses was zeer gelukkig en droomde van de mooie toekomst. Het was stralend weer. Vogels zongen en bloemen geurden. Maar de prinses wist niet welk noodlot haar zou treffen. Op een bepaald ogenblik kwamen zij voorbij een huis waar het Kwaad vertoefde. Het Kwaad had een middel gevonden om Slechtheid in onze stad te brengen. Het Kwaad nam de gestalte aan van de kroonprinses. Het Kwaad trachtte de kroonprinses te veranderen in een monster, maar dat lukte niet. De kroonprinses was zo edel dat zij slechts in een zwaan kon veranderd worden. Zij steeg op en vloog recht naar onze stad. Niemand had iets gemerkt. Of toch? De vogels zongen niet meer, de bloemen lieten hun hoofdje hangen en de wolken weenden. De zwaan kwam in onze stad aan en vloog recht naar de vijver van de paleistuin. Daar bleef zij varen. Twaalf zwanen waren haar gevolgd die op de stadsgrachten bleven. De kroonprins zag dat alles aan en dacht aan een goddelijk teken. Hij ging naar de zwaan en groette haar. Hij zag duidelijk dat de zwaan droef was en hem iets wilde zeggen. Maar hij kende de zwanentaal niet. De kroonprins zei:"de dichter kent de zwanentaal. Ik zal het hem vragen". De kroonprins zag dat de zwaan hem verstaan had. En de kroonprins vertelde de zwaan over wat er ging gebeuren. Zijn liefste zou straks in de stad aankomen. Zij zou de zieke kinderen gaan bezoeken, en 's avonds zouden zij mekaar ontmoeten op het avondfeest. De tweede dag zouden zij de kerken van de stad bezoeken en 's avonds was er weer een avondfeest. De derde dag zouden zij samen biechten en op het avondfeest zou hij haar ten huwelijk vragen, om de dag nadien te huwen. Toen zag hij dat de zwaan edele tekenen droeg op de vleugels. Hij begeep er niets van. De tweede dag op het avondfeest had de kroonprins een ernstig gesprek met zijn vader. "Wat scheelt er mijn zoon? Jij hebt je meisje niet eens gezoend, jij praat nauwelijks met haar en je was te laat op het eerste avondfeest?" "Het is niet met mij dat er wat scheelt, vader, maar met het meisje. Vroeger voelde ik in haar nabijheid warmte, goedheid, liefde, eerlijkheid en ik zag dat zij een gouden hart had. Nu voel ik alleen koude, slechtheid, haat, valsheid en ik zie alleen een zwart hart. En zij heeft zeker reeds twaalf woorden gezegd die mijn schat nooit zou zeggen. Maar buiten voel ik warmte, goedheid, liefde, eerlijkheid en zo een droefenis. De prinses heeft de zieke kinderen niet bezocht, maar de zwaan is er wel naartoe gevlogen. Ik heb de kerken bezocht zonder de prinses, maar de zwaan vloog boven mij. En dat ik te laat was op het avondfeest kwam omdat ik bij de dichter was. De zwaan is een edele zwaan en de twaalf andere zwanen zijn haar beschermers. Hoor vader, de zwaan zingt haar mooi, maar droevig lied. De natuur treurt en de hemel weent. Wat gebeurt er toch?" De derde dag ging de kroonprins alleen biechten. En toen gebeurde het. De troubadour had alles gezien en onmiddellijk een lied van gemaakt. De prinses had de zwaan willen doden met pijl en boog. Maar de twaalf andere zwanen waren op de prinses toegevlogen en de prinses was moeten vluchten. 's Avonds vroeg de kroonprins om uitleg, maar de prinses zei dat de troubadour een leugenaar was. De kroonprins wist echter dat de troubadour nooit loog. Wat was dat allemaal? En toen zong de zwaan haar lied, zo mooi en zo droef. Zou dat haar laatste lied worden? Het was alsof zij zou bezwijken nu de kroonprins zijn ja woord zou moeten geven. De zwaan trachtte binnen te vliegen. Maar de vensters waren allen dicht. Een windvlaag deed een venster open waaien en de zwaan vloog binnen recht naar de kroonprins. De prinses wilde een pijl schieten naar de zwaan, maar de kroonprins kon haar nog net wegduwen. Dat zou zijn prinsesje nooit doen. Hij kwam naar de zwaan om haar te troosten. Hij nam de zwaan in zijn armen en voelde haar hartje zo kloppen. "Je zal wel geschrokken zijn" en hij gaf de zwaan een zoen. Daarmee was de betovering verbroken. De zwaan werd zijn edele kroonprinses en de valse prinses veranderde in een heks. De kroonprins vervloekte de heks en de heks veranderde in een vleermuis die nu in een grot hangt met het hoofd omlaag. De kroonprins vroeg zijn prinsesje ten huwelijk en de volgende dag werd de mooiste dag in het leven van deze twee edele mensen. De twaalf andere zwanen zijn op onze stadsgrachten gebleven. De zwanen die je nu ziet zijn hun afstammelingen. Zolang de zwanen hier zijn zal onze stad zijn vrijheid behouden. Wees dus goed voor de zwanen. Vele jaren geleden vertelde mij een oude man het verhaal. Ik heb alles netjes opgeschreven.
04-09-2011, 22:47
Geschreven door André
Kleingedichten 3. Guido Gezelle
7. Als de ziel luistert, spreekt het een taal dat leeft, het rustige gefluister, van de bladeren van de bomen, is ook een taal dat een teken heeft.
8. Spreken met mekaar gezwind, klappen luid en welgezind, talen en vertolken, van het diep verborgen woord zo zoet, golven in de stroming, wind, weiden en wolken, teken van Gods heilige schepping, als de ziel luistert.
9. Het bijtje maakt de honing, de spin weeft haar web, het bloempje bloeit en verspreidt haar geuren, stralen doet de ster, de zon baant haar helder licht, de maan haar lieve glans, en ik mijn hart en mijn gezang, ter ere van u, mijn God.
1859
04-09-2011, 14:45
Geschreven door André
03-09-2011
Belijdenis. Will Ferdy. Lied
Voor elk moment waarop je mij hebt blijgemaakt, voor elk verdriet waarvan je mij hebt vrijgemaakt, voor elke keer dat jij bij mij vertrouwen zocht, voor elke schakel die ons nauwer binden mocht, zeg ik je dank.
Voor elk lief woord dat zacht over je lippen kwam, voor al het kwaad dat jij mij uit het hart ontnam, voor elke gunst waarvoor je stil gebeden hebt, voor elke pijn dat jij voor mij vermeden hebt, zeg ik je dank.
Ik heb je lief voor al wat je vergeven hebt, voor elke dag die jij aan mij gegeven hebt, voor elke blijk van trouw en van genegenheid, voor elk geheim geheiligd door verzwegenheid,
Voor elke hoop die ik bij jou heb uitgedoofd, voor elke vreugd die ik van jou heb weggeroofd, voor elk verwijt dat uit mijn mond heeft pijn gedaan, voor elke vrees die ik jou ooit heb aangedaan, voor elke smart die jij door mij hebt uitgestaan, voel ik zo een spijt, voel ik zo een spijt.
Voor elke keer dat jij mij nog ontroeren zult, of door je zacht, trouwe blik beroeren zult, voor elk gebaar waardoor je mij vervoeren zult, zeg ik je dank, zeg ik je dank, zeg ik je dank.
03-09-2011, 10:22
Geschreven door André
02-09-2011
Wij. Will Ferdy. Lied
Wij die in de spotlights staan, wij die timmeren langs de baan, wij de scheppers van illusie, in de wereld van de schijn.
Wij harlekijnen, colombinen en pierrots, wij allen zijn de marionetten van de show, zie hoe wij zingen, hoe wij springen, als men aan de touwtjes trekt, hoe wij verdwijnen na een laatste pirouette.
Wij door enkelen vereerd, wij door anderen bekritiseerd, wij die pas ons zelf weer worden, bij het vallen van het gordijn.
Wij harlekijnen, colombinen en pierrots, wij allen zijn de marionetten van de show, zie hoe wij zingen, hoe wij springen, als men aan de touwtjes trekt, hoe wij verdwijnen na een laatste pirouette.
Wij ontsminken ons gelaat, wij gaan door de stille straat, net zoals gewone mensen, huiswaarts na volbrachte taak, huiswaarts na volbrachte taak.