Hoofdstuk 1
'Tis zover, de Duitsers zijn daar. Ik zag deze ochtend al verschillende Joodse mensen hun huis uitgezet worden. Ik wil niet weten waar zij zullen belanden. Ondertussen bedenk ik een manier om buiten te komen. Iedereen doet vreemd, niemand praat nog met elkaar tenzij het roddels zijn over de ander. Antwerpen zal nooit meer hetzelfde zijn. Ik hoop dat ik mijn geliefde broerke en moeder kan beschermen.
"Lewis!" Alé jong! Komt uw bed uit! Ilse trok de lakens van zijn bed en rolde met haar ogen. "Komaan, 'tis uwe eerste werkdag en gij ligt hier nog uren in de wind te stinken." Lewis keek vermoeid zijn moeder aan. "Ma, moet da echt vandaag?" Zonder dat Ilse een antwoord gaf, ging ze weer naar beneden. De geur van ei met spek kwam de kamer binnen. Net toen Lewis zijn hemd over zijn hoofd trok kwam Nicholas binnen. Hij lachte naar hem vol trots dat zijn kleine broer eindelijk een job had gekregen. Het is maar schoenmaker, maar toch. "Nico, wat doet gij hier?" vroeg Lewis vol verwondering. "Ik kom u succes wensen, broerke." Weer die glimlach op zijn gezicht. Lewis keek altijd al op naar zijn grote broer. Van kleins af aan waren Nicholas en Lewis al heel close. Het waren bekvechters, maar ze wisten dondergoed hoeveel ze van elkaar hielden. Lewis keek naar Nicholas en vroeg hem of hij even zijn das wou helpen knopen? "Vader zou trots geweest zijn." zei Nicholas. Lewis moest even slikken. "Ik ben niet de perfecte zoon voor moeder, eh?" vroeg hij aan zijn grote broer. "Het is allemaal niet evident eh, Lou." Er volgde een lange stilte en net als Lewis terug iets wou zeggen, hoorde ze plots geklop op de deur. "Wie kan da nu zijn zo vroeg in de ochtend?" Allebei gingen ze een kijkje nemen beneden. Ze zagen hun moeder staan, vol tranen in de ogen. "Ma, wat is er?" vroegen ze vervolgens allebei. Hun moeder keek hen aan en zei: 'Tis oorlog, de Duitsers komen eraan.'
Lewis fietste door het dorpsplein heen en zag verschillende mensen vol angst in de ogen, praten met elkaar. Net toen hij de bakker binnen wou stappen, hield een stem hem tegen. Een warme, mooie, maar wel bange stem. Hij draaide zich om en zag haar staan. Rosalie Polaris. Hij had nog nooit zo'n mooi meisje gezien. Haar zwarte krullende haar dat altijd perfect over haar schouders viel. Dan haar smaragd groene ogen en haar lippen zo rood, dat je zou denken dat ze met rozeblaadjes bedekt zijn.
Ze glimlachte, zoals ze bijna altijd doet en gaf Lewis daarna een knuffel. "Hoe gaat het?" vroeg ze. Lewis zuchtte. "Goed." antwoordde hij. Wat een grap, het ging helemaal niet goed. Het was verdomme oorlog! Toch bleef hij positief en vroeg daarna hoe het met haar ging. Ze beet op haar lip. "Het kan altijd beter,eh." Ze lachtte wat onzeker en vertelde hem toen over dat haar vader zich wilde aansluiten bij de Duitsers. "Mijn pa denkt dat het ons zal beschermen, maar het is zo verkeerd Lewis!" Een traan viel van haar wang. Lewis wreef over haar schouders en troostte haar. Na een paar stille momenten nam Lewis zijn fiets en vertrok naar huis. Hij keek naar achteren en wuifde Rosalie na. Hij zou er alles aandoen dat zij veilig is en dat ze zich goed voelt.
Thuis aangekomen dacht hij plots dat hij brood vergat te gaan halen. Hij wou terug naar het dorpsplein vertrekken toen hij plots zijn moeder en broer hoorde ruzie maken. "U vader zou dit nooit gewild hebben!" schreeuwde Ilse. "Ik ben niet papa!" riep Nicholas terug. Hij stormde de deur uit, had volgens mij niet eens door dat Lewis daar stond en vertrok. Lewis wilde hem volgen maar zag toen plots een auto die hem niet bekend was. Hij ging zijn huis binnen en twee Duitse soldaten kwamen de trap af. Hij werd kwaad vanbinnen. "Wat doen zij hier?" vroeg hij aan zijn moeder. Ilse keek naar de grond. "We hebben geen keus, jongen." Ze nemen uw kamer in. "Wablief?! En waarom dan wel?" vroeg hij verontwaardigt. Geen antwoord. Lewis keek zijn moeder wachtend op een antwoord aan. Hij herkende haar niet meer. Die vrolijke, zelfzekere vrouw die hem al 19 jaar had opgevoed, was weg. Hij schudde zijn hoofd keek de twee vreemdelingen en zijn moeder aan en vertrok. Hij ging op zoek naar zijn broer, hopend dat hij wel zou luisteren.
Hij had het kunnen raden. Nicholas zat aan het beekje, net tegenover het kleine kerkje waar ze meestal naar de mis gingen. Lewis en Nicholas hebben daar altijd soldaatje gespeeld. Hij lachte wanneer hij plots dacht aan die keer dat Nicholas hem zo hard liet schrikken, dat hij in het beekje viel. Man, wat was dat lachen. Maar nu zat hij daar, stil en verdrietig te staren naar het water. Lewis plofte naast hem neer. Een lange stilt volgde, wanneer Nicholas plots zei: "Ik ga weg." Lewis keek hem vragend aan. Weg? Naar waar dan? Het is een wereldoorlog, het is nergens veilig. Nicholas keek hem aan. "Samen met Marie-Louise." We zullen trouwen in dat kerkje". Hij wees naar het kleine kerkje tegenover de beek. "Daarna verhuizen we naar een warm land en starten we een familie." 'Dat zou ik u vandaag komen zeggen' zei hij een tijdje later. "Ik kwam u vertellen dat ik eindelijk wist wat ik met mijn leven wilde en nu is da allemaal kapot!" Hij begon te huilen. Lewis keek hem geschrokken aan. Met tranen in de ogen pakte hij zijn grote broer vast. "Ge zijt nie alleen, Nico." Ik ga u nooit alleen laten! Daar zaten de twee broers dan. Vol verdriet in elkaars armen aan de beek van hun jeugd. Zij tegen de rest van de wereld.
|