Door mijn woning, speelt een zonnig licht. Ik voel me een kleine koning, in mijn gouden plicht. Vrouw en kind te schragen, op mijn sterke jeugd. En ze hoog te dragen, in mijn vreugd. En ze hoog te dragen, in mijn vreugd.
Daar op het schouwtje, prijkt mijn enig kruis. Wees mijn engel,vrouwtje, wees mijn hemelhuis. Wees mijn stoutste roemen, wees mijn zoetste troost. Frisse levensbloemen, krachtige kroost. Frisse levensbloemen, krachtige kroost.
O mijn kinderen, graag gebroken brood. Zal het geluk verminderen, als de last vergroot? Gaat men armoe lijden, om een mondje meer? Waar twee mensen strijden, helpt de Heer. Waar twee mensen strijden, helpt de heer,
20-08-2011, 12:01
Geschreven door André
19-08-2011
Egidius.Oud lied.
Egidius, waer bestu bleven? Mi lanct na di, gheselle myn, Du coors die doot, du liets me tleven, Die gheselscap was goet ende fyn.
Het sceen si moeste ghestorven syn, Nu bestu in den troon verheven, Claerrer dan die sonnescijn, Alle vrucht es die gegheven.
Nun bidt for myn, ic moet nog leven, En inde weirelt lyden pyn, Bewaer myn stede hier bineden, Ic moet nog singhen een liedekyn.
In de oude straat, waar vreemd de voetstap klinkt, En welig gras voortwoekerend ongestoord, In een groene lijst de grauwe keien vat, Staat, droef vervallen, het lang verlaten huis.
De ruiten blinken blauw, in het licht der maan, En staren, stil en strak, met glazen blik, De blik van ogen, die geen licht meer zien, De blik van iemand, die zich heeft blindgeweend.
Droef zingt de klok van de middeleeuwse kerk, Hoog boven het stadje, een oude melodie, En wanneer alles zwijgt alom, Weeklaagt een vedel, smeltend zacht, In de sombere nacht.
1886 (1859-1941)
18-08-2011, 00:00
Geschreven door André
17-08-2011
O ruisen van het ranke riet.Guido Gezelle
O ruisen van het ranke riet, wist ik toch uw droevig lied, wanneer de wind voorbij u voert, en buigend uw halmen roert. Gij buigt ootmoedig nijgend neer, staat op en buigt ootmoedig, weer, en zingt al buigend het droevig lied, dat ik bemin, o ranke riet.
O ruisen van het ranke riet, hoe dikwijls zat ik niet, nabij de stille waterboord, alleen en van geen mens gestoord. Ik lonkte het rimpelend water na, en sloeg uw zwakke stengels ga, en luisterde naar het lieve lied, dat jij mij zong, o ruisend riet.
O ruisen van het ranke riet, hoe menig mens aanschouwt u niet, en hoort uw zingende harmonij, doch luistert niet en gaat voorbij. Voorbij alwaar het hart hem jaagt, voorbij alwaar het klinkend goud hem plaagt, maar uw geluid verstaat hij niet, o mijn beminde ruisend riet.
Nochtans, o ruisend ranke riet, uw stem is zo verachtelijk niet, God schiep de stroom, God schiep uw stam, God zei: "Waait", en de wind hij kwam, en de wind woei, en wabberde om (1) uw stam die op en neder klom, God luisterde, en uw droevig lied, behaagde God, o ruisend riet.
O neen, mijn ranke ruisend riet, mijn ziel misacht uw eigen taal niet, mijn ziel die van dezelfde God, het gevoel ontving, op zijn gebod. Het gevoel dat uw geruis verstaat, wanneer gij op en neder gaat, o neen, o neen, mijn ranke riet, mijn ziel misacht uw eigen taal niet.
O ruisen van het ranke riet, weergalmt in mijn droevig lied, en klagend kom ik u te voet, gij die ons beiden leven doet. Gij die zelf de taal bemint, van het ruisende, ranke riet, verwerp dan ook mijn eigen taal niet, ik, arme, kranke, klagende, riet.
1857 dichtoefeningen. Guido Gezelle is te Brugge geboren op 1 mei 1830 (gestorven 1899) (1) wabberen:lichtjes waaien
17-08-2011, 21:25
Geschreven door André
16-08-2011
Singer.Paul Van Ostaijen
Singer Singer naaimasjien Hoort Hoort Floris Jespers heeft een Singernaaimasjien gekocht Wat Wat jawel Jespers Singer naaimasjien hoe zo jawel ik zeg het u Floris Jespers heeft een Singernaaimasjien gekocht Waarom waardoor wat wil hij Jawel hij zal hoe zo circulez want
SINGERS NAAIMASJIEN IS DE BESTE
de beste waarom hoe kan dat wie weet alles is schijn Singer en Sint-Augustinus Genoveva van Brabant bezit ook een Singer die Jungfrau van Orleans Een Singer? jawel jawel jawel jawel ik zeg het u een Singer versta je geen Nederlands mijnheer Circulez Bitte auf Garderobe selbst zu achten ik wil een naaimasjien iedereen heeft recht op een naaimasjien ik wil een Singer iedereen een Singer Singer zanger meesterzanger Hans Sachs heeft Hans Sachs geen Singermasjien waarom heeft Hans Sachs geen Singer Hans Sachs heeft recht op een Singer Hans sachs moet een Singer hebben jawel dat is zijn recht Recht door zee Leve Hans Sachs Hans Sachs heeft gelijk hij heeft recht op
SINGERS NAAIMASJIEN IS DEBESTE
alle mensen zijn gelijk voor Singer Circulez een Singer Panem et Singerem
Panem et Singerem Panem et Singerem Panem et Singerem et Singerem et Singerem
Ik wil een Singer wij willen een Singer wij eisen een Singer wat wij willen is ons recht ein Fester Burg is unser Gott
Panem et Singerem Panem et Singerem Panem et Singerem et Singerem et Singerem
Waarom hoe zo wat wil hij wat zal hij Salvation Army Bananas atque Panama de man heeft groot gelijk hij heeft gelijk gelijk heeft hij jawel jawel jawel waarom wie zegt dat waar is het bewijs jawel hij heeft gelijk
Panem et Singerem Panem et Singerem Panem et Singerem Singerem Singerem
SINGERS NAAIMASJIEN IS DE BESTE
1896-1928 (Paul Van Ostaijen spot met de reklame die gemaakt werd voor Singer door zelf een reklamespot te maken. Heb je nu geen zin in een Singer?)
Zoals ik eenmaal beminde, zo minde er op aarde nooit één. Maar ik vond, tot wie ik mij wendde, slechts harten van ijs en steen.
Toen stierf mijn geloof in vriendschap, mijn hoop en mijn liefde verdween. En zoals mijn hart doen haatte, zo haatte er op aarde nooit één.
En sombere, bittere liederen, zijn aan mijn lippen ontgleden. Zo somber en bitter als ik zong, zo zong er op aarde nooit één.
Verveeld heeft mij eindelijk dat haten, dat eeuwige gezang en geween. Ik zweeg, en zoals ik nu zwijg, zo zweeg er op aarde nooit één.
1835-1894
15-08-2011, 10:52
Geschreven door André
14-08-2011
Oude prenten van Brugge 5
1.Augustijnenbrug 2. Jeruzalemkerk
14-08-2011, 14:53
Geschreven door André
Het verdwenen koningskind. Vertelling
In mijn stad hebben wij sterke koningen gehad. Maar we hebben ook zwakke koningen gehad. Ik herinner mij zo een zwakke koning. Hij had alles om een groot vorst te worden. Hij was sterk, moedig, knap en edel. Hij trouwde met een prinses uit een stad waar de kinderen gouden lokken dragen en de meisjes ook nog een gouden hart bezitten. Het werd een prachtig huwelijksfeest. Heel de stad vierde mee en dankte God. De abt uit het klooster buiten de stadspoorten zegende het huwelijk in en voorspelde een gouden toekomst. Maar helaas het liep anders uit. Na een jaar werd de kroonprins geboren met edele tekenen. De eerste minister die zelf hoopte om koning te worden stal het kind en legde het buiten de stadspoorten op een plek vol met wilde dieren. Door een goddelijke ingeving kwam de abt van het klooster buiten de stadspoorten even later voorbij. Hij zag de edele tekenen van het kind en nam het kind mee naar zijn klooster. En hij vroeg aan zijn zuster om het kind op te voeden als een prins. Na een jaar werd een prinses geboren met edele tekenen. Zij zou haar vader opvolgen. De koningin week geen millimeter van het kind en zo kon de eerste minister de prinses niet stelen. Toen de prinses zeventien jaar was dacht de eerste minister zijn slag te slaan. Hij beschuldigde de koningin en de prinses van verschrikkelijke dingen. En de koning, volledig onder invloed van de eerste minister, geloofde hem. Hij eiste een godsoordeel. Een tweegevecht met het zwaard tussen de eerste minister en een ridder die de koningin en de prinses diende. Maar niemand durfde het opnemen tegen de eerste minister. De prinses wou dan zelf vechten, God was toch met haar. Maar ze had geen zwaard en niemand durfde haar een zwaard te geven. De eerste minister voelde zich reeds gewonnen. Maar plots kwam er een ridder aangereden. Hij zat op een sneeuwwit paard. Hij had de gouden lokken van de koningin en hij had de edele blik van de koning. Hij stapte van zijn paard. In de ene hand een zwaard, in de andere hand het wapenschild van de kroonprins. De koning schrok. "Hoe durft die man". De ridder stapte naar de koningin, knielde, boog het hoofd en zei: "moeder, geef mij je zegen, ik kom voor je vechten". De koningin omhelste haar zoon en zegende hem.Toen ging de ridder naar de prinses en knielde ook voor haar en zei:"lieve zus, geef me je groet, ik zal voor je vechten". De prinses groette haar broer. Toen riep de ridder naar de koning:"Vader, jij krijgt mijn groet niet want je hebt mijn moeder en zuster verdriet aangedaan". De koning werd bleek. De ridder sprong op zijn paard, reed naar de eerste minister en met één slag van zijn zwaard wierp hij de eerste minister uit het zadel. Hij sprong van zijn paard en onthoofdde de eerste minister die nog op grond lag. God had duidelijk de kant van de koningin gekozen. De koning begreep nu hoe dom hij was geweest en trok zich terug. De kroonprins werd koning, maar niet alleen. Hij wilde dat zijn moeder en zijn zus zouden mee regeren. Zij hebben met wijsheid geregeerd en mijn stad kreeg terug haar faam van weleer. Vele jaren geleden vertelde een oude man mij het verhaal. Ik heb alles netjes opgeschreven.
14-08-2011, 11:37
Geschreven door André
13-08-2011
Van twee coningskinderen.Oud lied
Er waren twee coningskinderen, si hadden milkander so lief, si conden bijeen niet comen, het waeter was veel te diep.
Wat stak si op, drie keersen, drie keersen van twaelf int pont, om daer mee te behouden, conings soone van jaeren so jonck.
Maer daer quam eene queene, een oud en vilainig vel, en si blies uut die keersen, Daer verdronck dien jongen helt.
Ach, moeder, seyde si, ach, moeder, myn hoofdje doet mynder so wee, maeg ic een cort half uurtje, spanceeren al langhs de see?
Ach,dochter, seyde si, ach dochter, alleene een meugt gy ni gaen, weckt u jongste suster, en laet sy met uu gaen.
Myn alder jongste suster, sy is nog eenen cleenen kint, sy plukt maer alde roosjes, die sy in haeren wegen vint.
Sy plukt alleene de roosjes, en die blaeren laet sy staen, dan seggen maer die lieden, dat hebben conings kinderen weer gedaen.
Die moeder ginck naer de kercke, die dochter ginck haeren ganck, sy ginck maer also verre, daer sy haer vaders visscher vaant.
Ach, visscher, seyde si, ach, visscher, myn vaders visserkyn, wildet gy een weynigh visschen, sal u wel geloonet syn.
Hy smeet syn net int waeter, de lootjes ginghen ten gront, hoe haest was daer gevisset, conings soone van jaeren so jonck.
Wat trock sy van haeren handen? Een vingerlinck, root van gout. Hout daer, myn vaders visscher, das isser ihne loone vir jou.
Sy naem him in den armen, sy custe him voor den mont, ach, mondelinck, cost ghy spreken, ach, hertje, waerde ghy tog gesont.
Sy naem him in haeren armen, sy spranck meede in see, adieu myn vader en myn moeder, van sy leven siet ghy my niet weer.
Adieu myn vader en myn moeder, myn vriendekens allen geleyck, adieu myn suster en broeder, ick vaere naer themelryck.
13-08-2011, 14:52
Geschreven door André
12-08-2011
Annabellee.Oud lied, Liane Bruylants
Het was voor wel honderd maal honderd jaar in een koninkrijk bij de zee. Daar woonde een meisje, ook gij kent haar, want haar naam was Annabellee. Zij zwoer slechts bij mij, en ik zwoer bij haar, en geen liefde ooit was groter, weleer, ik was een kind, en ook zij was een kind, in dat koninkrijk bij de zee.
En de wereld was heen, en er bleef nog alleen, ik en mijn Annabellee. En wij minden zo zeer, dat de hemelse heer, afgunstig keek op ons neer. En dat was de reden, dat, ach, lang geleden, in dat koninkrijk bij de zee, een spel werd bedreven, dat nam het leven, van de lieflijke Annabellee.
Toen zwoeren te samen, de edelen van name, en mijn liefste, ze namen haar mee. En borgen haar op in één van de graven, in dat koninkrijk bij de zee. Nooit was het geluk der goden in Lethe (1) zo groot, en zij haatten ons zeer. En dat was de reden, dat, ach, lang geleden, in dat koninkrijk bij de zee, een spel werd bedreven, dat nam het leven, van de lieflijke Annabellee.
Maar ons beider beminnen, met hart en met zinnen, kan geen dezer verderven, die heerst over leven en sterven. Noch zij, de stralenden, hoog boven de wolken. Noch zij die de donkerste diepten bevolken. Nooit zullen zij scheiden de harten dier twee, Van mij en mijn Annabellee.
En geen nacht nog kan komen, of hij brengt mij dromen, van mijn lieflijke Annabellee. En geen ster nog kan dalen, of zij zal mij verhalen, van mijn lieflijke Annabellee. Zo zijn al mijn nachten, een steeds durend wachten, bij mijn lieve, mijn lieve, mijn tederlijk zachte, in haar graftombe daar bij de zee, in haar graf bij de deinende zee.
Hoog boven het kerkplein zwermen zilveren duiven. In het lindenlommer speelt en joelt de schooljeugd. Een blonde troep met blozende appelwangen. Op al die hoofdjes valt de zware schaduw van de reuzetorens, hoog in het blauw zich verheffend, de armzalige aard van de kinderen verzachtend voor de hemel.
Ginds, bij de zijpoort, strooit een vriendelijk meisje, een handvol korrels voor de lieve duifjes. In het bleek gezichtje blinken zachtblauwe ogen, en het zwarte kapje ontglijdt een gulden haarlok. Ze blikt omhoog en lokt met zoete woordjes, de witgewiekte, vlugge vogelbende.
Reeds, trippelen, hier en daar, de rozebekjes. En, schuchter blij, één vinger op de lippen, aanschouwt de kleine het lief tafereeltje en ze glimlacht.
Een enkele duif versmaadt de blonde korrels, of ... zij ziet ze niet. Zij zweeft heel ver van de aarde, hoog aan de hemel, hoger nog dan de reuzetorens.
De duif bekijkt de aarde van op afstand. Ze heeft een ander beeld. En ziet dingen die de andere duiven niet zien.
1886
11-08-2011, 21:03
Geschreven door André
10-08-2011
Aanroeping. Guido Gezelle
Bloempjes, lieve bloempjes zoet, die uw harten opendoet, bij de eerste morgengroet, schittert in mijn gezangen.
Beekje, klappend beekje klaar, dat uw blanke waterbaar, over het zand laat varen, daar, vaart ook in mijn gezangen.
Helmende nachtegaal,(1) gij die spreekt de dichtertaal, laat uw bossen en komt eenmaal, helmen in mijn gezangen.
Windje, dat op het water sliert, of al door de bossen tiert, als God de teugel viert, wappert in mijn gezangen.
Donder, die al donderend komt, die in de uitgeholde wolken bromt, die mens en dier verstomt, dondert in mijn gezangen.
Bloempje, beekje, nachtegaal, windenstem, dondertaal, blanke, bleke manestraal, looft God in mijn gezangen.
Ik zag Cecilia komen op een zomernacht twee oren om te horen twee ogen om te zien en verre vingers tien Ik zag Cecilia komen op een zomernacht aan haar rechterhand is Hansje aan haar linkerhand is Grietje Hansje heeft een rozenkransje Grietje een vergeet-mij-nietje de menseneter heeft ze niet gezien ik heb ze niet vergeten ei ei ik en gij de ezel speelt schalmei voor Hansje en voor Grietje Hansje met zijn rozenkransje Grietje met haar vergeet-mij-nietje zijn langs de sterren gegaan Venus is van koper de andere zijn goedkoper de andere zijn van blik en van saffraan is Janneke maan twee oren om te horen twee ogen om te zien Twee handen in het lege en verre vingers tien
09-08-2011, 11:57
Geschreven door André
08-08-2011
Aan Rika. Piet Paaltjens
Slechts éénmaal heb ik je gezien. Gij waart gezeten in een sneltrein, die de trein, waarmee ik reed, passeerde in volle vaart. De kennismaking kon niet korter zijn.
En toch, zij duurde lang genoeg, om mij het eindeloos levenspad met fletse lach te doen vervolgen. Ach, geen enkel blij glimlachje liet ik meer, sinds ik je zag.
Waarom heb je ook van dat blonde haar, waar de engelen aan te kennen zijn? En dan, Waarom blauwe ogen, wonderdiep en klaar? Je wist toch dat ik daar niet tegen kan.
En waarom mij dan zo voorbijgesneld? En niet, als het weerlicht, het rijtuig opgerukt, en om mijn hals je armen vastgekneld? En op mijn mond je lippen vastgedrukt?
Je vreesde mogelijk een spoorwegramp? Maar, Rika, wat kon er zaliger voor mij zijn, dan onder hels geratel en gestamp, met jou verplet te worden door een trein?
1838-1894
08-08-2011, 12:16
Geschreven door André
07-08-2011
Oude prenten van Brugge 4
1. het oude station 2. de spinolarei
07-08-2011, 18:24
Geschreven door André
De trouwe dienaar. Vertelling
In mijn stad leven er goede mensen. Maar er wonen ook slechte mensen. Ik denk nu vooral aan de slechte koopman. Hij behandelde zijn dienaren als slaven en hij bedroog zijn klanten. Door laster, omkoperij en vernietigen van andermans goed was hij reeds de tweede koopman van de stad geworden. Nu wilde hij kost wat kost de eerste koopman worden. Hij bedacht een hels plan. Hij bezocht de eerste koopman en sprak van de strijdbijl te begraven. Hij nodigde de eerste koopman uit om in zijn atelier de vredespijp te komen roken. De trouwe dienaar van de eerste koopman waarschuwde zijn meester nog: "pas op, het is een valstrik". Maar de eerste koopman was op verzoening uit en hij ging. Twee dagen later werd het dode lichaam van de eerste koopman gevonden. Iedereen wist wie de dader was, maar uit angst werd er gezwegen. De slechte koopman was nu eerste koopman geworden. De dienaren van de dode koopman gingen werken bij andere kooplieden. Alleen de trouwe dienaar, daarmee ging het bergaf. Hij werkte niet meer en hij begon te drinken. Hij werd gezien in verdachte kroegen en liep dronken over straat. Hij begon te dobbelen en ging om met slechte vrouwen. Vreselijk. De troubadoer zong er droeve en kwade liederen over. De abt van het klooster buiten de stadspoorten trachtte de trouwe dienaar te overhalen. Tevergeefs. Zelfs naar vader abt luisterde hij niet meer. Op een dag was de trouwe dienaar in een kroeg,gelegen tegenover de zaak van de slechte koopman. De dienaren van de slechte koopman waren ook in de kroeg. Zij zagen hoe de trouwe dienaar dronken op grond lag te lallen en om een de jonge dienster zat te roepen. Een totale afgang. De dienaren van de slechte koopman hadden plezier en gingen hun meester halen. De slechte koopman kwam mee om zo de vermoorde koopman nog meer te kunnen vernederen. Hij kwam blijgezind de kroeg binnen... Maar wat was dat? Daar lag geen dronken, lallende goede dienaar op grond. Daar stond een koene, fiere krijger met het zwaard in de hand en hij siste:" Je hebt mijn meester laffelijk vermoord. Neem je zwaard. Dit is een gevecht op leven en dood". Maar de slechte koopman viel op zijn knieën en smeekte om genade. De goede dienaar was woedend. Was zijn meester door zo een worm vermoord? Wat een vernedering. En hij sloeg met zijn zwaard het hoofd van de slechte koopman af. De trouwe dienaar had iemand gedood en ging zich aangeven bij de koning. Op weg naar de koning zong de troubadoer een loflied, de dichter uitte zijn geluk met mooie verzen en jonge maagden strooiden bloemen op straat. Er werd gedanst en de trouwe dienaar kreeg een krans van rozen om de hals. Maar hij had een koopman gedood en zou moeten sterven. "Ik ben niet bang voor de dood", zei de trouwe dienaar. Toen zei de koning tot de troubadoer:"Zing mij een lied voor ik uitspraak doe". En de troubadoer zong van een parasiet die de mensen uitzoog, van een virus die de mensen doodde en van een worm die wegkruipt als hij betrapt wordt."Majesteit", vroeg de troubadoer, "wat doe je me zo een worm"? "Doodtrappen", zei de koning."Majesteit", antwoordde de troubadoer,"dat heeft de trouwe dienaar ook gedaan". De koning zei daarop:"De trouwe dienaar heeft een goede daad gedaan. Hij mag de zaak van zijn meester overnemen en zorgen dat onze stad weer een edele stad wordt". Vele jaren geleden vertelde een oude man mij het verhaal. Ik heb alles netjes opgeschreven.
07-08-2011, 15:43
Geschreven door André
Zomeravond. Een herinnering.
Ik zit voor het open raam en geniet. Het is donker. Maar niet volledig. De maan laat zich zien en schenkt ons haar licht. Engeltjes hebben duizenden sterretjes aangestoken. Zij zijn onze gids en wegwijzer in de nacht. Op mijn tafel ligt een blad papier en een pen. Ik wil alles opschrijven. Maar het blad blijft leeg. Geen engeltje dat mij een vers komt toefluisteren. Er zijn alleen muggen die naar mijn lamp vliegen. Ik begrijp het. Ik moet buiten zijn. De lichtjes aan de hemel, de zachte warmte, de geur van tuinbloemen. Daar hoort muziek bij. En er is muziek. Een buurmeisje speelt de maanlichtsonate op haar piano. En ik luister mee. Kinderen spelen verstoppertje in de tuin. Zij zijn de tijd vergeten. Krekels dansen in de nacht. En ze laten het je horen. In de verte hoor ik de stem van een meisje dat een lied zingt over liefde en trouw. Alles leeft. Zo mag het blijven. Er komt meer licht. Felle lichtflitsen verschijnen aan de hemel. Ik voel enkele druppels. het kan mij niet deren. Een kleine verfrissing. Ik blijf dromen. Maar een donderslag maakt mij wakker. Dan gaat het vlug. Alle water uit de hemel vliegt naar beneden. Iedereen loopt naar binnen. Geen pianomuziek meer, geen spelende kinderen meer. En het meisje heeft opgehouden te zingen. De droom is voorbij.
07-08-2011, 12:56
Geschreven door André
06-08-2011
Het daghet in den oosten. Oud lied
Het daghet in den oosten, het lichtet overal, hoe luttel weet mijn liefken, al waer ick henen sal?
Och warent al mijn vrienden, dat mijn vianden zijn. Ick voerde u uuten lande, mijn lief, mijn minnekijn.
Waer soud gy mi voeren, stout ridder welgemeyt? Ick ligge in mijn liefs armkens, mit groter waerdicheyt.
Lig gy in uu liefs armen? bilo, gy en segt niet waer. Gaet henen ter linde groene, versleghen so leyt hi daer.
Tmeysken nam haren mantel, ende ghinc enen ganck, al totter linde groene, daer sy den dooden vant.
Ach lig gy hier versleghen, versmoort in al u bloet? Dat heeft gedaen uw roemen, ende uwen hoogen moet.
Die my ten troosten plach, Wat heb gy my gelaten? So menighen droeven dach, so menighen droeven dach.
Tmeysken nam haren mantel, ende sy ginck eenen ganck, al voor haer vaders poorte, die sy ontsloten vant.
Ach is hier eenig heere, oft eenig edelman, Die my mynen dooden, begraven helpen can?
Die heeren sweghen stille, Sy een maakten geen gheluyt. Dat meysken keerde sich omme, Sy ghinck al weenende uut.
Sy nam hem in haren armen, en custe hem voor den mont, in eener corter wijlen, tot also menigher stont.
Mit sinen blancken swaerde, dat sy die aerde opgroef. Mit haer sneewitten armen, Ten graeve dat sy hem droech.
Nu wil ic my gaen begheven in een cleyn kloosterkijn. Ende draghen swarte wijlen, ende worden een nonnekijn.
Met haer stemme claere, die misse dat sy sanck. Met haere sneewitten handen, Dat sy dat belleken clanck.
06-08-2011, 10:15
Geschreven door André
05-08-2011
Het vlakke land.Will Ferdy.Lied
Met enkel nog de Noordzee als ongerept gebied, met enkel nog het duin dat stormen weerstand biedt, met enkel brakke rotsen, zo hopeloos verspreid, ontvoerd door de getijden na opgeheven strijd. Bevrijdt zich uit de sluier van eindeloos trieste mist, en tart de westenwind, die zich in kracht vergist. Het vlakke land dat het mijne is.
Met stoere kathedralen als wakers uit het verleden, met forse klokkenklanken soms zingend zonder reden. Met torens en kantelen die haast de hemel raken, en die door het weer geveld soms bange zuchten slaken. Met grauwe regenvlagen bij dagen koud en kil, getuigt de oostenwind van zijn steeds vaste wil. Het vlakke land dat het mijne is.
Met een zo lage lucht die vaak op droefheid wijst, met een zo lage lucht die vaak als schaduw grijst, met een zo grijze lucht die het hart soms droefheid geeft, met een zo grijze lucht dat men het hem vergeeft. Bij felle noorderwind die gierend stuurloos raakt, bij barre noorderwind wordt het weer oud en kraakt. Het vlakke land dat het mijne is.
Maar met een straaltje zon dat langs de schelde draalt, en uit het ontwakend landschap de felste kleuren haalt. Met nieuw herboren dromen, beloften van de mei, met rillend warme velden, zinderend in zomertij. Met gouden korenzeeën gewiegd door zuidenwind, herleeft en zingt en juicht als een uitgelaten kind: Het vlakke land dat het mijne is.
O jeugdig beeld, verheerlijkt beeld der doden, zo vaak aanschouwd in zalige weemoedsdromen, u blijf ik trouw, hoewel de jaren vlogen, de vluggewiekten, die niet wederkomen.
Nog voel ik een tranenvloed mijn ziel doorstromen, wanneer ik aan je denk en hoe de goden, je zo vroeg, een koele wijkplaats boden, melodisch door de wiegenzang der bomen.
Ik hoor je stem in het lied van de nachtegalen, ik zie, van milde zilverglans omgeven, je blonde haren in blonde manestralen.
Ik zie aan het hemeleind je ogen blauwen, en ik voel je adem liefdevol omzweven, mijn handenpaar, aanbiddend samengevouwen.