Dagelijks
vraag ik me af hoeveel tijd me nog rest. Ik
sta op, eet, ga naar school, studeer, eet en ga terug slapen. Louter
een aaneenschakkeling van cultureel gebonden en op zichzelf staande
routines die de enige opvulling van mijn kleurloze leven zijn, niets
meer, niets minder. Telkens hoop ik op verlossing; Het einde moet
toch ooit aanbreken?
Helaas.
Wat
ik ook in gedachten haal, alles wordt belemmerd. Alsof iets of iemand
(en neen, hiermee erken ik geen hogere macht, of wat dan ook) me hier
wil houden zodat ik nog meer kennis kan maken met Het Lijden. Ik heb
al meerdere grote risico's genomen, van zonder kijken oversteken tot
in het midden van de weg staan, tot een grote dosis drank in
combinatie met medicatie, telkens met het doel om te sterven. Iedere
keer wordt ik teleurgesteld. Zie
ze daar lopen, de Mongolen.
Ik
bezet dezelfde tegel die ik iedere dag bezet. Steevast staar ik hen
vanop een afstand aan, terwijl mijn linkerhand mijn jaszak
binnendringt waar hij (of zij, ik ben er nog niet zeker van) wat
rondhuppelt en een net aangekocht pakje sigaretten boven haalt.
Ettelijke seconden later steek ik mijn aansteker terug waar hij thuis
hoort en ik adem een vleug teer, koolmonoxide en overheerlijke
nicotine in. Ik voel hoe het misselijkmakende beest dat in me huist
eventjes getemd wordt.
Stress.
Hopen
stress.
Ondanks
mijn afkeer voor de tabakstaaf, blijf ik tweewekelijks een pakje
kopen. Het maakt me rustig. Denk ik. Ik
weet het niet meer en dat kan je me niet kwalijk nemen. Zeventien
jaar jong en ik sta nu al alleen in mijn leven. Geloof me op mijn
woord als ik het woord 'alleen' in de mond neem; ik heb niemand die
ik kan vertrouwen, niemand om tegen te praten, niemand om mijn hart
op te luchten. Niemand om plezier mee te maken en vooral niemand die
me steunt in de keuzes die ik maak. Iedere dag sta ik als een
vergeten enkeling op en ga ik als een getormenteerde zucht slapen. 'En
je ouders? Bij hen kan je toch terecht? Zij staan toch iedere dag
voor je klaar?'
Neen.
Mijn
vader rouwt om het verlies van zijn imaginaire zoon (er zijn geen
gelijkenissen tussen mijn vaders ideaalbeeld over zijn zoon en
mezelf.) en maakt dit dan ook heel duidelijk. Alles wat ik doe, of
het nu iets positiefs of negatiefs is, lijkt een last te zijn waarbij
ik hem met steeds meer frustraties opzadel. Mijn moeder is op haar
beurt het tegenovergestelde. Zij accepteert hoe ik ben, maar geeft me
zelden de aandacht die ik wil, dankzij haar werk. In hun bijzijn
tover ik enkel een glimlach op mijn gezicht omdat het moet. Alsof er
een ongeschreven regel, die zegt dat je om het even wat moet
glimlachen en je ouders respecteren, is die in de hersenen van ieder
kind is ingeplant