Ik stap van de stinkende tram en loop
richting les megos. Nog net voor ik de glazen deur openduw vangt ze mijn blik
met een zwoel en tintelend gevoel. Direct snap ik de hint en begin alweer mijn
verbeelding op slot te draaien. Nergens kan ik een vrij tafeltje vinden,
geërgerd ga ik naast een zwangere drietonner zitten. Eenzaamheid is voor mij
niet zoals vele mensen, voor mij is het een aangename zegen die ik zo dicht
mogelijk tracht te houden. Hoewel de vrouw er nog fatsoenlijk uitziet had ik
toch liever een apart stukje rokend café gehad. Ik tracht me te focussen op
mijn geliefde die de vingers van haar pollen staat te spelen. Zingen doet ze zo
vals als een manke kat, maar een piano leeft als een lentetafereel onder haar
hoede. Haar kunde met haar prachtige handen heeft geen enkele gelijke. Het is
dan ook niet alleen de piano die kreunt onder haar aanraking. Ik sluit mijn
ogen en droom weg onder haar klanken naar momenten tussen haar en mezelf in de
hoofdrol.
-Je
droomt!- Met een plezant gevoel ontwaak ik uit mijn overpeinzingen. Ze
heeft één hand gevaarlijk dicht bij mijn afgesloten fantasie, de ander is
verzonken in mijn krullend hoofd. Zonder enige schroom kus ik haar vol op de
mond. Samen wandelen we het lege pand uit tastend naar elkaar slenteren we door
de stad. Schaduwen zijn getekent als zachte aquarel op de etalageramen, de
Schaarse bomen zingen een symfonie met de metaalachtige klanken van de straat.
Ik laat mijn gedachten lopen naar het hoekje van mijn zachte woorden en
slapende rust. -Ik heb zin.- Zegt ze
simpelweg tegen me, ze gooit me tegen de bakstenen muur en begint aan mijn riem
te prutsen. -Ik moet je toch met iets
naar de werkelijkheid sleuren?- Ze kust me nog eens kort en onder een paar
dreigementen dat ze de volgende keer gewoon doorgaat, wandelen we verder.
|