A) Algemeen
Bij vakken als wiskunde en fysica geldt dat je veel moet oefenen. Neem de tijd om de oefeningen te maken. Hoe meer je werkt met de formules, hoe gemakkelijker dit wordt.
Als je een opdracht maakt, zorg dat het antwoord overzichtelijk opgeschreven is. Begin met het opschrijven van alle waarden die je kent met de juiste eenheid erbij. Daarna ga je kijken welke formules je het beste kunt gebruiken. Schrijf deze ook voluit op. Vervolgens vul je alles in en kijkt welke waarden eruit moeten komen. Werk overzichtelijk en dwing jezelf om altijd de eenheid erbij te zetten. Het lijkt veel onnodig werk, maar hierdoor sla je de methode sneller op. Het oefenen heeft minder zin als je alleen getallen opschrijft.
Werk altijd netjes en leesbaar. Maak eerst een berekening op kladpapier.
Schrijf alle tussenstappen op, omdat hier vaak punten op staan. Het gaat vooral om hoe je tot dit antwoord bent gekomen!
Als je iets niet snapt in de klas, voel je dan niet dom. Vraag net zo lang door tot je het helemaal begrijpt. Bij veel vakken is het zo dat wanneer je de basis niet helemaal begrijpt, je de rest van de stof ook niet snapt. Een leerkracht is er om de stof duidelijk te maken. Je kan ook steeds aan een medeleerling om uitleg vragen. Zorg dan wel dat hij of zij de leerstof beet heeft.
B) Getallenleer
1. Noteer al je berekeningen zo uitgebreid mogelijk. Noteer (als het je kan helpen) waarom je de tussenstappen maakt.
2. Bij lange berekeningen kan het handig zijn dat je telkens met een gelijkheidsteken op een nieuwe lijn begint, zo heb je een beter overzicht.
3. Als je termen binnen haakjes wil brengen, kan je dit makkelijk aanduiden met kleurtjes (bv. onderlijnen van de termen die je binnen haakjes wil brengen).
4. Zorg dat je de merkwaardige producten (bv. (a + b)² = a² + 2ab + b²) ként, dat je weet wat ze betekenen (meetkundig), en dat je ze kan toepassen. Onthoud niet alleen de formule, maar ook een voorbeeldje.
5. Bij evenredigheden en verhoudingen noteer je best alles overzichtelijk bij elkaar.
6. Vraagstukken los je best op in de volgorde: "gegeven:" , "gevraagd:" en "oplossing:".
7. Als je mag, controleer je best je resultaat met je rekenmachine.
C) Meetkunde
1. Maak een duidelijke constructie of tekening. Zorg ervoor dat deze minstens een halve pagina groot is.
2. Maak je tekeningen ordelijk: werk met een fijngeslepen potlood, een passer en een goede geo-driehoek. Lijnen, rechten en figuren teken je best met potlood en niet met vulpen of balpen. (Dit hangt wel van leerkracht tot leerkracht en van school tot school af.)
3. Als je berekeningen moet maken die verband houden met je tekening, duid dan duidelijk aan wat je weet en wat je zoekt. (Zo kan je de gegevens aanduiden met een groen potlood en het gevraagde met een rood potlood,...)
4. Vraagstukken los je best op in de volgorde: "gegeven:" , "gevraagd:" en "oplossing:".
5. Als je gelijkheden moet bewijzen, dan steunen deze meestal op congruente driehoeken. Onthoud de volgende letterwoordjes en je kent de congruentiekenmerken: ZZZ (de drie zijdes zijn even lang), ZHZ (twee zijdes en de ingesloten hoek zijn even lang), HZH (twee hoeken en de ingesloten zijde zijn even lang) en ZHH (een zijde, zijn aanliggende hoek en zijn overstaande hoek zijn even groot).
6. Als je verhoudingen moet bewijzen, dan steunen deze meestal op gelijkvormige driehoeken of figuren. Onthoud de volgende letterwoordjes en je kent de gelijkvormigheidskenmerken: ZZZ (de drie zijdes verhouden zich), HH (twee hoeken zijn even groot), ZHZ (twee zijdes verhouden zich en de ingesloten hoek is even groot).
7. Noteer al je definities in een rode kleur op een apart blad. Noteer al je eigenschappen in een groene kleur op hetzelfde blad (zowel in woorden als in symbolen). Indien mogelijk, zorg je ook voor een tekening bij die eigenschap
21-10-2013, 19:43 geschreven door louise vermont 
|