Inhoud blog
  • Beatlejaren 2
  • Beatlejaren 1
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    strootje
    overpeinzingen, herinneringen en euh.. andere feitjes
    27-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beatlejaren 2
    Bericht aan de argeloze lezer die toevallig op deze blog beland is: dit is werk in progress. Het eerste deel van deze fictieve jeugdherineringen vindt u hieronder in 'Beatlejaren 1'. Fictief inderdaad, want elke vergelijking met bestaande personen is louter toeval. Veel leesplezier!

    23.

    Op de schoorsteenmantel stonden twee mahoniehouten figuurtjes. Moeder had ze gekregen van haar broer die in 1960, na de onafhankelijkheid, naar Congo getrokken was. Nonkel Robert werkte in Stanleystad en kwam twee keer per jaar naar België. Bij elk bezoek bracht hij een souvenir mee.

    Het Afrikaanse koppel had meteen een ereplaats in de zitkamer gekregen. De tengere, kormgetrokken vrouw hield haar handen zedig over haar schoot. Haar enorme borsten ontlokten vader geregeld de opmerking dat je er iemand zijn ogen mee kon uitsteken. Het bejaarde zwarte mannetje had spillebenen en steunde op een lange stok.

    Toen jonge broer en ik elkaar plagend heen en weer duwden, stootten we het wankele figuurtje van de schouw. We hoorden een droge knak en vreesden het ergste, maar de schade viel mee. Alleen de staf was gebroken. Sinds dan stond de grijsaard dreigend met een knots te zwaaien.

    Ook zijn zwarte broeders in Congo roerden zich. In 1964 braken zowat overal in onze vroegere kolonie rellen uit. Toen bekend werd dat de opstandelingen Stanleystad hadden veroverd en honderden westerlingen gegijzeld hielden, bleef moeder de hele dag naar de radio luisteren. Ze wou geen minuut van het gesproken nieuws missen. Het bericht dat Belgische paracommando's de stad bevijd hadden luchtte haar niet op, omdat er grote onzekerheid heerste over het lot van de gijzelaars. De rebellen hadden immers heel wat blanken neergeschoten.

    Pas toen tante Leen langskwam met de bevrijdende melding dat nonkel veilig en wel was, zagen we hoe één enkele traan met een kleine kronkel over haar wang rolde.

    Enkele dagen later kwam nonkel Robert op bezoek.
    "Je weet dat ik van geen kleintje vervaard ben, maar nu heb ik toch echt schrik gehad. Op mijn hotelkamer moest ik heel de tijd op de grond liggen, want de kogels en de bommen vlogen het ene raam in en het andere weer uit." Ik hing aan zijn lippen, maar vader grinnikte schamper. Toen moeder hem een verwijtende blik toewierp, vroeg hij of nonkel Robert nog een Ekla wou. Een pintje, dat sloeg hij niet af.
    De rebellen hadden op een bepaald moment alle blanken uit het hotel gedreven. Ze dwongen de gijzelaars in het midden van de straat te zitten. Uren moesten ze met de handen op hun hoofd in de loodzware hitte zitten. Niemand durfde een woord te zeggen, want de opstandelingen waren erg nerveus. "Die gasten waren niet normaal meer," zei nonkel. "Precies alsof ze iets geslikt hadden." Hij zuchtte. "En dan, zomaar ineens, begonnen ze wild heen en weer te schieten. 'k Dacht dat mijn uur gekomen was, jong. Overal hoorde je geschreeuw en gehuil. En dan stoven ze uit elkaar. Alsof de duivel ze op de hielen zat. Maar het waren onze para's die pas geland waren. Onze redders."

    Hij schraapte zijn keel.
    "Nog een Ekla, Robert?"
    "Met plezier. Weet je, als je zo dicht bij je einde bent geweest, begin je pas echt die dingen te appreciëren."
    "Da's zeker," zei moeder, en in de keuken gaf ze me wat geld om bij de kruidenier nog enkele flesjes te halen.

                                                
    24.

    Frank woonde aan de overkant van de straat. Hij was een stuk groter dan ik. Potiger ook dan de andere jongens van de klas, en ik was blij dat hij zo een beetje mijn engelbewaarder was. Zeker als ik met hem door de Stationsstraat reed, voelde ik me een stuk veiliger dan wanneer ik in mijn eentje door het territorium van de bende van Cartouche moest. Ooit hadden de kinderen van schrijnwerker Cardoens me van mijn fiets gesleurd en tegen een gevel gedrumd. Hoewel het bij wat trekken en duwen bleef, maakte ik toch liever een omweg als ik naar het voetbalveld reed. Ik was zeker geen getalenteerd dribbelaar en een goaltjesdief al evenmin. Toen ik de bal weer eens hopeloos hoog over het doel had getrapt, riep Frank kwaad dat ik Cardoens dringend moest vragen om mijn voet in zijn bankschroef recht te trekken.

    Elke avond trokken we naar de bouwwerven kort bij de spoorwegbrug. Ondanks bordjes 'Verboden op de werken te komen' klommen we in 'de nieuwe wijk' over bergen zand en stenen, verkenden de vochtige kelders of kropen via ladders en stellingen naar het dak. Terwijl we ons vastklampten aan het houten gebinte, keken we naar de dorpskom beneden in het dal en probeerden de spelers op het voetbalterrein te herkennen.

    Voor we naar het sportveld reden, zochten we wat rondslingerende bierflesjes bij elkaar en trokken er mee naar de kruidenier. Met het statiegeld kochten we spekken, zuurtjes of kousenbanden.

    "Zijn die flesjes wel van jullie?" vroeg Jef van Mie Pap. We knikten. Echt overtuigd leek hij niet. "Ik hoop het voor jullie, want de mannen van de bouw hebben er zich over beklaagd dat hun leeggoed altijd verdwijnt. Ze kunnen er niet mee lachen!"

    De volgende dag zaten we opnieuw in de kelder van een huis dat nog rook naar het beton van de funderingen. Plots hoorden we gestommel. We verstarden en keken elkaar verschrikt aan. Een struise man kwam de trap af. Ook hij schrok toen hij ons zag en bleef even staan. Daardoor hadden we net de tijd om door het keldergat te kruipen. Toch kon hij Frank zijn been pakken. Die stampte zo wild met zijn vrije voet tegen de schouder van zijn belager dat die even zijn greep loste en enkel Franks turnpantoffel los kon trekken.

    "Verdomme, hoe moet ik dat thuis uitleggen?" hijgde hij, toen we ons verstopt hadden tussen de varens en het hoge gras van de spoorwegberm. Ik wist het ook niet.

    We zijn in elk geval niet teruggegaan om de pantoffel te zoeken.

             
    25.

    We woonden in de Beukenlaan. Een vrij protserige naam, waarschijnlijk bedacht door iemand met grootse, onrealistische plannen, want eigenlijk was het een smalle straat met vooral arbeiderswoningen die uitliep op een bosje. Tussen de bomen kronkelde een hobbelig pad. Boeren, die het blad van hun schop of de tanden van hun hooivork in een jutezak gewikkeld hadden, reden er langs om naar hun akker te gaan. Als het hard geregend had, bleven hun wielen in de modder steken en moesten ze hun fiets op de schouder nemen.

    Er was weinig verkeer en we konden dus naar hartenlust voetballen. Met een steen trokken we strepen op de kasseien om het terrein en het doelgebied af te bakenen, en de goal vormden we met jassen of truien. De hoogte van het doel bestond alleen in onze fantasie en dat van de tegenstrever leek altijd groter, wat dikwijls tot heftige discussies leidde. Was de bal nu in de winkelhaak gegaan, had hij de deklat getroffen of was hij net over gevlogen?

    We hadden trouwens aangepaste spelregels. Zo had de ploeg die drie hoekschoppen afdwong recht op een penalty. We speelden ook met een vliegende keeper die mee naar voren stormde als we in de aanval waren. Bij een tegenoffensief holde hij weer naar zijn eigen doelgebied, maar tegen een goed gericht afstandsschot was hij meestal kansloos.

    Ik was vrij snel, maar een tegenstrever dribbelen ging minder goed. Eigenlijk had ik gewoon te weinig techniek, en dat bleef niet zonder gevolgen. Toen ik een lel tegen het leer wou geven, bleef de tip van mijn schoen in het rooster van de riolering steken. Ik verloor mijn evenwicht en smakte tegen de grond. De pijn schoot door heel mijn lichaam. Mijn dij was geschaafd en ik kon amper mijn linkerarm bewegen. Frank keurde de schade en zei zelfverzekerd: "Gebroken, jong. Dat zie je zo."

    Ook moeder vreesde het ergste, en nog geen kwartier later namen we de bus naar het ziekenhuis. De dokter die me onderzocht kreeg een diepe rimpel in zijn voorhoofd. "Ziet er niet goed uit," vond hij. "Misschien is de elleboog geraakt en moeten we opereren."

    Gelukkig toonde de radiografie dat het een gewone breuk was en een uurtje later mocht ik weer naar huis met een zwaar gipsverband.

    Toen vader 's avonds thuiskwam, toonde ik hem met een schaapachtige glimlach mijn hagelwitte arm. Hij verstarde. "Jij vindt dat blijkbaar nog plezant," bulderde hij. "Hoe dikwijls moet ik nog herhalen dat je veel te wild bent. Maar ik kan natuurlijk net zo goed tegen de muur praten." Voor de tweede keer die dag schoot de pijn door al mijn vezels.

    Wat later vroeg hij: "Doet het nog pijn?"
    "Dat valt wel mee," antwoordde ik grootmoedig.

    Een gebroken arm had nogal wat voordelen. Thuis werd ik een tijdje ontzien. Ik hoefde niet in de tuin te werken en zag met enig leedvermaak hoe jonge broer onkruid moest wieden en andere vervelende klusjes opknapte. Ook op school mocht ik vanop de bank toekijken hoe mijn vrienden aan het sportraam hingen te kreunen.

    Tijdens de speeltijd vond ik het gipsen harnas minder leuk, want dan stond ik lusteloos aan de kant, terwijl de rest van de klas voetbalde.

    Ook op de stampvolle bus zorgde het gips voor problemen. Zodra ik een klein territorium tussen de wriemelende lichamen had veroverd, liet ik mijn boekentas op de grond vallen en greep met mijn vrije hand naar enig houvast. Soms gleed mijn jas, die los over het gips lag, van mijn schouder. Ze hing dan als een vlag halfstok over mijn rug en het kostte heel wat moeite om ze weer op haar plaats te krijgen.

    Plots voelde ik hoe iemand de jas over mijn schouder legde. Toen ik me omdraaide, keek ik in de donkerbruine ogen van een meisje dat ik al enkele keren gezien had zonder haar echt op te merken. Ik mompelde een dankjewel en keek meteen weer weg, want ik voelde het bloed naar mijn hoofd stijgen. Haar vriendinnen begonnen te giechelen, zodat ik strak voor me uit bleef staren. Pas toen het kirrende gezelschap van de bus stapte, draaide ik me voorzichtig om, net op het ogenblik dat ook zij even omkeek. Ze glimlachte fijntjes. Ik bloosde opnieuw.

    "Hé mannen, Roel is verliefd," schertste Frank.
    "Je bent gek," riep ik terug, maar 's avond in bed moest ik toch voortudrend aan die grote kastanjebruine ogen denken.


    26.

    Zes weken na mijn ongelukkige val mocht het gips weer van mijn arm. Toen we uit het ziekenhuis kwamen, had moeder een verrassing voor mij. "We gaan bij Novelty een lange broek kopen."

    Mijn eerste lange broek! Een belangrijk moment in het leven van een jongen. Wie zijn kuiten mocht bedekken was niet langer een kind. Ik voelde me de koning te rijk, want ik had zelf de lichtglanzende bruine stof met discreet visgraatmotief mogen kiezen.

    De volgende dag kon ik op de speelplaats eindelijk weer voetballen. Veel tactiek of overleg kwam er niet bij te pas, want meestal stormden we allemaal tegelijk naar de bal. Er werd geduwd en getrokken en tijdens zo'n geharrewar viel ik nogal ongelukkig tegen de grond.

    Mijn arm, dacht ik paniekerig, hoewel ik vooral in mijn knie een brandende pijn voelde. Toen ik opstond, zag ik dat er een gat zo groot als een vijffrankstuk in mijn broek zat. De wereld stortte in elkaar.

    Moeder merkte meteen mijn ontreddering en de uitbrander die ik verwacht had kwam er niet. Ze nam haar naaimandje en begon de broek te verstellen. Jammer genoeg had het garen dat ze gebruikte niet helemaal dezelfde kleur als de gehavende stof, zodat de schade toch niet helemaal gecamoufleerd was. Daardoor voelde ik lang nadat de schaafwonde genezen was nog altijd een schrijnende pijn in mijn knie.

    Woensdagmiddag speelden we geregeld voetbal tegen andere scholen. Meestal ging ik mee als twaalfde of dertiende man en beperkte mijn sportieve prestatie zich tot het schrijven van een verslag voor de schoolkrant onder het pseudoniem Pol Jasmijn. Een ironische verwijzing naar Paul Jacqmijns die elke zondag op Brussel Vlaams het sportprogramma presenteerde.

    Terwijl mijn vrienden de eer van de school hoog probeerden te houden, stond ik dus aan de kant. Week na week hoopte ik dat iemand gekwetst zou raken, zodat ik zijn plaats kon innemen, maar als dan toch een speler uitviel, werd meestal de andere reservist het veld ingestuurd.

    Toen een griepepidemie zowat een derde van de schoolbevolking en dus ook enkele voetballers had geveld, kreeg ik mijn grote kans. Tegen de plaatselijke technische school nog wel. De match van het jaar!

    Trots als een kleuter die een ballon heeft gekregen stapte ik het terrein op. Mijn splinternieuwe schoenen knelden een beetje, maar dat zou wel over gaan als we aan het spelen waren.

    Tijdens de opwarming, enkele minuten voor de aftrap, riep Frank: "Hé mannen, kijk wie we daar hebben: Johnny!"

    Johnny was de sterspeler van de ploeg. "Blij dat je genezen bent," zei Tarzan, de gymnastiekleraar. "Trek maar snel een truitje aan. We zullen je nodig hebben."

    Het probleem was dat de man die de ploeg recht moest houden geen voetbalschoenen bij had. Maar daar wist Tarzan raad op. "Roel, jij hebt toch een 40 hé. Geef jij dan je schoenen aan Johnny. Je vindt het toch niet erg?"

    "Neen, natuurlijk niet." Wat kon ik anders zeggen? Met de dood in het hart knoopte ik mijn veters los.

    "Knappe schoenen," vond Johnny, "maar je hebt ze nog niet veel gedragen, zie ik."

    Hij maakte een doelpunt en we wonnen met 3-2. Een magere troost!

     
    27.

    Aan de bushalte zag ik geregeld het meisje met de grote, donkerbruine ogen. Af en toe ontmoetten onze blikken elkaar en speelde er een flauw glimlachje om haar lippen.

    "Ze heet Danielle," zei Frank.
    "Wie?"
    "Ach kom. Iedereen ziet dat je gek op haar bent. Je ogen rollen bijna uit hun kassen."
    "Doe niet belachelijk."
    "Zoals je wil. Maar als ik jou was, schreef ik haar een briefje om een afspraak te maken. Ze wacht gewoon op een teken van je. Dat zie je zo."

    Een briefje schrijven was gemakkelijker gezegd dat gedaan. Enkele dagen eerder hadden we tijdens de les Nederlands de passage besproken uit Tsjip/De leeuwentemmer, waarin de grootvader nadenkt over een brief naar zijn gewezen schoonzoon. Ik wist dus dat het heel belangrijk was de juiste toon te vinden.

    Hoe begon je er aan? Haar gewoon aanspreken met "Danielle" klonk hard en koud. "Liefste Danielle" was dan weer te voortvarend, en "Beste Danielle" suggereerde dat ik alleen maar vriendschap zocht. Dan maar geen aanspreking!

    Hoe moest het verder? "Elke dag zie ik je aan het station." Dat wist ze natuurlijk ook en bovendien klonk het allesbehalve romantisch. Als ik je zie, gaat mijn hart sneller kloppen" leek belachelijk. Gewoon "Ik hou van jou" was dan weer te stijf, terwijl "Ik zie je graag" kinderachtig klonk. De Engelsen hadden het een stuk makkelijker. "I love you" gaf precies weer wat je voelde, kort en goed. Maar het was toch al te belachelijk Engels te gebruiken. Geen liefdesverklaring dus!

    Na lang piekeren, schrappen en scheuren was mijn briefje klaar.

    "Woensdagmiddag ga ik naar Cinema Rex. Ik zou het tof vinden als je ook kwam.
    Roel".

    De Mazout drukte ons altijd op het hart dat kwaliteit belangrijker was dan kwantiteit. Qua lengte zat het in elk geval goed.


    28.

    Omdat Frank me aangepord had Danielle een briefje te schrijven, lag het voor de hand dat hij haar de boodschap zou geven.

    Aan de bushalte zag ik hoe hij naar de overkant van de straat stapte en haar het papiertje toestopte. Ze riep er onmiddellijk haar vriendinnen bij die giechelend het briefje lazen. Toen Frank naar mij wees, keken ze bijna synchroon mijn richting uit. Mijn maag kromp samen en ik draaide me om.

    "'t Is in orde," zei Frank. "Ze komt."

    Zo, dat ging vlot. Niks aan eigenlijk!

    Toen Frank en ik in Cinema Rex aankwamen, stond Danielle met een vriendin naar de foto's in de hall te kijken. In de half verduisterde zaal zette ze zich tussen Frank en mij. Terwijl mijn vriend grapjes maakte met het andere meisje, bleef ik strak voor me uitkijken, verlamd door de spanning. Ook Danielle zei geen woord.

    Pas toen het helemaal donker was, durfde ik af en toe opzij te kijken. Ik vermande mij en legde voorzichtig mijn hand op haar arm. Schichtig trok ze hem weg, alsof ze een elektrische schok gekregen had. Die bruuske reactie gaf mijn toch al zo broze zelfvertrouwen een flinke deuk.

    Pas tegen het einde van het voorprogramma liet ik me een beetje opzij zakken. Toen ik bijna helemaal slagzij maakte en nog niks voelde, merkte ik dat ze met haar hoofd op de schouder van Frank lag.

    Nog voor de lichten aanflitsten, stond ik op om een plaats op het balkon te zoeken. Toen de film gedaan was, liep ik vlug naar buiten, want ik had geen zin om het kersverse koppel tegen het lijf te lopen.

    Hoewel ik dacht dat hij mij zou mijden, kwam Frank de volgende dag meteen naast mij staan aan de bushalte.
    "Sorry voor gisteren," zei hij, "maar zij bleef aandringen. Wat kon ik anders doen?"
    Ik haalde mijn schouders op. "Geeft niet," mompelde ik. Ik klonk even geloofwaardig als een pastoor die vanop de kansel zijn parochianen aanspoort om elke zondag naar de hoeren te gaan.

    Heel even had ik overwogen de banden van zijn fiets plat te zetten, maar die gedachte liet ik vlug varen. Zoiets doe je een vriend toch niet aan!


    28.

    Met Pasen was het kermis in het dorp. Een week lang liepen we tussen de friet- en schietkramen, het spookkot en de paarden- en kindermolens. De populairste attracties waren natuurlijk de rups en de botsauto's. Terwijl andere molens rondjes draaiden op de tonen van orgelmuziek en Duitse of Vlaamse schlagers, stond bij de botsauto's een echte juke-box. De bekende hits loeiden uit de luidsprekers. Het lawaai schrok oudere mensen af. Hoofdschuddend haastten ze zich verder naar iets rustiger plekken.

    Met die luide muziek bakenden we ons terrein af, want pottenkijkers konden we missen als steenpuisten. Tussen de zeilen met portretten van Johnny Halliday, Françoise Hardy, Elvis Presley, Cliff Richard, Helen Shapiro en The Beatles werden immers vernuftige verleidingstactieken ontwikkeld.

    Frank legde haarfijn uit hoe ik te werk moest gaan. "Voor je in de auto stapt, viseer je zorgvuldig het meisje dat je wilt inpalmen. Alles aan je houding moet er op wijzen dat je haar - en niemand anders - hebt gekozen. Je moet er dus voor zorgen dat je alleen haar wagentje ramt en andere aanstormende karren zoveel mogelijk ontwijkt. Ze moet meteen beseffen dat zij de prooi is en dat je niet zult rusten voor ze zich overgeeft. Pas op: in het begin zal ze de schokken proberen te ontwijken, maar gaandeweg zal ze zich makkelijker klem laten rijden. Dat hoort bij het spel. Nog één goede raad: als je na enkele ritten ondervindt dat ze je blijft mijden, kijk je beter uit naar een ander slachtoffer."

    Bij Frank lukte dat kat- en muisspelletje wonderwel. Met zijn James Dean-achtige uistraling hoefde hij zelfs geen moeite te doen, want heel wat meisjes draaiden de rollen om en maakten jacht op hem.

    Eén keer had ik ook beet. Jammer genoeg werd ik achtervolgd door Godelief, het lelijke eendje dat nooit een ranke zwaan zou worden. Zoveel was duidelijk! Maar als ze haar zinnen op jou gezet had, ging je beter naar huis, want haar doorzettingsvermogen was alom bekend. Haar aanpassingsvermogen ook. Nog voor ik de hoek van de straat om was, had ze al een ander doelwit gekozen.


    29.

    "Neen, geen sprake van. Je blijft thuis. Punt gedaan!"

    Elke zaterdag was het ruzie omdat ik wou uitgaan. Vader en moeder vonden dat de plaats van een scholier niet in een balzaal was. Ze vreesden dat het dansvirus mijn resultaten zou aantasten. Verwijzen naar vrienden die wel zaterdagavondpermissie kregen was geen goed argument. De prestaties van Frank en Wim maakten immers weinig indruk, en toen de twee fuifnummers een herexamen hadden, speelde dat zelfs in de kaart van mijn ouders.

    "Zo zie je wat er van komt als je met teveel andere dingen bezig bent!"

    De belofte dat ik hun slechte voorbeeld niet zou volgen viel in dovemansoren.

    Alleen jonge broer genoot van het rumoerige weekeindritueel. Met nauwelijks verholen leedvermaak zag hij hoe ik het onderspit moest delven. Toen hij er een heimelijke opmerking over maakte, gaf ik hem een slag om zijn oren. Huilend liep hij naar vader die me naar mijn kamer stuurde met de boodschap dat ik me niet op anderen moest afreageren als ik mijn zin niet kreeg. Zo miste ik zelfs mijn wekelijkse afspraak met Mannix.

    Met Pasen was er in de twee plaatselijke zalen drie dagen na elkaar een bal. Ik beslootopnieuw mijn kans te wagen en gooide meteen mijn troeven op tafel. Waarom zouden ze mij niet laten gaan? Het was vakantie en ik kon dus rustig recupereren van de inspanningen.

    Vader zuchtte diep en keek naar moeder die even met de ogen knipperde. "Goed," zei hij, "maar dan wel op één voorwaarde. Om twaalf uur thuis. En geen minuut later! Anders wordt dit je eerste, maar meteen ook je laatste bal."

    Meer hoefde ik niet te weten, en ik haastte me naar de badkamer. Hoe minder hij mij zag, hoe kleiner de kans dat hij zich zou bedenken, want net zoals ik besefte hij dat zijn toegeving de deur had opengezet voor andere uitstappen.

    Ik wou niks aan het toeval overlaten. Tegen mijn gewoonte in maakte ik overdadig gebruik van zeep en shampoo. Terwijl ik in de spiegel naar ontluikend dons op mijn bovenlip speurde, haalde ik de kam door mijn haar. Tevergeefs probeerde ik de weerbarstige pieken plat te krijgen. Ik vervloekte ook de puistjes op mijn voorhoofd. "Dat is 't venijn dat uitkomt," zei moeder half lachend. Er was in elk geval geen kruid tegen gewassen en ik kon de pukkels amper camoufleren met een dikke laag Cléracyl die als een tweede geelbruine huid op mijn gezicht kleefde. Om de schoonmaakbeurt af te ronden, wreef ik driftig met het flesje deodorans onder mijn oksels.

    Dan haalde ik het plastic van mijn nieuwe hemd en trok er de kopspeldjes uit. Omdat het vol hoekige plooien zat, besloot ik mijn jas de hele avond aan te houden. Moeder had die zelf gemaakt. Het patroon kwam uit een oud nummer van Het rijk der vrouw. Hoewel de mode van de kraagloze Beatlejasjes bijna voorbij was, had ze er toch een stijlvol geheel van gemaakt. De boorden waren afgezet met leer dat dezelfde kleur had als het fijne dasje dat ik met de grootste moeite geknoopt kreeg.

    Plots realiseerde ik mij dat ik mijn tanden nog moest poetsen. "Zie maar dat je geen stinkende adem hebt," had Frank gewaarschuwd. "want dan mag je het vergeten bij de grieten. Dus zeker geen salami met look eten."

    Terwijl ik de tandpasta op de borstel streek, bonsde vader op de deur. "Zeg, hoe lang gaat dat nog duren? Blijf je daar kamperen misschien?"
    Toen ik wou antwoorden, viel de witte kledder van de borstel, recht op mijn nieuwe broek. Zacht vloekend probeerde ik de vlek met een washandje te verwijderen, maar het maakte de zaken alleen maar erger. De veeg zat op een vervelende plek, en Frank zou er zeker schampere opmerkingen over maken. Dat hij dat deed als er andere jongens bij stonden, vond ik nog niet zo erg, maar stel je voor dat ook meisjes hem konden horen! Ik vond het een vreselijke gedachte dat ze de hele avond grinnikend naar mijn onderbuik zouden staren. Gelukkig was mijn jas lang genoeg om de grauwe plek te bedekken. Met een beetje geluk zou zelfs niemand iets merken als ik ze niet los knoopte!


    30.

    In het Gildenhuis stonden The Comets op de affiche. Het orkest met vooral leden van de plaatselijke fanfare speelde hoofdzakelijk walsen, tango's en schlagers. De weinige popdeuntjes die ze ingestudeerd hadden, zoals 'The House Of the Rising Sun' en 'Wooly Bully' werden vakkundig onherkenbaar gemaakt door de kale accordeonist die met een aandoenlijke ijver de oorspronkelijke orgelpartijen naspeelde.

    Geen wonder dus dat de jeugd vooral naar Zaal Nova trok. Daar stonden immers gitaargroepen op het podium. The Starlights, The Firebirds en The Hound Dogs hadden zich gespecialiseerd in recente hits, maar ook instrumentals van The Shadows waren nog erg populair. Hoogtepunt van de avond was dikwijls een versie van hun 'Little B'. De drummer mepte zich door de eindeloze solo die hij zo precies mogelijk kopieerde, wat hem een oorverdovend applaus opleverde.

    In het begin voelde ik me nog wat onwennig in de bomvolle zaal. Ik stelde me op aan de zijkant van de dansvloer. Soms vormden de jongens en de meisjes twee rijen en wriemelden ze met houterig ingestudeerde passen door elkaar. Gelijktijdig klopten ze in hun handen, draaiden om hun as en hervatten heupwiegend de beweging in de andere richting. Na een tijdje schoof ik ook in de mechanisch bewegende rij. Ik probeerde de jongen voor mij te imiteren, maar echt vlot ging het niet. Achter mij begon iemand te giechelen en de meewarige blik van Frank maakte meteen duidelijk dat ik niet in de wieg gelegd was voor groepsdansen.

    Individuele inspanningen bevielen me meer. Zodra ik de beginakkorrden van 'Satisfaction' hoorde, stormde ik de dansvloer op om te jerken. Tijdens het refrein schreeuwde ik me schor. Ook 'Glad All Over' en 'Gloria' werden door de hele zaal meegebruld. De houten vloer daverde.

    Over de kusjesdans had ik gemengde gevoelens. Rondhossen in een dronken kring op de tonen van hoempa-deuntjes vond ik eigenlijk belachelijk. Aan de andere kant was dat ritueel wel een graadmeter voor je populariteit. Frank b.v. werd door zowat elk meisje uit de kronkelende polonaise gepikt. Ik moest langer wachten.

    Toch rukte plots iemand wild aan mijn arm en voor ik goed en wel besefte wat er gebeurde perste Godelief haar lippen op mijn mond. Ik duwde haar weg. Dat nu net de schrik van alle jongens de enige was die haar oog op mij liet vallen vond ik vernederend. Godelief was al even geschokt door mijn brutale afwijzing en siste iets onverstaanbaars. Frank grinnikte: "Fantastisch, jong. Op je eerste bal meteen een schot in de roos!"

    Na de kusjesdans volgde altijd een slow. Elke jongen ging op zoek naar een vrijstaande partner, maar er waren natuurlijk nooit genoeg meisjes. Zielenpoten die net iets te laat waren met hun uitnodiging, keken verongelijkt naar de knuffelende paartjes. Toch zag je ook heel wat lusteloos voortschuifelende koppels. Niet elk meisje was immers opgezet met haar partner.

    Zelf nam ik een afwachtende houding aan. Ik wou eerst kijken hoe de anderen het deden, en pas dan mijn slag slaan. Er kwamen nog genoeg slows!

    Toen het orkest 'Unchained Melody' inzette, besloot ik mijn kans te wagen. Ik haastte me naar het meisje dat ik al de hele avond met mijn ogen gevolgd had. "Dansen?" vroeg ik op zo neutraal mogelijke toon. Er bestonden snediger inleidingen, maar ze stemde toe, zij het zonder veel enthousiasme.

    Ik liet mijn linkerhand op haar heup rusten en drukte mijn rechter tussen haar schouderbladen, zoals ik het andere jongens had zien doen. Mijn partner legde haar handen op mijn bovenarm. Een slecht teken, want zo kon ze me makkelijk wegduwen als ik te opdringerig werd.

    Van Frank had ik geleerd dat je meteen de conversatie op gang moest brengen om de aandacht af te leiden van je onrustige vingers. Spijtig genoeg had hij er niet aan toegevoegd wat ik moest zeggen. Ik vermoedde dat ik best eerst kon vragen hoe ze heette. Mia. Ik had heimelijk gehoopt dat ze naar mijn naam zou informeren, maar dat deed ze dus niet. Toch gaf ik de moed niet op en in een plotse aanval van originaliteit zei ik: "Veel volk hé!" Ze knikte en keek verveeld de andere kant op. Frank, die een knap blond wicht in een innige omstrengeling hield, knipoogde en gaf een bemoedigend knikje.

    Als woorden niet helpen, moet je overgaan tot daden, had hij gezegd. Daarom drukte ik mijn onderlijf zo dicht mogelijk tegen haar bekken, terwijl mijn rechthand almaar verder naar haar nek gleed. Ze reageerde nauwelijks. Ik probeerde mijn hoofd tegen haar wang te leggen, maar ze bleef koppig wegkijken. Een blok gewapend beton. Net toen ik een nieuwe aanval wou inzetten, stopte de muziek.

    "Bedankt," fluisterde ik. Ze glimlachte flauw en stapte naar haar vriendinnen die druk begonnen te praten en af en toe grinnikend omkeken.

    Vol ongeduld wachtte ik op een nieuwe slow, maar toen The Firebirds 'My Girl' aankondigden, zag ik dat het tien voor twaalf was. Omdat vader ermee gedreigd had dat het mijn eerste, maar meteen ook mijn laatste bal zou worden als ik niet om middernacht thuis was, spoedde ik me naar de uitgang.

    Ik keek nog even om en zag hoe Mia ongeïnteresseerd over de schouder blikte van een magere jongen die met onhandig scharrelende vingers haar rug verkende. Misschien was het ook zijn eerste bal!


    31.

    "En wat wil jij later worden, jongen," vroeg nonkel Leo toen ik zo'n jaar of tien was.
    Ik moest er niet lang over nadenken, want ik had pas Mannen op de maan van Kuifje gelezen.
    "Ruimtevaarder," zei ik vol overtuiging.
    Nonkel begon te lachen. "Nog zo een, en 't is Pasen!"
    "Ik vraag me af wat jij daar zo belachelijk aan vindt," snauwde tante Leen. "Jij wou toch ook burgemeester worden."
    Nonkel keek alsof ze hem een trap in zijn weke delen gegeven had. Het was dan ook een delicaat onderwerp. Enkele jaren eerder had hij op de lijst Gemeentebelangen gestaan, maar hij had slechts 17 voorkeurstemmen achter zijn naam gekregen.
    "Trouwens," voegde tante eraan toe, "de wereld behoort aan de dromers."
    "Aan de durvers zeker," bromde vader.
    "Neen, Frans, aan de dromers."

    Er volgde nog een hele discussie waarbij ik ingedachten de kant van tante Leen koos, maar nu ik 15 was, twijfeld ik aan haar stelling. Ik kreeg immers geen greep op de wereld. Dromen deed ik anders genoeg. Van een eerste lief, meer zakgeld en vooral: meer vrijheid.

    En dan was er natuurlijk nog die andere droom: bij een groepje spelen!

    27-01-2009 om 00:00 geschreven door stroobr  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    14-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Beatlejaren 1

    (Elke overeenkomst met bestaande personen is louter toeval)

    1.

    Hij fascineerde mij, die grote radio op het rek in de woonkamer. Vooral het grijze oog rechts bovenaan had iets mysterieus. Het werd langzaam groen en kreeg een furieuze donkere pupil als je een van de vijf ivoorwitte toetsen indrukte. Na zowat een minuut voltrok zich dan het wonder en kwamen krakende klanken uit het toestel.

    Soms kroop ik op een stoel en las hardop de namen van de stations. Boedapest, Hamburg, Wenen, Hilversum: steden met een betoverende bijklank. Dichtbij en toch ver weg.

    Die gedachte overviel mij ook altijd als vader met een draai aan de knop de rode naald van Bruxelles naar Brussel schoof en daarbij Munchen en Stockholm passeerde. Waarom moest die rode pijl zo'n afstand afleggen om toch opnieuw in de hoofdstad te stoppen? Verwondering en bewondering!

    Vader luisterde alleen naar Brussel Vlaams en Brussel Frans. Tot mijn twaalfde beperkte mijn muzikale horizon zich dan ook tot licht klassiek, fanfare- en tirolermuziek of de gepolijste stemmen van Les compagnons de la chanson en de Ray Conniff Singers.

    Daar kwam verandering in tijdens de schoolreis naar de grotten van Han. Toen Willy brulde dat hij zijn darmen niet langer onder controle kon houden, liet de meester de chauffeur stoppen bij een café. Ook anderen riepen dat het hoog water was en daarom moesten we allemaal van de bus voor een ultieme plas.

    Naast de tapkast stond een juke-box. Gebiologeerd keek ik door de glazen koepel naar de mechanische arm die een zwarte schijf uit de wentelende platenmolen pikte en ze op het draaiende plateau legde. Toen de naald over de rand van het singletje gleed en de eerste tonen uit de klankkast schalden begreep ik meteen de betekenis van het woord 'magie'. De muziek klonk zo fris en opwindend dat ze me niet meer losliet.

    Op de terugweg neuriede ik voortdurend "poli, poli-sie". Pas later besefte ik dat het een naïeve verbastering was van Please, Please Me, een Beatlesong van nog geen twee minuten die als een sluipend virus in mijn bloed gedrongen was.


    2.

    Please, Please Me bleef door mijn hoofd dwarrelen, en ik wou nog meer van die muziek horen.

    "Ik zou graag een radio hebben." Het had dagen geduurd voor ik het durfde te vragen. Vader schepte nog wat spinazie op zijn bord en keek dan naar moeder. "Wat denk je?" Ze haalde haar schouders. "Oké," zei hij, "maar dan ga je me tijdens de vakantie helpen in de tuin." Vader was van oordeel dat je luxe pas leert appreciëren wanneer ze niet in je schoot wordt geworpen.

    De volgende dag kwam hij thuis met een klein blauw transistorradiootje. Een plastic schijf met een rode naald in het midden draaide over een blikken plaatje waarvan de bovenste helft de stations van de middengolf aangaf en het onderste gedeelte ingenomen werd door Radio Luxembourg, BBC, Europe N° 1 en France Inter. Nogal rudimentair, maar ik kon mijn geluk niet op.

    Ik nam het radiootje elke dag mee naar 'het clubhuis'. In de kuil bedekt met takken en karton kon je enkel bij mooi weer zitten, want als het regende, zakte je tot je enkels in de modder. Ik kon alleen maar dromen van een echt clublokaal zoals dat van De lustige kapoentjes in de wekelijkse strip van Marc Sleen.

    Frank, die aan de overkant van de straat woonde, stelde voor om voor het dak stiekem wat hout uit de tuin van 'den hoed' te halen. Een overmoedig voorstel, want meneer Hoedemakers had een kwalijke reputatie. "Die heeft zelfs een hekel aan zichzelf," vond moeder. Kinderen haatte hij dus zeker. Een bal die we per ongeluk in zijn tuin trapten kregen we nooit terug, en we durfden pas over zijn muur te kruipen als hij niet thuis was. Ooit had hij met zijn riek triomfantelijk een bal kapot geprikt, hoewel hij heel goed wist dat we hem konden zien. Wie weet wat hij zou doen wanneer hij ons betrapte met zijn planken!

                                                                                                      
    3.

    Echt uitslapen mochten kleine broer en ik niet tijdens de vakantie, want moeder trommelde ons elke morgen om acht uur uit bed. Na het ontbijt stuurde ze ons de tuin in waar we een ongelijke strijd aanbonden tegen het leger brandnetels, paardenbloemen en melkdistels dat de broze zilveruitjes en de kiemende bonen dreigde te verstikken. Ik had een hekel aan dat karwei. Je had nog maar net je rug gedraaid of ander onkruid stak alweer de kop op.

    Gelukkig mocht ik geregeld boodschappen doen. Niet dat ik dat zo prettig vond, maar meestal ging Frank mee, en dat maakte veel goed. Soms deden we 'belletjetrek' of zetten we flessen die de melkboer op een drempel gedeponeerd had enkele huizen verder. Frank gooide ook voetzoekers achter de rug van kletsende vrouwen die woedend hun vuist in de lucht staken als we lachend verder liepen.

    Toen we voorbij het huis van 'den hoed' stapten, zei Frank dat hij hem de schrik van zijn leven zou bezorgen, en stopte een rotje in zijn brievenbus. De klap was enorm. Zelfs achter de haag waar we ons verborgen hadden hoorden we het deurtje van de bus openslaan. Hoedemakers stormde meteen naar buiten. Alsof hij een soort zesde zintuig had, stapte hij briesend op ons af. Hij tierde dat het bommetje zijn correspondentie aan flarden had gereten en dat hij de politie zou bellen.

    Toen ik een uurtje later thuiskwam, was moeder al op de hoogte. Als straf moest ik de hele dag binnenblijven. Dat viel nogal mee, want ik liep 'den hoed' de eerste uren toch liever niet tegen het lijf.

    Frank was twee jaar ouder dan ik, en hoewel moeder hem een nietsnut vond, bewonderde ik hem grenzeloos. Als Hoedemakers ons de huid volschold omdat we een bal tegen zijn garagepoort hadden getrapt, keek Frank hem zo uitdagend aan dat de oude zeur rood aanliep en nauwelijks nog uit zijn woorden kwam.

    Frank reed ook achter meisjes aan, trok ze bij de haren en riep woorden die ik niet begreep. Giechelend liepen ze weg, maar even verder begonnen ze weer te slenteren tot hij hen had ingehaald.

    Soms bracht Frank sigaretten mee naar 'het clubhuis'. Na een trekje of twee begon ik zo hard te hoesten dat de tranen van mijn wangen rolden. Er vloeiden er nog meer, want kleine broer bracht thuis verslag uit over mijn experiment. "Heb je er wel eens aan gedacht dat je heel de boel in brand had kunnen steken," raasde moeder. "Vanaf nu kom je niet meer in die put. Begrepen?" Ik knikte.

    Pas toen ze weer de tuin in was, gaf ik kleine broer de tik die hij verdiende. Krijsend liep hij moeder achterna, maar nog voor hij zijn rode kaak kon tonen was ik al de deur uit. Op zoek naar Frank!


    4.

    Vader keek alsof hij gewonnen had met de pronostiek, maar niet meer wist waar hij het Prior-formulier gelaten had.

    "Jan van Sus van Belle zegt dat hij ermee stopt. Over twee maanden gaat Cinema Modern dicht."

    Het werd even stil aan tafel.

    Niet dat vader en ik er elke zondagmiddag zaten, maar als het regende was de kleine bioscoop in elk geval de ideale plek om de verveling te verdrijven.

    Vol ontzag liet ik me elke keer weer op de harde houten klapstoeltjes zakken, want er hing een haast gewijde stilte in de zaal. Meer nog dan in de kerk, want hier gebeurden echte wonderen. Zodra de zware rode fluwelen gordijnen openschoven en de toverlantaarn aanflitste kwam het doek tot leven.

    Meestal stonden er twee films op het programma. Tijdens de pauze kreeg ik van vader in Café De Sportvriend, net naast de bioscoop, een flesje Colibri. Sommigen liepen zelfs twee straten verder om een ijsje te kopen bij Wis, maar zodra de bel begon te rinkelen, stormde iedereen meteen weer naar zijn plaats.

    Zodra de heen en weer zwermende schijnwerpers van Twentieth Century Fox de duisternis doorkliefden, werd het muisstil, maar ook de gespierde gongslager van de Rank Films en de brullende leeuw van Warner Brothers kregen de zaal onmiddellijk in hun ban.

    Ik hield het meest van avonturenfilms, en toen ik later 'Robin Hood' of 'De drie musketiers' las, kreeg de vogelvrijverklaarde van Sherwood de trekken van Errol Flynn en leek D'Artagnan verdacht veel op Gene Kelly. Ook toen de meester tijdens de les gewijde geschiedenis vertelde over de vlucht uit Egypte, zag ik Mozes met een forse zwaai van zijn staf een brede laan door de Rode Zee klieven. Charlton Heston had het wonder immers al gedemonstreerd in 'De tien geboden'. Diezelfde acteur speelde ook de hoofdrol in 'Ben Hur', de laatste film op de affiche van Cinema Modern. De zaal zat vol voor die ultieme voorstelling. Alsof iedereen uit het dorp persoonlijk afscheid wou nemen van het kleine wonderpaleis. 

    Toch klonk Jean van Sus van Belle erg bitter. "Ze waren beter allemaal gekomen toen de boel nog te redden viel. Allemaal de schuld van de televisie!"

    Vader keek verveeld de andere kant op. Ten slotte stond bij ons ook al enkele weken een TV in de huiskamer.
     

    5.

    Vader had een TV gekocht omdat hij niet langer om de twee weken bij tante Leen naar 'Schipper naast Mathilde' wou kijken. Van iemand afhankelijk zijn, daar had hij een hekel aan, en hoewel hij zelf zei dat zo'n kast stukken van mensen kostte, werd op zaterdagmiddag een televisie geleverd.

    Ik keek naar de strepen, cirkels en trapezia van het testbeeld als naar een goochelaar die zijn vrouw middendoor zaagt. Tot vader met een druk op de knop de geometrische constructie wegflitste. "Vergeet niet dat zo'n ding veel elektriciteit verbruikt. Lang kijken is trouwens niet goed voor de ogen."

    Zelf zag hij het liefst films van de Dikke en de Dunne. Soms schaterde hij zo hard dat hij een hoestbui kreeg en de tranen uit zijn ogen moest wrijven. "Nu overdrijf je toch," zei moeder. Hij haalde zijn schouders op. Als een mens zelfs niet meer mocht lachen! Met Brusselse komedies b.v. zoals 'Le marriage de Mademoiselle Beulemans' of 'Bossemans en Coppenolle'. Dagen later bootste hij nog altijd het sappige taaltje na. Succes gegarandeerd bij kleine broer die hem probeerde te imiteren, wat moeder dan weer amusant vond. Iedereen blij dus!

    "'t Is natuurlijk zever, maar toch plezante zever," vond vader, en hij begreep niet waarom er zo weinig grappige stukken op Brussel Vlaams te zien waren. "Begrijpen ze daar dan niet dat de mensen, als ze 's avonds van hun werk komen, ontspanning willen, en geen psychologische drama's of films van achter het ijzeren gordijn. Ze krijgen die zeker gratis!"

    Toen hij van collega's hoorde dat op Rijsel geregeld komedies met Fernandel en Bourvil te zien waren, installeerde hij een antenne op het dak. Toch beleefde hij er niet veel plezier aan. Op Rijsel sneeuwde het immers het hele jaar door. Dikwijls was het beeld zo slecht dat we enkel wazige of grotesk vervormde figuren konden onderscheiden. Vloekend kroop hij dan op zolder om aan de staak van de antenne te draaien. Soms leverde dat zelfs resultaat op.

    Ook de erbarmelijke klank zorgde voor heel wat gemor, maar de dag dat Edith Piaf stierf zei hij geen woord. Hij durfde niet, denk ik. Voor moeder. Ze had een enorme bewondering voor de kleine zangeres met de getormenteerde blik, en toen Piaf in de speciale uitzending met archiefbeelden 'Je ne regrette rien' zong, rolde langzaam een enkele traan over haar wang.


    6.

    Als vader zich 's avonds in zijn zetel liet vallen, wou hij het liefst niet teveel meer nadenken. Geen ingewikkelde films voor hem. Een natuurdocumentaire kon nog net, maar toch verkoos hij avonturenfilms, komedies, quizzen en spelletjes. Behalve dan ''t Is maar een woord'. Dat taalspel was een constante bron van ergernis. Van de vaste panelleden vond hij "die met zijn baard", Willy Courteaux dus, een zeur. Louis Paul Boon noemde hij een zeveraar, Gaston Durnez was de plezantste thuis en quizmaster Paul van de Velde, "die halve Hollander", zou zich beter beperken tot 'Hier spreekt men Nederlands', want die taaltips duurden gelukkig maar een minuutje of twee.

    "Waarom blijf je kijken als je d'er toch van op de zenuwen krijgt?" vroeg moeder.
    "Omdat er niks anders op staat natuurlijk. En zeggen dat we daar elk jaar 1 000 frank televisietaks voor betalen!"

    Zaterdagavond raakte hij weer verzoend met het medium, want dan was er '100 000 of niks'. Een spannende quiz waar je nog iets van kon leren, vond hij. Hij bewonderde het fenomenale geheugen van de kandidaten die elk in hun specialiteit de venijnigste vragen konden beantwoorden. Als een sympathieke deelnemer het net niet haalde en met lege handen naar huis werd gestuurd, was hij net zo ontgoocheld als de onfortuinlijke verliezer zelf.

    Ook met 'De muziekkampioen' leefde hij enorm mee. De spelers moesten instrumentale fragmenten herkennen, een hele reeks deuren openen, aan een bel trekken, terug naar hun plaats hollen en dan pas de titel van de melodie aan Tony Corsari meedelen.

    Moeder had een boontje voor de populaire presentator. Toen ze hoorde dat hij zou stoppen met televisiewerk, keek ze bedrukt.
    "Zeg, trek eens een ander gezicht! 't Is net alsof je '100 000 of niks' verloren hebt," spotte vader.
    Heel even dacht ik dat ze iets lelijks zou antwoorden, maar toen ze merkte dat ik van de een naar de ander keek, trok ze verder de wol van vader zijn oude grijze debardeur en rolde hem op een bol. Ze zou er mijn nieuwe trui mee breien. Ik durfde haar niet te zeggen dat ik het een verschrikkelijke kleur vond.


    7.

    De televisie bracht de gruwel bijna rechtstreeks in de huiskamer.

    In zijn open zwarte limousine wuifde de president lachend naar de uitgelaten massa aan beide kanten van de brede laan. Plots ging er een schok door zijn lichaam en viel hij opzij. In de schoot van zijn vrouw die zich onthutst en ontredderd over hem boog, terwijl een lijfwacht op de koffer kroop en het tragische koppel aan het zicht onttrok. Het einde van een mythe. De Amerikaanse droom aan flarden geschoten. De wereld rouwde.

    Ook oma was aangedaan. "'t Is wreed hé. Zo'n sympathieke man." Kleine broer en ik hadden de dag bij haar doorgebracht en we zouden ook blijven slapen, omdat vader en moeder laat terug kwamen van een uitstapje met de fanfare.

    Het journaal duurde langer dan voorzien en ik keek ongeduldig naar de klok, want de RTB had 'The Road To Singapore' geprogrammeerd, een komische avonturenfilm met Bob Hope, Bing Crosby en Dorothy Lamour.

    Na de eindgeneriek van het nieuws kwam Arlette Vincent in beeld. Pas op dat moment merkte ik dat ze een beetje op Jacky Kennedy leek. Ze droeg een sobere zwarte jurk en vertelde met een immens droeve blik dat, wegens de dramatische gebeurtenissen in Amerika, de oorspronkelijke film vervangen werd door 'La belle et la bête', een dramatisch sprookje van Jean Cocteau.

    Ik was zo verontwaardigd dat de tranen me in de ogen schoten. Waar haalden ze het recht vandaan? Moest iedereen boeten omdat aan de andere kant van de wereld een of andere gek de president neergeknald had? Wat hadden wij daarmee te maken?

    Oma kwam naast me zitten en probeerde me te troosten. Kleine broer verkneukelde zich in mijn verdriet, maar toen de vader van Belle plots oog in oog stond met het afzichtelijke Beest, begon ook hij te wenen. Oma zette de TV dan maar af.

    "En? Geen problemen gehad?" vroeg moeder 's anderendaags.
    "Natuurlijk niet," antwoordde oma. "Met die jongens heb je toch nooit problemen!"


    8.

    "Het zal voor een andere keer zijn," zei tante Leen. De ontgoocheling droop van mijn gezicht als ijs van een hoorntje.

    Ze zou met mij naar het domein van Hofstade gaan en ik was bij haar blijven slapen, maar 's nachts was het beginnen te regenen en het hield niet meer op. De wind had het water zelfs on der voordeur gejaagd en er stond een grote plas in de gang.

    Omdat ik me zichtbaar verveelde, zei tante dat ik op zolder enkele oude Suskes en Wiskes kon vinden.

    De bestofte strips lagen achter een doos met carnavalspullen bovenop een stapel oude Ciné Revues. Ik begon in de tijdschriften te bladeren op zoek naar foto's van Errol Flynn, John Wayne of Jean Marais.

    Een van de nummers was volledig gewijd aan Marilyn Monroe. Op de foto van de kalender voor de G.I.'s in Korea keek ze in al haar ongeklede glorie smachtend naar de lens. Ik kreeg het warm en koud tegelijk. Dat was het dus wat moeder voor mij geheim probeerde te houden. Als op TV een actrice ook maar even de knopen van haar blouse betastte, maande ze vader aan naar een ander programma te kijken. Meestal deed die alsof hij niets gehoord had, en stuurde ze me onmiddellijk naar bed, waar ik me mokkend afvroeg wat ik verkeerd gedaan had.

    Alles wat met meisjes te maken had moest ik proefondervindelijk ontdekken of leren op straat. Dat er bijvoorbeeld duidelijke anatomische verschillen waren, stelde ik pas vast toen Carine, het enige meisje uit de buurt, haar rok optrok en hurkend op de kasseien begon te stroelen. Vermits ik verward naar haar bleef kijken, riep ze kwaad: "Valt er iets te zien misschien?" 

    Moeder had me altijd voorgehouden dat kinderen door de ooievaar aan huis geleverd werden. Ik wou meer details. Waar kwam die vandaan? Waar haalde hij al die baby's? Hoe wist hij waar hij moest zijn? Vragen waar geen antwoord op kwam.

    Toen Frank me later vertelde dat er in de dikke buik van zijn tante een baby groeide, noemde ik hem een leugenaar. Hij lachte me uit, maar toen hij de verwarring op mijn gezicht zag, kreeg hij medelijden en legde hij uit hoe de vork precies in de steel zat. Thuis aan tafel wilde ik meteen iedereen uit zijn onwetendheid helpen, maar moeder deed achter de rug van kleine broer wanhopig teken dat ik mijn mond moest houden. Blijkbaar was hij nog te jong om ingewijd te worden in de geheimen van het leven. "We spreken er straks wel over," gromde vader. Het is er nooit van gekomen.

    Geen wonder dat ik naar de onthullende foto van Marilyn bleef staren. Alsof ik elk plekje van haar lichaam op mijn netvlies wou branden. Toen ik tante naar boven hoorde komen, stopte ik de Ciné Revue vlug tussen de andere boekjes en deed alsof ik 'De zwarte madam' zat te lezen.

    Maar mijn hormonen waren voorgoed wakker geschoten!


    9.

    Familie en vrienden begrepen niet waarom vader en moeder een huis zo dicht bij het station hadden gekocht. Hoe konden ze het daar uithouden met al dat lawaai? Nu, al bij al viel dat nogal mee. We waren de drukte gewoon geworden en hoorden de treinen nog nauwelijks voorbijdokkeren. Ik kon uren naar de spoorlijn turen om de wagons te tellen of te fantaseren waar de stalen monsters naartoe reden. Vooral in de winter was het leuk om zien hoe de gensters van de bevroren elektrische kabels sprongen als een trein passeerde. Stoomlocomotieven waren er nauwelijks nog. Leuk dus dat het kleine groene treintje van de papierfabriek geregeld bij het depot stopte. Je hoorde én zag het van ver komen, want er walmde altijd een donkergrijze, soms zelfs zwarte wolk uit de schoorsteen. Moeder liep dan vlug de tuin in om de was van de drooglijn te halen. Ze vloekte nooit, maar als de lakens of de kleren weer eens bezaaid waren met ontelbare kleine roetstippen, gromde ze toch harder dan we van haar gewend waren.

    Het was dus zeker niet haar idee om een locomotiefje onder de kerstboom te leggen. Je moest het met een sleuteltje opwinden en op de rails zetten. Dan tufte het zo'n minuut of twee verder.

    Vader vond de cirkelvormige spoorbaan veel te klein. "Ik word er draaierig van," zei hij. De volgende dag had hij een nieuwe lading rails mee én een tweede locomotief. Enkele weken later reden er al vier treinstellen op een grillig traject van de keuken naar de woonkamer.

    Ook ooms en tantes waren er gek op, want tijdens familiefeesten lagen ze plat op hun buik om de wissels te bedienen en de treinen op de sporen te zetten. Als iemand een klontje suiker of een koekje wou, legde vader het in een wagonnetje en stuurde het de juiste richting uit.

    Wilden kleine broer en ik het mechanisme op gang draaien, dan werd het treintje ons meteen weer uit handen genomen. Dat kon je beter aan de volwassenen overlaten. Vader moest nu al meer dan hem lief was naar de werkbank in de kelder lopen om de kapot gedraaide veren van de locomotiefjes te repareren.

    "Plezant hé," zei tante Leen.
    "Ja."
    Om haar plezier niet te bederven, probeerde ik zelfs enthousiast te klinken.


    10.

    De regen trok fijne kanaaltjes op de ruiten. "Ben je nu nog niet uitgekeken op die treinen," riep moeder. "Pak toch een boek. Teken iets. Of ga eens op zolder kijken. Ik geloof dat daar nog een oud postzegelalbum van je vader ligt."

    Zo begon ik mijn verzameling. Voorzichtig maakte ik alle zegels los die vader, toen hij een jaar of twaalf, dertien was, met fijne stripjes kleefband op de vergeelde bladen van het boek had geplakt, en stak ze in het nieuwe album dat ik voor mijn verjaardag had gekregen.

    Dankzij nonkel Leo had ik vrij snel een leuke collectie. Hij werkte bij een internationaal expeditiebedrijf en gaf me elke week een stapeltje zegels. Uit exotische landen als Venezuela, India of Madagascar. Als ze van een ander continent kwamen, leken ze meer waarde te hebben.

    Ook tante Leen vulde geregeld mijn verzameling aan. Toen ze terugkwam van een vakantie aan de Azurenkust gaf ze me een postkaart met een zwart-witfoto van Prinses Grace en daaronder een lichtblauwe zegel met een identiek portret. De kaart kreeg een ereplaats in mijn album. Ze deed me ook een speciale envelop cadeau die uitkwam naar aanleiding van de tachtigste verjaardag van de Belgische Wielrijdersbond. Een grote ronde stempel verbond vier kleurrijke zegels met daarop afbeeldingen van diverse koersdisciplines.

    "Over enkele jaren heeft die envelop beslist veel waarde," verzekerde tante.

    Grote paniek dus toen ik hem niet meer vond. Ik zocht in alle kasten en schuiven. Niets! Ik begon opnieuw. Nog altijd niets! Ten einde raad vroeg ik jonge broer of hij de omslag gezien had. Hij schudde heftig het hoofd. Iets te heftig zelfs! Een bang vermoeden maakte zich van mij meester.

    Pas toen ik zijn arm half uit de kom gedraaid had en zijn adamsappel bijna in zijn maag stak, bekende hij dat hij de postzegels met een vriend geruild had voor twee Dinky Toys.

    Moeder gaf hem een serieuze uitbrander, pakte de autootjes en zette ze op de bovenste plank van de keukenkast, waar ze jaren zijn blijven staan.


    11.

    Een broer! Je kunt hem natuurlijk niet kiezen. Hij wordt je gewoon opgedrongen. Of je dat nu plezierig vindt of niet. Ik vond het in elk geval niet leuk om de oudste te zijn.

    "Jij moet het voorbeeld geven," zei moeder. "En goed op hem letten!"

    Hij was vijf jaar jonger dan ik en volgde me als een hondje. Naar het voetbalveld, het zwembad of de kermis. Op zijn leeftijd mocht ik zelfs de straat niet uit.

    "Je bent toch niet jaloers zeker," zei moeder toen ik er mokkend een opmerking over maakte.

    Toch waren er af en toe ook leuke momenten. Hoewel ...!

    Het was een hete zomerdag. Kleine broer had zijn hemd uitgetrokken en deed voor de zoveelste keer zijn beroerde Tarzan-imitatie. "Ach jong, hou toch op. Weet je waar ze dat plezant vinden? In de zoo. Eerste kot links." Dat had ik niet mogen zeggen. Met een schelle kreet sprong hij op mijn rug, sloeg zijn armen om mijn borst en kneep zo hard hij kon. Terwijl ik worstelde om mij vrij te krijgen, verloor ik mijn evenwicht en viel tegen de ruit van de keukendeur. De scherven vlogen tot in de tuin. Broer had de schok opgevangen en het bloed liep in tientallen fijne straaltjes van zijn rug. Alsof hij op een spijkerbed gelegen had. Moeder was veel te bezorgd om kwaad te zijn en stuurde me naar de apotheker voor een flesje mercurochroom.

    Ook enkele jaren eerder had een argeloos spelletje bijna fatale gevolgen. Ik was gek op films van Laurel en Hardy, en de slapstick van het duo, dat zelfs na een aanrijding met een trein nauwelijks een schrammetje had, werkte aanstekelijk.

    Ik zette mij tegen een muur en spoorde broertje aan om met zijn hoofd in mijn buik te beuken. Als een dol geworden stier, even onstuimig als roekeloos, stormde hij op me af. Toen ik een stapje opzij zette, sloeg hij met zijn kruin tegen de gevel. Heel even bleef hij staan, wankelde en zakte door zijn knieën. Pas toen hij begon te krijsen als een veroordeelde die gevierendeeld wordt, besefte ik dat zulke smakken alleen leuk zijn in films.

    Gelukkig had kleine broer enkel een enorme buil. Ook de muur had geen zichtbare schade geleden.


    12.

    "Dat Frank naar de economische gaat kan me niet schelen. Jij volgt Latijn en daarmee uit!" Vader vond dat ik te gemakzuchtig was en in een moeilijke afdeling zou ik wel verplicht zijn te werken. Desnoods tot ik er bij viel!

    Geen prettig vooruitzicht, en op de bus naar de 'grote' school voelde ik mijn hart in mijn oren bonzen. Omdat ze toch boodschappen moest doen, ging moeder mee. Ze sprak me moed in, maar was blijkbaar net zo geïmponeerd als ik door de monumentale poort van het atheneum.

    We bleven bedremmeld op het trottoir staan. Wat verder wachtten andere vrouwen met al even onwennige jongens aan hun zij. Plots stormde een geblokte man naar buiten. Dikke zweetdruppels liepen van zijn kale, gerimpelde hoofd. "Zijn jullie nieuwe leerlingen?" vroeg hij bits. Aangedreven door een onzichtbaar mechanisme knikten we synchroon. "Wat staan jullie hier dan nog te doen? Vooruit, als de bliksem naar binnen!"

    Zonder afscheid te nemen van moeder liep ik de trap op, gevolgd door het cholerieke kereltje dat voortdurend herhaalde: "Sneller ... Vooruit, sneller."

    De opgewonden man die streng over zijn brilmontuur de klas inkeek was onze leraar Nederlands, de Mazout. Volgens leerlingen uit hogere klassen had die bijnaam alles te maken met zijn voorliefde voor whisky met cola.
     
    Vooral vrijdagmiddag, tijdens de les spraakkunst, werd soms pijnlijk duidelijk dat de kleine tiran teveel van zijn favoriete mengsel geproefd had. Zijn gebrabbel was nauwelijks te verstaan. Alleen wanneer iemand een fout maakte in een oefening over zinsontleding en hij woedend zijn stem verhief, werd zijn articulatie duidelijker.

    Maandag was hij meestal rustig. Voortdurend bette hij zijn slapen met een zakdoek. Soms stopte hij midden in een zin en bleef hij wezenloos voor zich uitkijken. Niemand durfde zich te verroeren. Behalve Wim die een denkbeeldig glas aan zijn mond bracht en daarna met een pijnlijke grimas naar zijn voorhoofd tastte. Waarschijnlijk had de Mazout de houten kop imitatie gemerkt, want het kon amper toeval zijn dat Wim even later naar voor moest komen om het wekelijkse dictee op de achterkant van het bord te schrijven. Ook de opmerkingen die de Mazout maakte terwijl hij met nijdige halen de fouten onderstreepte waren gemener dan anders.

    Ik heb moeder nooit verteld over de nukken van de Mazout. Ze zou het niet geloofd hebben. Autorititeit boezemde haar vertrouwen in en leraars konden dus geen gebreken hebben. Anders zouden ze toch niet voor een klas staan zeker!

    13.

    Het was wennen aan de nieuwe school. Vooral in het begin moest ik voortdurend zoeken naar steeds weer andere lokalen op andere verdiepingen in andere vleugels van het grijze gebouw.

    's Morgens werd er appel gehouden op de speelplaats. De studieprefect liep de rijen af, en wie niet keurig in het gelid stond kreeg een uitbrander en soms zelfs 'vijf punten van opvoeding'.

    We noemden hem de Kraai. Hij had niet alleen een krassende stem, maar droeg ook altijd sombere maatpakken en in de winter of bij regenweer een donkere overjas. Zijn zwarte hoed zette hij alleen af in zijn bureau. Hij liep kaarsrecht als een soldaat in een parade. Oudere leerlingen beweerden dat hij bij het verzet was geweest en dat de nazi's hem opgepakt en gefolterd hadden. Omdat ze zijn ruggengraat danig toegetakeld hadden, moest hij een korset dragen. Het gaf hem iets heroïsch, maar als hij je met zijn sluwe oogjes indringend aanstaarde, kreeg je zowaar de indruk dat je zwavel rook en dat de aarde elk ogenblik onder je voeten kon splijten.
     
    We probeerden hem zoveel mogelijk te mijden, maar 's avonds was dat onmogelijk, want dan posteerde hij zich bij het monument van de gesneuvelde oud-leerlingen en schouwde zijn troepen. Wie een pet op had riskeerde het niet hem te passeren zonder ze even af te nemen.

    In een school waar onderwijs begon en eindigde met discipline, niets dan discipline, werd heel wat straf uitgedeeld. Tijdens de speeltijd stond er altijd wel iemand aan een vensterbank te schrijven. Verkrampt en vergramd, maar nog liever op school penitentie doen dan thuis bekennen dat je over de schreef was gegaan, want dan riskeerde je extra strafwerk!

    De origineelste straffen werden uitgedeeld door Dumbo, de leraar biologie. Hij had grote oren die nogal ver van zijn hoofd stonden. We maakten er dikwijls grapjes over, maar tijdens zijn les gaven we geen kik. Zelfs al beweerde hij dat de aarde plat was, dan nog zouden we hem niet tegenspreken.

    Een van zijn favoriete strafopdrachten was een opstel van minimaal vijf bladzijden met titels als 'De invloed van de noordoost passaat op de nachtelijke uitstappen van grijze zwerfkatten' of 'De relatie tussen kikkerdril en de bollen van het Atomium'. Als hij echt in een slechte bui was, moest je zelfs elke letter van je uiteenzetting een andere kleur geven. Blijkbaar kreeg hij die perverse artistieke inspiratie toen hij uit de pennenzak van Wim een dikke balpen met tien kleuren had gescharreld om een krabbel in het afwezigheidsregister te zetten. We hadden het kunnen weten, want met een geamuseerde blik had hij de diverse mogelijkheden van het schrijfgerief uitgetest.

    Dumbo liet belhamels soms ook de frontpagina van Le Soir vertalen. Een opdracht waar ze enkele uren zoet mee waren. Ze moesten hem er op hun knieën voor danken, vond hij, want die educatieve straf zorgde ervoor dat ze uitstekende cijfers voor Franse woordenschat zouden krijgen. Zijn slachtoffers konden er niet mee lachen!
     
    14.

    Tijdens de speeltijd bleef Dumbo altijd in het labo koffie drinken met enkele collega's. Het ging er vrolijk aan toe, want geregeld hoorde je zijn bulderlach tot op de speelplaats.

    "Ga meneer Devriendt eens verwittigen dat de prefect hem wil spreken." Ik vervloekte Patat, de studiemeester. Had hij geen ander slachtoffer kunnen kiezen voor die vervelende boodschap?

    Zachtjes klopte ik op de deur van het labo. Geen antwoord. Wel wat gestommel en gedempte vrolijke accordeonmuziek. Ik probeerde het nog eens. Weer zonder resultaat. Toen ik de deur openduwde zag ik hoe Dumbo wild om zijn as draaide met zijn armen rond de dijen van Chouchou, de kokette lerares Frans van de hogere klassen. Zijn neus drukte in haar navel en hij kon me niet zien. Boem Boem, zijn collega scheikunde, die monkelend naar het wentelende duo keek, wél. Ze kuchte nogal nadrukkelijk en meteen vertraagde de carrousel. Langzaam liet Dumbo Chouchou uit zijn armen zakken, zodat haar rok almaar hoger schoof en ik de donkere bovenkant van haar nylonkousen kon zien.

    "Kun jij niet kloppen?"
    "Dat heb ik gedaan, meneer."
    Ik maakte blijkbaar zo'n meewarige indruk dat zijn toon een stuk milder werd.
    "Wat kom je eigenlijk doen?"
    Toen ik het hem verteld had, bromde hij iets, aarzelde even, wou nog wat zeggen, maar deed dan teken dat ik kon gaan.

    Van dan af was hij opmerkelijk vriendelijk tegen mij. Ik mocht zelfs elke vrijdagmiddag het terrarium schoonmaken: er wat rotte klimop uithalen en het water van de salamanders verversen.

    In het terrarium leefden ook wandelende takken. Je zag ze nauwelijks tussen al het groen en Dumbo merkte dus niet dat er elke week een verdween. De eerste keer stak ik het insect gewoon in mijn schooltas, maar toen ik thuiskwam, vond ik het niet meer. De volgende week nam ik een ijzeren Mercator-doosje mee waarin ik enkele gaten geprikt had. Hoewel hij op de bus flink door elkaar geschud werd, bleek de wandelende tak weinig hinder ondervonden te hebben van de gedwongen verhuizing.

    Ik zette hem tussen wat bladeren in een schoenendoos onder mijn bed, en bracht geregeld een nieuwe gezel mee, zodat hij zich niet te eenzaam voelde.

    Toen ik op een middag van school thuiskwam bleek het bakje verdwenen te zijn. Ik stormde naar beneden en vroeg moeder wat ze er mee gedaan had.
    "Bedoel je die doos met die dorre bladeren? Die heb ik in de vuilnisbak gegooid. Had je ze nog nodig voor school misschien?"
    "Euh ... niet echt, nee."
    De waarheid kon ik beter niet vertellen. Ze zou zeker met mij naar Dumbo gegaan zijn en me verplicht hebben alles op te biechten.
     

    15.

    Als de school uit was, liepen we naar het marktplein, waar we nog net de bus haalden. Zwetend en puffend duwden we elkaar voorbij de stuurse chauffeur. Zodra hij vertrok, werden we heen en weer geslingerd, maar vallen deden we niet, want de opeengepakte lijven hielden elkaar overeind.

    Aan de kerk stapten leerlingen van andere scholen op. Pas dan brak de hel goed los. Geregeld hoorde je schelle kreten. Dan had een onverlaat in de billen van een meisje geknepen of aan haar vlechten getrokken. Dikwijls was dat het begin van een kleine veldslag, want als het verontwaardigde wicht haar benen vrij kreeg uit het wirwar van boekentassen, hinkte haar belager gegarandeerd met blauwe schenen naar huis. Soms haalde hij de kauwgum uit zijn mond en drukte die in de haren van de schopgrage furie. Ze probeerde de kledder er uit te halen, maar hoe harder ze trok, des te langer werd de blubberige sliert. Meestal moest ze hem er thuis uit knippen en had ze de volgende dag een wat aparte snit.

    Na enkele haltes konden we vrijer bewegen en haalden we elastiekjes uit onze broekzak. We schoven de uiteinden over duim en wijsvinger en begonnen elkaar met kleverige, in de mond gemalen proppen te beschieten. Wie zo'n projectiel in zijn gezicht kreeg liep minstens een paar dagen met een gezwollen oog rond.

    Nog gevaarlijker werd het als sommige kerels een mes bovenhaalden en er speels mee naar de omstaanders prikten of gaten in de banken kerfden en er het witte rubber uitpulkten.

    Ook Danny, een jongen uit mijn klas, had met zijn zwitsers mes een jaap in een zetel gegeven. Toen hij afstapte, gingen Frank en ik onmiddellijk op een andere plaats zitten, want Rosse Jos, de ontvanger, had enkele keren achterdochtig omgekeken.

    De volgende dag liet hij zich tussen ons op de achterbank zakken. Hij klopte zachtjes op mijn knie, maar zijn zware, dreigende stem vormde een schril contrast met de vriendelijke beweging.
    "Jongens, ik wil weten wie die gaten in de zetels maakt."
    We keken alsof we het hoorden donderen in Keulen.
    "Hou je maar niet van de domme, want ik weet zeker dat jullie de schuldige kennen."
    Toen Frank wat wou zeggen, deed ik teken dat hij moest zwijgen. Net op dat moment keerde Jos zich naar mij.
    "Jij weet iets," siste hij. Ik schudde heftig mijn hoofd. "Tja, dan zal ik de politie moeten verwittigen."
    Machteloos keek ik naar Frank.
    "Hoe zit het? Moet ik nog lang wachten?"
    Toen zegden we het.

    De volgende dag kwam Danny meteen naar me toe. "De Rosse is gisteren bij ons thuis geweest. Volgens hem hebben twee getuigen hem verteld dat ik de banken kapot gesneden heb."
    Ik probeerde zijn verwijtende blik te ontwijken en keek bedremmeld naar mijn schoenen.
    "Mooie vriend ben jij!"
    Voor ik het kon uitleggen, draaide hij zich om.

    Nog nooit had ik me zo rot gevoeld.

    16.

    "Dat ik je maar nooit betrap met een sigaret, want je zult wat meemaken!"

    Moeder meende het. Vader was een fanatieke roker geweest, maar na een zware longontsteking had hij zijn onhebbelijke gewoonte opgegeven. Van de ene dag op de andere.

    "Daar moet je karakter voor hebben," zei moeder trots. Alsof ze zelf zoveel wilskracht opgebracht had.

    "Je bent verwittigd!"

    Ze kon gerust zijn. Met mijn zakgeld kon ik me niet eens sigaretten permitteren. Toch negeerde ik soms het verbod. Frank had immers minder financiële problemen en kocht geregeld een klein pakje. Af en toe kreeg ik een sigaret en ook anderen profiteerden van zijn vrijgevigheid. Hij vertelde natuurlijk niet dat hij van die sigaretten af wou, omdat rookgerief bij hem thuis ook taboe was.

    Eigenlijk wil ik vooral indruk maken op de jongens van de retorica, maar die konden enkel lachen met mijn Humphrey Bogart imitatie. Het was dan ook geen gezicht. Met zuinige trekjes zoog ik aan de filter en blies de rook meteen weer uit. Als ik toch teveel damp inhaleerde, begon ik schokkerig te hoesten. Zoals vader wanneer hij te hard moest lachen met een film van de Dikke en de Dunne.

    Roken. Ik vond er eerlijk gezegd niets aan, maar het was een ongeschreven wet dat wie zijn korte broek ontgroeid was nicotine door zijn longen moest jagen.

    Om thuis te verdoezelen dat ik het tabaksverbod overtreden had, zoog ik de hele tijd op pepermuntjes en kocht ik geregeld een pakje kauwgum. Uitgaven die ik me eigenlijk niet kon veroorloven en toen ik almaar meer geld van Frank moest lenen, besloot ik de sigaret definitief af te zweren.

    Dat was veiliger ook. Moeder had toch wel erg dreigend geklonken!


    17.

    Frank kocht geregeld 45-toerenplaatjes in De Muziekdoos. "Als je wilt, mag je ze lenen hoor."
    "Neen, bedankt. Ik heb toch geen tijd om er naar te luisteren."
    Flauwekul natuurlijk, maar ik durfde niet te bekennen dat ik geen platendraaier had.

    Met een bandopnemer zou ik al tevreden geweest zijn, maar de kans dat vader me die zomaar zou geven was bijzonder klein. Volgens hem waren studeren en muziek beluisteren onverzoenlijke bezigheden. Slechte resultaten weet hij dan ook altijd aan mijn overdreven belangstelling voor hitparades.

    Zelf had ik een andere uitleg voor mijn zwakke cijfers voor Frans. De leraar vond dat mijn uitspraak erbarmelijk was en dat ik die alleen maar kon verbeteren door veel naar mezelf te luisteren. Maar dat was natuurlijk onmogelijk als ik geen bandopnemer had.

    Vaders reactie was voorspelbaar. "Die vent denkt zeker dat het geld op mijn rug groeit!" Toen ik er de dag daarop opnieuw over begon, zei hij zonder van zijn krant op te kijken: "Aan de ene kant ben ik een beetje doof en aan de andere hoor ik niet goed."

    Hij zette me graag op het verkeerde been, want enkele dagen later kwam hij binnen met een glimlach tot achter zijn oren en een grote doos in zijn armen.
    "Ze hebben me verteld dat die van Nova de beste zijn," zei hij.
    Hij sneed de verpakking open en haalde er de bandopnemer uit. Toen hij hem getest had, keek hij me ernstig aan.
    "Voilà. Alles werkt. Wees er voorzichtig mee, want zo'n spul kost stukken van mensen. Je hebt geluk dat het voor school is, want anders had je hem op je buik kunnen schrijven. En nu heb je geen enkel excuus meer om met slechte cijfers naar huis te komen. Begrepen?"
    "Ja, pa!"

    In het begin maakte ik elk dag plichtbewust mijn uitspraakoefeningen, maar lang duurde dat niet. Mijn accent en die rollende 'r' ben ik trouwens nooit kwijtgeraakt.
     

    18.

    Songs opnemen van de radio werd mijn favoriete bezigheid. Helaas had mijn transistor geen aansluiting voor een bandopnemer. Noodgedwongen zette ik dan maar de microfoon voor het luidsprekertje. De opnames klonken natuurlijk erbarmelijk. Zelfs de hardste gitaarsolo werd overstemd door het geronk van een voorbijrijdende solex, terwijl het geblaf van een hond twee huizen verder elke slow ongenietbaar maakte. Ik had het mormel kunnen wurgen, net zoals ik allerlei foltertechnieken in gedachten had voor kleine broer toen die brullend de kamer in stormde net op het moment dat ik de opnametoets ingedrukt had.

    Ik moet echt wanhopig gekeken hebben, want vader vroeg meteen wat er aan de hand was.

    "Had dat dan eerder gezegd!" Hij legde het radiootje open en soldeerde aan de achterkant van de luidspreker een elektriciteitsdraad waaraan hij een stekkertje koppelde. Een potsierlijk staartje dat aan de zijkant van de transistor bengelde. Elegant was anders, maar het werkte.

    Van elk liedje dat ik opnam noteerde ik in een schrift de titel, de naam van de artiest of groep en de tellerstand. Engels kende ik nauwelijks en ik schreef dan ook alles op zoals ik dacht dat ik het hoorde. Band 1, spoor 3, 'The soep soep song' van Betty Everest.

    "De 'Soep soep song' van Marie Thumas zeker," grapte Frank toen ik hem 's morgens op de bus mijn schriftje toonde.

    Mijn Engelse spelling verbeterde toen ik elke maand Juke-box kocht en ijverig de hitparades navlooide. Ik schoof het tijdschrift in mijn atlas, want moeder kwam soms onverwacht de kamer binnen en ik wou niet dat ze ontdekte dat ik meer interesse had voor stijgers en dalers in de hitlijsten dan voor mijn eigen tegenvallende resultaten.


    19.

    Een bandje vormen was de ultieme droom, en omdat we toch ergens moesten beginnen zochten Frank, Wim en ik alvast een geschikte groepsnaam. The Tarantulas, Dr. No & The Spies, Captain Blood & The Pirates of The Flying Horses moesten het uiteindelijk afleggen tegen The Mysteries.

    Verder dan die groepsnaam en het op papier zetten van een rudimentair repertoire met vooral songs van The Beatles en The Stones zijn we nooit geraakt. Wim was immers de enige die een gitaar had, en het was dan nog een akoestische.

    Vader zou me nooit geld geven voor een instrument en ik vroeg er dan ook niet om. Ik telde uit hoe lang ik zou moeten sparen voor de glimmend rode gitaar die ik in de etalage van De Muziekdoos had zien liggen. Ontmoedigd legde ik mijn berekeningen opzij. Zelfs zonder versterker zou het bijna twee jaar duren voor ik genoeg opzij had gezet.

    Toch besloot ik te werken aan mijn imago en mijn podiumact. Op mijn kamer draaide ik de volumeknop van de radio een beetje hoger. Met de microfoon van de bandopnemer in de hand zette ik mij voor de spiegel van de kleerkast en oefende mijn one-man-show. Met trillende benen en een schokkende onderbuik maakte ik schijnbewegingen die zelfs Pele of George Best mij zouden benijden. Ook aan mijn mimiek besteedde ik veel aandacht. Vooral de imitatie van een patiënt die een kies laat trekken zonder verdoving was bijzonder geslaagd.

    Geregeld greep ik ook naar een tekenlat en tokkelde er een paar denkbeeldige akkoorden en met twee kleurpotloden roffelde ik een indrukwekkende drumsolo op de rand van het bed.

    Vader en moeder konden mijn inspanningen maar matig appreciëren en stormden soms hijgend de kamer binnen. "Wil je nu eindelijk ophouden met dat kabaal? Je zou beter wat meer studeren, want je laatste rapport was allesbehalve schitterend!"

    Mokkend zette ik de muziek weer zachter en troostte me met de gedachte dat genieën dikwijls miskend worden.


    20.

    In een school waar bijna uitsluitend mannelijke leerkrachten les gaven aan honderden jongens die worstelden met wispelturige hormonen zorgde de nieuwe lerares Latijn voor heel wat opschudding.

    "Die is goed voorzien van oren en poten," zei Eddy die drie oudere zussen had en dus met kennis van zaken sprak. Hij was niet de enige die zich bewonderend uitliet.

    "Wat een griet zeg!"
    "Een echte filmster."
    "Net Brigitte Bardot."
    B.B., dat werd meteen haar bijnaam!

    De studieprefect introduceerde haar als juffrouw De Backer. Ze bleef minzaam glimlachen, maar achteraf bleek dat ze er een hekel aan had als we haar juffrouw noemden. Haar voornaam ben ik nooit te weten gekomen, en misschien maar goed ook, want ik zou het vreselijk gevonden hebben als ze Odile of Gonda heette. Ook het prozaïsche De Backer vond ik even goed bij haar passen als een berenmuts op het hoofd van een ballerina.

    "Pietzakken!" De mannen van de economische waren duidelijk jaloers op die van de klassieke afdeling. Toch kregen ook zij de kans om een keer per week bij haar in de klas te zitten, want zij leidde het uurtje 'ontspanning'. Dat was natuurlijk pech voor de sukkels die op dat ogenblik bij Bompa Bach moesten oefenen met het schoolkoor.

    Half september had de muziekleraar een auditie gehouden. Alle leerlingen van het eerste jaar moesten naast elkaar staan en het lied van de school zingen. Met gefronste wenkbrauwen liep hij de rij af en wie niet de nodige vokale kwaliteiten had mocht zich gaan ontspannen bij B.B.

    Hoewel ik mijn best deed om zo vals mogelijk te zingen leek hij mijn poging om de school noot na noot met de grond gelijk te maken zelfs te waarderen. Pas toen hij zijn hoofd zo dicht bij mijn mond hield dat ik de haren in zijn oor kon tellen, realiseerde hij zich dat ik geen Wiener Zangerknaap was en duwde hij mij de deur uit.

    Het uurtje 'ontspanning' was eigenlijk een veredeld uurtje studie. "Wees kalm en hou je creatief bezig," had B.B. gezegd. Er werd dus geschaakt, gekaart of zeeslag gespeeld. Ook strips en tijdschriften gingen van hand tot hand en soms haalde iemand zelfs tekenpapier en plakkaatverf boven. Zelf waagde ik mij aan een portret van B.B., die verveeld naar de vallende bladeren keek. Haar hoog gecrepeerde haar zat muurvast onder de lak, terwijl twee scherpe krullen over haar slapen spits naar haar guitige neus wezen. Ze moest gevoeld hebben dat ik haar bestudeerde, want ze begon ongemakkelijk op haar stoel te schuiven en wierp me af en toe een ijskoude blik toe. Toen ik haar het portret toonde, zei ze bits dat ik moest ophouden met dat geknoei.

    Het is nooit meer goed gekomen tussen ons!

    Met almaar somberder blik probeerde ik Latijnse versio's en thema's te maken. Mijn belangstelling voor Caesar was zo dood als de generaal en zijn taal zelf. De Belgen mochten dan wel de dapperste aller Galliërs zijn, voor mij waren de Romeinen de vervelendste aller schrijvers. Een mening die natuurlijk niet gedeeld werd door B.B. die mijn onverschilligheid bestrafte met een rood cijfer.

    "Ik had voorspeld dat het slecht zou aflopen," zei vader, "maar meneer wil natuurlijk niet luisteren naar goede raad."
     
    Meer dan eens had hij beneden aan de trap geroepen dat ik mijn radio stiller moest zetten. Hij geloofde niet dat ik mij kon concentreren met die 'ketelmuziek''. Ik vreesde dan ook dat hij mijn transistor in beslag zou nemen. Vaders reacties waren immers voorspelbaar, maar dit keer besloot hij het subtieler te spelen en maakte hij van mijn hobby een wapen in de strijd met Caesar.

    "Als je betere resulaten haalt voor Latijn, kopen we misschien een platendraaier," beloofde hij.

    Zijn tactiek wierp vruchten af, want mijn volgende rapport was beter dan ik gehoopt had. Met de hakken over de sloot weliswaar, maar geslaagd!

    Toch wou vader absoluut naar de ouderdag. Terwijl ik met gekrulde tenen zat te luisteren naar de opmerkingen van Moustafa, de Sloef of den Appel, zag ik hoe hij bij elk gesprek een beetje kleiner werd. Alleen bij B.B. ging hij weer rechtop zitten. Niet dat zij zich lovend over mij uitliet! Integendeel zelfs, maar hij was duidelijk onder de indruk van de blonde lerares. Ondanks het sombere weer droeg ze immers een lichte zomerjurk met een fraai décolleté.

    Toen we buiten waren, zei hij: "Ik begrijp niet waarom jij zo'n hekel hebt aan Latijn. Van zo'n knappe lerares zou ik ook best les willen krijgen." Hij realiseerde zich waarschijnlijk dat hij te vertrouwelijk werd, en meteen klonk hij een stuk dreigender. "Thuis moet ik nog een hartig woordje met je spreken, want wat ik hier gehoord heb staat me helemaal niet aan."

    Die platendraaier kon ik natuurlijk vergeten!

                  
    21.

    In Cinema Nova speelden ze 'West Side Story'. Al meer dan een week, dag na dag, had ik gesmeekt om die film te zien. Omdat moeder mijn gemekker beu was, kreeg ik wat geld voor een ticket. Het was zijn prijs meer dan waard. Het verhaal vond ik nogal voorspelbaar, en dat mooie Maria smoorverliefd kon worden op een slijmbal als die Toni leek me zelfs ronduit ongeloofwaardig. Hij had evenveel charisma als een tot moes gereden pad. De wervelende choreografie en de muziek maakten wel een diepe indruk

    's Avonds sprak ik vol enthousiasme over de musical. "Jammer dat we geen platendraaier hebben. Anders had ik zeker de elpee gekocht."
    "Dat zijn geen steentjes meer die jij daar opgooit," reageerde vader, "maar echte kasseien."

    Sinds de pijnlijke confrontatie met mijn leraars had hij niet meer gesproken over de pick-up waar ik zo naar uitkeek.

    De volgende dag kwam hij mijn studeerkamer binnen. Hij hield een plat vierkant pak in zijn hand. Nog voor ik het papier opengescheurd had, wist ik wat er in zat.
    "Dat is al een elpee," zei hij. "Nu nog een platendraaier en dan hoop ik van je gezaag verlost te zijn."
    Hoopvol keek ik hem aan.
    "Ga beneden eens kijken. Ik geloof dat er iets op tafel staat dat je zal interesseren."

    Met trillende handen haalde ik de platendraaier uit de doos en sloot de luidsprekertjes aan.
    "Voorzichtig hé, want dat kost stukken van mensen."
    Van pure nervositeit liet ik de naald op de plaat vallen.
    "Lap! Daarvoor moet ik het nog zeggen. Straks is de naald al om zeep. En zet die muziek maar wat stiller! De hele straat hoeft niet te weten dat je nu al je kerstcadeau gekregen hebt."
    Meteen draaide ik het volume lager. Op dat ogenblik zou ik alles gedaan hebben om hem te plezieren. Had hij het mij gevraagd, dan zou ik zelfs de hele 'De Bello Gallico' vertaald hebben!

    De eerste single die ik kocht was 'I Feel Fine' van The Beatles. Ik draaide hem zo dikwijls dat vader bijna spijt kreeg van het geschenk.

    In het begin groeide mijn collectie snel aan; Het was de kerst- en nieuwjaarsperiode en alle ooms en tantes waren vrijgevig geweest. Maar na een tijdje moest ik noodgedwongen mijn bezoeken aan de platenwinkel terugschroeven. Omdat ik niet zo veel zakgeld kreeg, duurde het meestal een week of drie voor ik genoeg centen opzij gelegd had om een singletje te kopen.

    Elke dag keek ik in de etalage van De Muziekdoos naar de nieuwe platen en vulde 's avonds mijn verlanglijstje aan. Gelukkig kon ik af en toe een nummer schrappen dat ik mocht opnemen van een vriend die beter bij kas zat.

    Ik koesterde elke aanwinst als een relikwie. Voor en na elke draaibeurt wreef ik het singletje schoon en stak het onmiddellijk weer in het hoesje dat een genummerde plaats kreeg in een rek dat vader in elkaar geknutseld had.

    'Baby Love' van The Supremes werd nummer 22 in mijn collectie. Net toen ik de naald op de rand van het plaatje wou zetten, sprong jonge broer krijsend op mijn rug. Hij had pas een boek van Arendsoog gelezen en slaakte de hele tijd wilde indianenkreten. De arm viel uit mijn hand en schoof snerpend over het vinyl.

    Toen ik Winnetou een fikse dreun had gegeven, liep hij huilend naar de keuken. Moeder kwam meteen de woonkamer in met een blik die onweer voorspelde, maar toen ik haar de kras toonde, kalmeerde ze. Ze pakte haar portemonnee en gaf me een briefje van vijfig.
    "Hier! Voor een nieuw plaatje. Maar niks tegen vader zeggen hé! We zullen er wel niet van sterven zeker als we deze week geen biefstuk eten!"

    Ze kon gerust zijn. Ik zou het niet vertellen. Vader had immers een haast fysieke afkeer van popmuziek. Maar toen hij 's morgens, net voor het nieuws, 'Yesterday' hoorde, zei hij: "Allez, die Beatles kennen precies toch iets van muziek."
    Ook moeder gaf toe dat ze al eens meeneuriede als 'Michelle' gedraaid werd. "Die Pol kan goed zingen, vind ik. Spijtig van dat lang haar, want anders zou dat beste een knappe kerel zijn."
    Vader keek alsof ze een vuile mop verteld had en stak de boterham die hij in zijn hand hield terug in de broodzak.
    "Ik ben er vandoor, want straks kom ik nog te laat op het werk met al dat gezever."


    22.

    Tante Leen vroeg of moeder geen zin had om een demonstratie van Tupperware producten bij te wonen. Ze had enkele vriendinnen uitgenodigd en het zou een gezellig onderonsje worden met koffie en gebak bovenop. Zonder veel enthousiasme ging moeder op het aanbod in. Vader vertrouwde het zaakje niet en drukte haar op het hart vooral niets te kopen.

    Hij keek dan ook nogal verstoord toen ze thuiskwam met een volle boodschappentas. "Als je drie potjes kocht, kreeg je er een gratis," zei ze. "Ik zal er je boterhamen insteken. Dan blijven ze langer vers."

    Vader dacht er anders over. Toen hij de volgende dag thuiskwam, zei hij: "Doe mijn eten in 't vervolg maar weer in oliepapier. Het brood smaakte naar plastic." Het klonk alsof hij aan een vergiftigingspoging ontsnapt was. Pa at meer met zijn verstand dan met zijn mond.

    Toen bleek dat de dozen ook te groot waren voor mijn schooltas, zette moeder ze in de keukenkast. Maanden later had vader potjes nodig voor zijn schroeven en bouten. Zo kwamen ze toch nog van pas.

    Vader was een doe-het-zelver. Om af te kicken van het monotone werk op kantoor. Hij zat dan ook voortdurend plannen te maken om het huis te verbouwen. Daardoor lijkt het alsof ik heel mijn jeugd op een bouwwef heb geleefd. Telkens als de vakantie er aan kwam, moesten we ons een weg banen tussen bergen rijnzand, gele zavel, betonsteen en zakken cement.

    "Het enige wat hier overeind is blijven staan zijn de vier buitenmuren," zei vader trots als er vrienden op bezoek waren. Eerst had hij een keuken bijgebouwd. Het jaar daarop volgde een terras. Toen moeder echter klaagde dat ze niet genoeg plaats had om te strijken, brak hij een keukenmuur uit en bouwde op het platform een stuk bij. De zomer daarop goot hij weer steunbalken in gewapend beton om een nieuw terras te stutten. Later kwam er een badkamer bij en werd de zijgevel uitgebreid met een garage.

    Uit de verte leek het huis dan ook op een enorme blokkenconstructie die door een verstrooide kleuter in elkaar geknutseld was.

    Ook binnen werden voortdurend muren gesloopt. Als je kinderen had, was er nooit plaats genoeg, zei vader. Hij deed het allemaal voor jonge broer en mij, en vond het dus normaal dat we hem hielpen. Terwijl ik mortel maakte of stenen aanvoerde, moest broer de voegen vullen en het gruis opruimen.

    Vooral als ik mijn vrienden naar het zwembad zag fietsen, vervloekte ik de bowwoede van vader. 's Avonds was ik dikwijls zefls te moe om te voetballen. Als ik morde, zei vader dat ik toch iets mocht doen om mijn kost te verdienen. In zijn tijd had hij een pak harder moeten zwoegen dan ik!

    Ik slaakte dan ook een zucht van opluchting toen hij na veertien dagen weer naar kantoor moest. Zeer tegen zijn zin, want een mens was niet gemaakt om te werken, vond hij.



    14-01-2009 om 00:00 geschreven door stroobr  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)


    Archief per week
  • 26/01-01/02 2009
  • 12/01-18/01 2009

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !

    Laatste commentaren


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs