If you ever need a hug, Just to feel someone cares Ill be waiting for you With my arms wide open
If you ever feel lonely That there is no one who loves you Ill be there holding your hand To never let it go again
If you ever feel like crying But no one is there to cheer you up My shoulder will be there to let you cry And always it will be yours to cry on
If you feel like ending it Before the next sun rises Ill be standing next to you Talking it out of your head
Never I will leave you Your heart is where you carry me with If you ever need someone You can always count on me
Ik vond dees dus zo een mooi gedichtjj da het wel een fel kleureke en een plaatske op zich verdient!! geschreven door Sander en een beetje opgevrolijkt en een tittel gegeven door Joyce x3.
If you ever need a hug,
Just to feel someone cares
Ill be waiting for you
With my arms wide open
If you ever feel lonely
That there is no one who loves you
Ill be there holding your hand
To never let it go again
If you ever feel like crying
But no one is there to cheer you up
My shoulder will be there to let you cry
And always it will be yours to cry on
If you feel like ending it
Before the next sun rises
Ill be standing next to you
Talking it out of your head
Never I will leave you
Your heart is where you carry me with
If you ever need someone
You can always count on me
Het pad van de lichten,
die zich over alle delen spreid.
Zover mogelijk probeert te reiken,
in de donkere schaduw.
Wat als deze lichten uitvallen?
De kleine lantaarntjes,
veranderen in steen,
en neerslaan op de grond?
Zal dat vlammetje blijven houden?
Bij de sterkste stormen,
die vervallen over de kleine raampjes?
Zou het kunnen zijn dat...
Misschien ergens,
een kleine oliedruppel wacht,
tot het vuur daar gedragen word?
Zou het dan toch kunnen zijn,
dat het vuur zich aan kan houden?
Dat zelfs,
met het kleinste beetje,
het kleinste beetje hulp,
een lantaarn weer aan zal gaan?
En het pad der liederen weer verlicht,
en de warme, zachte geluiden,
zich om degene wikkelt die...
uiteindelijk de kist zal openen?
Gebroken achtergelaten mogen wij door,
Terwijl jij ons alleen zal zien groeien.
Zo had ik het mij niet voorgesteld.
Ik dacht juist dat alles goed zou komen,
Dat er niks mis kon gaan,
Maar blijkbaar zal ik fout.
Wij lopen nu naar voren,
Onze weg sneller af dan jou,
En ik dacht toch dat wij,
Samen door konden gaan.
Ik ben bang,
Bang dat ik jou kwijtraak,
Bang dat mijn meelopend persoon,
Mij straks laat zitten.
Dan sta ik weer alleen,
Jou kan ik dan niet vaak bereiken,
Haar zal ik niet meer kunnen aanspreken.
Ik ben bang,
Bang dat wij elkaar niet meer zullen zien
Wij mochten onze vleugels slaan,
Naar de nieuwe dingen in onze weg,
Terwijl jij daar nog aan de grond geketend zal staan,
Gaan wij al naar ons nieuwe wereldje.
Mogen wij alwetend,
Naar een wereld van verdriet.
Niemand die het nodig heeft,
Een greep van geluk word gebroken.
Niemand zal het accepteren,
Of ook enkel maar begrijpen.
De greep op onze doelen,
Wordt veracht onder waarheid.
Zelfs de koude winter,
Veranderd beetje bij beetje,
naar een langere lente.
Niemand die het merkt,
Of enkel zo ziet.
Tranen van de natuur,
Word ons leefgebied fataal.
Nu wij de machtigste dieren zijn,
Word de wereld nooit normaal.
Zo zie ik het,
Zo is mijn waarheid.
Zo is mijn wereld opgebouwd,
Naar een en al verwoesting.
En iedereen zegt dat ik lieg,
Terwijl ik de waarheid een mooiere vorm geef.
Gesmolten in het bronze ijs,
sta ik gevangen in het water.
Omringt door een muur van ijsvuur,
verloren door een stap.
Vergaan in een ijswolk,
van het zilveren hart gemaakt.
Maakt goud het niet meer mee,
wat er hier is stuk gegaan.
Wraak
Een jongen viel op de grond en een lange bloeddruppel hing aan mijn mes. Het was gebeurd...
Het was een prachtige zaterdagmiddag, de school was uit en de meeste
leerlingen waren op weg naar huis toen mijn vriend besprongen werd en
in elkaar geslagen.
Sander wat zie jij er slecht uit, hoe komt dat nou?, zei Jim lachend na een paar klappen uitgedeeld te hebben.
De jongen kreunde toen Jim hem nog een trap gaf in zijn buik. Ik keek
om me heen, en ik zag alleen maar juichende mensen. Ik kon toch niks
doen, helemaal alleen?
Zij waren met zoveel en ik was maar alleen. Ik keek een andere kant op
toen Sander opnieuw een trap kreeg. Toen ik weer keek bloede zijn neus
hevig, beide ogen waren blauw en hij schreeuwde het uit van de pijn met
een lachende Jim boven zich
Jim haalde zijn hand over zijn zwarte stekeltjes en keek minachtend
naar beneden. Hij spuugde naar Sander: Dat zal je leren zo lelijk te
zijn, een leraar kwam aanlopen dus de jongens renden snel weg. De
leraar liep gewoon rustig door naar zijn auto alsof er niks gebeurd
was, opnieuw keek ik om mij heen, iedereen was weg.
Marco, help me overeind, ik liep naar hem toe en gaf hem een hand,
hij was te zwak om op zijn eigen benen te staan en sloeg zijn arm om
mijn schouder heen. Zo liepen we samen naar huis toe. Zijn ouders waren
er niet, zoals altijd, dus ik ondersteunde hem en we liepen naar een
stoel toe, daar liet ik hem zitten. Ik ging naar de keuken en pakte een
emmer om water in te doen. Daarna probeerde ik zijn wonden te reinigen.
Overal zat bloed, zijn normaal blonde haar was nu volledig rood en de
blauwe plekken rond zijn ogen waren net zo blauw als zijn ogen zelf.
Het duurde tijden voordat ik eindelijk klaar was. Toen bracht ik hem
naar bed en ging ik zelf naar huis.
Een tijdje later kwam ik thuis, ik ging douchen om het bloed uit mijn
eigen haar te halen, wat overigens rood is, en ik droogde mijn tranen.
Ik ging meteen naar bed en besloot dat er wat moest gaan gebeuren. Dus
ik stapte weer uit bed. Ik pakte wat papier en begon erop te kladden.
Na een tijd van alles op te schrijven, besloot ik dat er maar één
manier mogelijk was. WRAAK!
De vraag was alleen hoe?
De volgende ochtend ging ik vroeg van huis. Ik wilde een knokploeg
oproepen om te vechten met Jim en zijn gang. Op het kerkhof vlak bij
de kerk hing altijd een groep jongeren rond. Ik sprong op de fiets en
reed zo snel mogelijk. Eenmaal daar zocht ik naar de groep, het duurde
niet lang voor ik ze had gevonden aangezien ze zoals altijd vreselijk
luidruchtig waren.
Stefan!, ik riep de leider van de groep die meteen een mes trok en op me af rende.
Wat moet je van me!, riep hij in mijn gezicht.
Ik boog mijn hoofd:Ik heb je hulp nodig en jullie houden van vechten. Dus ik hoop dat jullie me kunnen helpen.
Je bent hier aan het juiste adres mijn vrind, zei hij terwijl die
zijn lange bruine haar voor zijn ogen weghaalde die al even bruin waren.
Dank u, ik zal jullie van de tegenstander vertellen wat ik weet, ik vraag jullie
Dat kan me niks schelen, ik hoef alleen maar te weten waar en wanneer.
Wat dachten jullie van hier en vandaag, zei een stem achter mij, ik
draaide mij om en keek wie het was. Het was Jim Maar hij was niet
alleen, een stuk of tien anderen stonden achter hem met knuppels en
messen in hun handen. De vrienden van Stefan pakte dezelfde soort
wapens, hijzelf pakte een wapen
BENG!, een schot vloog in een van de jongens tegenover ons, hij viel neer, dood.
VUILE KLOOTZAK!, Jim pakte zijn mes en rende op Stefan af, zijn vrienden volgenden hem op een paar meter afstand.
Een gevecht volgde, bloed vloog in het rond Het liep uit de hand,
sommige jongens vielen bloedend en krijsend neer. Anderen waren zelfs
dood. Ik hoorde ineens iemand naar me schreeuwen:JIJ!, het was Jim
met een mes in zijn hand. Hij rende op mij af en probeerde me te
steken. Ik sprong opzij toen hij zijn mes recht vooruit stak, ik pakte
zijn arm vast en kneep er hard in. Jim liet het mes vallen en we gingen
op de vuist. We deelden velen rake klappen aan elkaar uit, het was hard
tegen hard. Opeens sprong een van Jims jongens op mij af, ik viel op
de grond.
Beng!, opnieuw een schot met het wapen van Stefan en de jongens die
mij net had aangevallen viel over mij heen. Jim had zijn mes gepakt en
stond nu boven mij. Hij wilde me net steken toen ik een mes in de
achterzak van de jongen zag Ik pakte het op en rolde snel onder de
jongen vandaan.
Jim miste mij daardoor en stak in de grond. Ik stond snel op en stak
Jim in zijn rug. Toen viel hij neer, dood Ik liet mijn mes vallen en
rende weg van het strijdveld, ik was blij dat Jim dood was, nu kon hij
Sander nooit meer slaan. Met een grote glimlach liep ik weg.
Beng!,opnieuw kwam er een schot. Ik keek achter me om te kijken wie
het was, overal waar ik keek lag bloed en er lagen verschillende lijken
op de grond, in het midden van de menigte stond Stefan met zijn geweer
Zijn wapen was niet gericht op iemand in het gevecht... Het was op mij
gericht. Ik keek naar benenden en zag het bloed stromen, toen viel ik
op de grond en raakte ik bewusteloos.
Een paar uur later werd ik wakker, Sander stond aan mijn bed, ik voelde
me slecht Sander was trots op mij en vroeg mij alles te vertellen.
Sander, en hij hoestte, schrijf op wat ik je vertel, en maak er een
boek van. Je hebt er talent voor, dus maak er wat moois van, dat waren
mijn laatste woorden voor ik stierf.
Nou kan ik natuurlijk geen verhaal vertellen waarin ik zelf doodga, ik
ben Sander en ik heb zoals Marco mij vroeg het verhaal opgeschreven, ik
vond het wel leuk om het vanuit hem te schrijven.
Laat hem rusten in vrede, amen.
Dit verhaal is opgedragen aan Marco, die zijn leven offerde aan zijn beste vriend.
Maar ik begin met een intro :P, hier komen nog geen namen in voor ;). Ook dit stuk ga ik btw misschien nog wijziggen. Ik heb namelijk een ander verhaal gemaakt die eigenlijk bijna gelijk is aan deze intro. Dus misschien ga ik die wel flink aanpassen en dan voor deze intro vervangen. Weet alleen niet of dat nou wel zo'n goed idee is aangezien de intro dan wel erg lang duurt. Dus daar denk ik nog even overna ;).
Houd stand!, riep een vrouw vanaf een grote toren. De grond trilde en de muren stortten in toen de duistere legers de stad in marcheerde. Het was een grote stad, overal waar je keek stonden torens en katapulten. Deze stonden verdeeld over de vijf delen waar het fort uit was opgebouwd. Elk afgeschild door enorme muren. De grote muren waren opgebouwd uit de prachtigste stenen, de meeste waren behoorlijk licht, namelijk tegen het witte aan wat een heel mooi gezicht gaf wanneer er een zon op scheen. Het grote fort stond op een grote open plek temidden van uitgestrekte bossen, zo ver als het oog reek.
De eerste laag van de stad was een woonlaag, verder stond er ook het grote fort van koning Krazûn. Het tweede gedeelte was een militair deel. Hier werden soldaten opgeleid en ook de commandoposten zaten op deze ring. Het derde deel bestond vooral uit huizen. Dan had je ook nog de handelsposten en deze lagen in het vierde deel. Het vijfde deel bestond opnieuw uit huizen, deze was grotendeels verwoest door de strijd die er nu woede
De poort van het handelsgedeelte zou niet lang meer stand houden. De ram knalde ertegenaan. Ook de muren zouden het niet lang meer houden tegen de vele beschietingen van katapulten die steeds dichterbij kwamen. Terugtrekken! Trek terug naar de volgende laag!, schreeuwde een vrouw die net weer een lang zwaard uit een levenloos lichaam trok. Ze trapte tegen een ladder met meerdere soldaten erop, welke krijsend naar beneden vielen, terwijl de vrouw zich een weg baande naar de trap om van de muur af te gaan. Zo werden langzaam alle lagen overgenomen Barricadeer de deur!, er waren nog maar een paar vrouwen over, de vijand had nu de hele stad in handen op deze ene kamer na. Een ram knalde er tegenaan en de deur kraakte in haar schanieren, nog even en het koninkrijk zou voorgoed beëindigd zijn
De legende van het Verloren Koninkrijk
nouja, eerste deel van het eerste hoofdstuk. Nu worden de hoofdpersonages zeg maar voorgesteld.
[SIZE="5"]Hoofdstuk 1[/SIZE]
Wie bent u en waar komt u vandaan?, vroeg de vermoedelijke leider van een groepje soldaten. Hij was langer dan de andere, had een donkergroene mantel, een donkerbruin leren pantser en had een lang zwaard om zijn middel hangen. Meer viel er niet te zien van hem, doordat zijn gezicht schuil ging onder zijn cape. Zijn mannen hadden alle zes blauwe mantels, hun leren pantsers waren lichter van kleur en één van hen droeg een rood banier (grote vlag met het wapen van het koninkrijk erop) met drie gekruiste zwaarden erop, verder was de achtergrond ervan rood. Amras had er vaker over gelezen in oude boeken, maar dit was de eerste keer dat hij het mocht aanschouwen. Hij dacht dat het gemaakt was van een vos, maar hij twijfelde of het niet toch de vacht van een hert was. Wat het ook was, hij vond het prachtig.
Ik ben Amras,begon hij, Ik kom uit een klein dorp ten Noorden van hier, al drie generaties is onze stam afgesneden van de buitenwereld. Alles wat wij weten over de buitenwereld staat in boeken geschreven. Oorlogen hebben we nog nooit meegemaakt en zwaarden zijn voor ons onbekend, we leven een gemakkelijk en zorgeloos bestaan. Toch wilde ik meer zien van de buitenwereld en ik ging op reis. De zevende ben ik, de zevende die de weg uit het dorp belopen heeft. De anderen waren binnen een week weer terug, ik niet, ik ben al vier weken weg!,vertelde hij trots, dit maakt mij dus ook de eerste die een glimp van de buitenwereld opgevangen heeft, maar er is nog veel meer te zien. Mijn vader, het stamhoofd van ons dorp, zou trots op me zijn, als hij mij zo zou zien.
De man droeg een lange versleten blauwe cape en verder was hij volledig in het zwart. Toen hij zijn kap afdeed kwam er lang bruin haar tevoorschijn wat op zijn schouders kwam te liggen, verder had hij een stoppelbaard, donkerbruine ogen en op zijn linkerwang liep er een lang litteken. Toen vervolgde hij zijn verhaal: Toen ik hier eenmaal aankwam zocht ik naar tekenen van leven rond de buitenpost die ongeveer één kilometer verderop ligt. Ik wilde eigenlijk net weer verder trekken toen jullie kwamen aanrijden. Ik verstopte me snel achter de bosjes waar hij , en hij knikte in de richting van een van de mannen, mij ontdekte en mij naar jullie leidde met een zwaard op mijn keel. Maar wie zijn jullie eigenlijk? Als ik vragen mag,voegde hij er nog snel bij.
Dat mag je,antwoordde de leider op een vriendelijke toon, ik ben Alensenur zoon van Krazûn uit het koninkrijk Achilianun. Ook de buitenpost hoort bij Achilianun. Maar toen we er aan kwamen was er niemand te zien. We zagen voetstappen en zijn ze gevolgd. Daardoor wisten we ook dat u zich hier verstopte. Ik en mijn wachters waren op een missie, negen jaar zijn wij op pad geweest. Vooral Fingolfin,en hij knikte naar een van zijn mannen, was blij om terug te komen, eindelijk zou hij herenigd worden met zijn vrouw en dochter. Nu zijn we bang dat er misschien niemand meer is, hij keek treurig naar de grond. Het werd stil en Fingolfin deed zijn best niet in tranen uit te barsten. Enkele minuten gingen voorbij en de stemming leek steeds grimmiger te worden. Amras keek naar de twee en besloot dat het tijd werd om verder te gaan:"Ik heb van mijn vader leren spoorzoeken. De nieuwste sporen zijn van ongeveer vijf jaar geleden."
Fingolfin had lang blond haar, verder had hij blauwe ogen en vele opvallende sproeten in zijn gezicht. Nu Amras de tijd had hem en Alensenur nog is wat beter te bestuderen schatte hij de lengtes in. Hij vermoedde dat Alensenur rond de twee meter was. Fingolfin was hoogstwaarschijnlijk rond de 1.90m. Hij begon zich ineens heel erg klein te voelen met zijn 1.70m., zijn gedachten dwaalden vervolgens af naar wat er plaats gevonden had kunnen hebben in het schijnbaar verlaten koninkrijk
Hij begon net over zijn eigen thuis te denken toen de banierdrager plots begon te spreken:"Onze paarden staan bij de buitenpost, het fort is vanaf daar bijna drie dagen rijden en lopend zelfs ruim anderhalve weken", vertelde de man terwijl hij een strijd begon met de wind om zijn mooie vaandel niet te laten vallen.
Ze liepen gezamenlijk naar de buitenpost terug. Het gebied was groen en overal hoorde je vogeltjes fluiten. De wind waaide zachtjes en liet de bomen ritselen. Amras keek omhoog en probeerde de lucht te bewonderen. Er schenen een paar zonnestralen op de bladeren en gezien de steeds hoger wordende temperatuur vermoedde hij dat het behoorlijk zonnig was. Toen hij weer om zich heen keek zag hij dat de soldaten gespreid liepen en hun vingers om hun zwaarden waren heengeslagen, waarschijnlijk voor het geval dat ze struikrovers tegen zouden komen.
Na ruim een half uur waren ze aangekomen. Daar kregen ze een onaangename verassing voor hun kiezen. Fingolfin, die voorop liep stopte abrupt, Amras probeerde lang hem te kijken om te zien wat er aan de hand was, maar de soldaat naast hem gebood hem te bukken:Hoe moeten we Achilianun nu ooit nog bereiken?, vroeg Fingolfin fluisterend. We verzinnen wel wat, antwoordde één van de andere wachters terwijl die langs Fingolfin liep. Amras stond langzaam op en kon nu wel zien wat er aan de hand was: de paarden waren verdwenen en daarvoor in de plaats stonden nu een paar soldaten.
De wachters pakten hun wapens nu stevig vast en trokken hun zwaard. Het leek erop alsof ze de soldaten herkenden of in ieder geval hun kledij:" Zoek dekking dit is niet uw gevecht", fluisterde Alensenur tegen Amras die angstig naar de soldaten keek. De soldaten draaide zich om toen ze voetstappen hoorden en ook zij trokken hun zwaarden. Toen Amras in de bosjes was gaan zitten zag hij dat er twaalf waren. Terwijl ze naar elkaar toeliepen kon hij ze goed bekijken; ze hadden zwarte pantsers, zwarte mantels en zwarte helmen. Erg veel fantasie hebben ze niet, dacht hij bij zichzelf.
Alensenur pakte een boog van zijn rug en spande hem. Op een fluitende toon vloog de pijl op de voorste vijand af. Met een geluid van ijzer op ijzer trof de pijl de man in zijn nek. Hij viel met een klap op de grond. Dood. Alensenur borg zijn boog snel weer op en ook hij trok zijn zwaard. De overgebleven elf stormden naar voren om hun gevallen soldaat te wreken, maar ze waren geen partij voor het gezelschap.
Toen het gevecht voorbij was kwam Amras uit de bosjes:"I...ik heb nog nooit zoiets gezien", stotterde hij. "Bedankt, denk ik, dat was een compliment toch?, vroeg Alensenur en Amras knikte, maar wat doen we nu? Blijkbaar hebben ze onze paarden weggejaagd of gestolen, we hebben niet genoeg voedsel en water voor zo'n reis",vervolgde Alensenur. We zullen wat anders moeten verzinnen, voegde Fingolfin eraan toe. "In de richting van mijn dorp is een rivier als we daar langs lopen hebben we genoeg water en kunnen we onderweg vis vangen", zei Amras hierop. "Kunt u vis vangen met je zwaard of je boog?", Fingolfin trok zijn lichtblonde wenkbrauw op en keek Amras sarcastisch aan. "Nee dat kan ik niet", na deze woorden viel er een stilte.
Deze werd verbroken door Amras :"ik kon vis vangen met mijn blote handen, maar ik heb het al jaren niet meer gedaan als ik oefen..." "We wagen het erop," ging Alensenur verder zonder dat hij de rest van de zin afwachtte. Hij keek naar zijn mannen en die stemden in. Daarna draaide hij zich weer naar Amras:"Kunt u een zwaard hanteren?" "Nee, wij hebben in ons dorp geen zwaarden, het spijt me." "Het is niet erg, we zullen af en toe moeten uitrusten en op die momenten zal ik u trainen", hij pakte een zwaard van de grond bestudeerde het even, vervolgens gaf hij het aan Amras hij en knikte toen hij zei,"dit is een goed zwaard, u moet het altijd meedragen." "Dat zal ik doen", en met die woorden vertrokken ze naar de rivier.
Zes uur later kwamen ze bij de rivier aan, ze besloten hier te overnachten. Alensenur stuurde zijn mannen erop uit om brandhout te gaan halen, terwijl hij aan Amras vroeg of die hem kon leren vissen. Ze liepen samen naar de rivier toe en Amras sprong meteen het water in. Het water was vrij ondiep, maar door de stroming bleek het toch vrij lastig jezelf staande te houden. Amras was redelijk wat gewent en stond al snel om zich heen te kijken of hij wat eetbaars rond zag zwemmen. Alensenur echter, die zoiets nog nooit gedaan had, had het te druk met het blijven staan om naar vissen te kunnen zoeken. Na een paar minuten had ook Alensenur eindelijk zijn balans gevonden en leerde Amras hem hoe hij een vis moest vangen. Ook dit duurde weer een tijd voor hij het doorkreeg, maar uiteindelijk ging het hem goed af. Hij ving een paar vissen en toen ze er in totaal twintig hadden gingen ze weer terug naar de spullen. De soldaten waren er nog niet en Alensenur was er niet gerust op. Amras ging zitten en bekeek zijn vangst terwijl Alensenur zenuwachtig heen en weer liep. "Ze blijven lang weg te lang , mompelde hij zacht,ze hadden al lang terug moeten zijn, waar blijven ze nou Na een half uur waren ze nog steeds niet terug en Amras stelde voor ze te gaan zoeken. Ze verlieten de kleine open plek en gingen het bos weer in. Dit gebied was lichtelijk anders dan het vorige, sommige bladeren waren al aan het verkleuren, spoedig zou de herfst weer aantreden en zouden de bladeren de bomen verlaten om de zachte begroeide ondergrond op te zoeken.
Amras probeerde de sporen van de wachters te volgen maar door de begroeiing waren ze moeilijk te ontdekken. Na een tijdje vond hij ook paardensporen, doordat de sporen van de wachters veranderde kon hij zien dat ze renden, de twee vreesde het ergste. Na een paar minuten kwamen ze op een open grasveld er lagen meerdere lijken en het eens zo prachtige banier lag nu vertrapt op de grond. Alensenur zakte in en begon te schreeuwen,Waarom! Waarom zij! Waarom niet ik! Alensenur, we moeten weg voordat de ruiters terugkomen. Wacht nog even, geef me even de tijd!,antwoordde hij snibbig. Als we wachten worden wij zij ook nog vermoord!, riep Amras nu paniekerig. J ja je hebt gelijk, zei Alensenur terwijl hij een traan wegpinkte. Hij stond op en draaide zich om.
HOOFDSTUK 1 Welkom op de V.P.S. Stormram, dit sterrenschip van de Verenigde planeten zal de komende zes maanden jullie thuis zijn. Ik ben jullie instructeur, kapitein Crelis. Ons eerste punt op de agenda zal het kiezen van een codenaam zijn, denk er goed over na, want je zit er de rest van je leven aan vast. De codenaam is er om te zorgen dat de informatie over jullie privéleven niet in verkeerde handen kan vallen. Jullie hebben drie uur om het schip op eigen houtje te verkennen en je hut op te zoeken. Zoals jullie weten zitten jullie gedrieën op een kamer, voor de mensen die niemand hebben opgegeven als kamergenoten, hebben wij wat mensen geregeld. Jullie koffers staan al klaar. Wel moeten jullie ze zelf uitpakken. Dat was alles wat ik te vertellen had, nog vragen? Nee?, vervolgde hij zonder ruimte te geven voor de eventuele vragen, mooi zo jullie mogen gaan.
Kapitein Crelis was een oude man van eind vijftig. Hij was kaal, wel had hij een klein grijs baardje. Zijn kleding was, zoals een kapitein betaamd, het zwarte pak en op zijn borst waren minstens vijftien medailles opgespeld.
We wilden net weglopen toen hij ons nog even terug riep. Sorry beste mensen, ik wil jullie nog even mededelen dat de vier rekruten die de beste prestaties leveren worden bevorderd. Deze groep zal vrijwel meteen op de V.P.S. Challenger worden gestationeerd. Natuurlijk zullen de meeste van dit schip worden overgeplaatst, maar de Challenger is het moederschip van onze eenendertigste vloot, dus het is een behoorlijke eer om op dit schip te mogen vliegen. Vooral aangezien het zelfs nog in aanbouw is, wat betekend dat het de nieuwste technieken heeft die onze vloot kent. Ik wens jullie een goede tijd toe en over drie uur zie ik jullie op de brug waar ik het nodige wat zal vertellen over de gang van zaken aan boord van dit schip.
Mijn vrienden en ik werden door een van de trainers naar onze verdieping geleid en vervolgens naar onze kamers. Colonel (gezien de orders van de kapitein vertel ik alles in codenamen) was een lange man van rond de 1meter 90. Hij had een donkerbruine haarkleur en groene ogen. Verder had hij een normaal postuur. Lekrutes, mijn andere vriend, was een stuk lichter van haarkleur, hij was lichtblond en had diepe blauwe ogen. Ook was hij een stuk kleiner dan Colonel, hij haalde maar net de 1meter 80. Verder was hij vrij gespierd en dat liet hij graag zien ook. Vooral aan de dames natuurlijk. Als laatste moet ik dan mijzelf nog voorstellen; de codenaam die ik gekozen heb is DOminator, dit was vroeger mijn gamenaam en mijn trots lag vooral in de twee hoofdletters. Hoewel kapitein Crelis het eerst heeft moeten navragen mocht ik deze naam uiteindelijk toch gebruiken. Ik ben (helaas) het kleinste van de drie, mijn lengte stopt bij de 1meter 70. Verder lijk ik vrij veel op Lekrutes, alleen ben ik nog wat gespierder, verder schep ik er niet zo over op.
Toen we binnen gingen, kwamen we terecht in een kleine kamer. Er stonden slechts een paar kasten in en een stapelbed. Achterin de kamer zat een deur die naar de badkamer leidde. We keken even rond en pakten daarna onze koffers uit. Vervolgens werden onze blauwe uniformen aangetrokken, welke wij net ontvangen hadden. Nadat we ons haar in model hadden gebracht en onze uniformen hadden rechtgetrokken, waren er nog twee uur beschikbaar om het schip te verkennen. We besloten onze woonlaag te gaan bekijken en hoopten nog wat bekende gezichten tegen te komen. We hadden de achterste kamer en liepen (logischerwijs) in de richting van de lift. Om de zoveel meter bevonden zich aan weerszijde kanten een deur. Toen we de achterste (van de twaalf) passeerden ging de deur aan onze linkerhand open en kwam er een andere rekruut naar buiten.
Zijn naam was Heffer en we konden het al vrij snel goed vinden. Hij vertelde ons dat dit al zijn tweede jaar was en dat er nog drieëntwintig anderen waren die de examens niet gehaald hadden. Drieënveertig waren wel geslaagd, wat betekende dat er in totaal zesenzestig rekruten op het schip waren. We praatten nog even over koetjes en kalfjes en vertrokken daarna naar de brug. Eenmaal bij de lift die naar de brug leidde kwamen we een oude bekende tegen, Tschejov was zijn naam. Hij vertelde ons dat hij samen met Bruinemuis en Xwardox de kamer deelde. Ook deze twee kende ik wel, maar minder goed aangezien ik nooit bij hen in de klas had gezeten.
Ik weet niet of ooit iemand hem zal lezen maar dat zal ik wel merken, of niet als het pas na mijn dood gelezen wordt. Ik zal in dit logboek perfect bij gaan houden en er complete dialogen in verwerken. Het logboek werkte als volgt: 1.Je kan erin opschrijven wat je maar wilt 2.Je kan ook je geheugen het werk laten doen en jezelf met een naald erop inpluggen. Je kan daarna dingen wijzigen, bijvoorbeeld door oninteressante dingen of privé dingen te verwijderen. Zoals ik al zei, ik weet niet of iemand dit ooit zal lezen maar toch wil ik dit soort dingen graag vertellen. Zelfs als niemand anders in de verleiding komt het te lezen, wil ik het in ieder geval zelf nog is lezen als ik gestopt ben met dit werk. Mits ik het dan natuurlijk nog in handen heb.
Afijn ik ga verder met de eerste dag op het schip. Eenmaal op de brug aangeland keken we onze ogen uit, tenminste de nieuwelingen. We hadden het vaak op de tv gezien, maar nog nooit van zo dichtbij. Het eerste wat je zag als je de brug op kwam was het grote scherm voorin het schip. Op het moment was er niet veel op te zien, slechts de ruimte die voor ons lag. Ik liep als eerste de lift uit en zag dat meteen rechts en links van ons wat panelen stonden. De rechterkant was zo te zien het domein van de communicatieofficier en de linkerkant werd door de bewakingsofficier bezet. In het midden van de brug stonden drie stoelen naast elkaar, waarschijnlijk voor de kapitein en eventuele belangrijke bijreizigers. Helemaal voorin, onder het grote scherm, stond nog een paneel waarachter een vrouw druk aan het werk was. Ik vermoedde dat deze panelen voor de besturing dienden. Helemaal rechts achterin stond nog een bureau met apparatuur en een computer, waarschijnlijk was dit de ruimte voor de wetenschappers aan boord, die onderzoek deden naar dingen die voor de simpele geest onbegrijpelijk zijn.
Onze kapitein wachtte even tot iedereen de lift uitgekomen was en begon toen te praten:Gegroet rekruten, onze stuurman zal ons naar de rand van dit sterrenstelsel brengen. We stonden ondertussen allemaal bij een stalen rail, die achter de kapiteinsstoel langs liep. Sommige hadden nauwelijks aandacht voor de kapitein en keken nog steeds naar hoe de verschillende officieren druk aan het werk waren. Ik denk dat de kapitein het gewent was dat er bijna niemand naar hem luisterde, want hij ging gewoon door met zijn verhaal:Vanaf daar gaan we het heelal in met als eerste doel; een kleine ruimtestation vlak buiten het dichtstbijzijnde sterrenstelsel. Deze reis duurt ongeveer een dag, in deze tijd zullen verschillende mensen wat vertellen over hoe alles werkt.
Persoonlijke notitie: Aangezien dit doodsaai is zal ik dit niet allemaal vertellen...