Ze dwaalt altijd maar rond. Op zoek naar ik-weet-niet-wat. Naar houvast misschien. Naar begrijpen hoe het allemaal weer zit. Eén ding weet ze nog wel. Dat haar "moeke en vake dood zijn". Dat is iets waar ze zeker van is. Misschien omdat ze nu éénzelfde verlorenheid doorleeft. "Maar je hebt je kinderen toch nog!" probeert de kapster te troosten. Lotje kijkt verbaasd. Kinderen? Echt, heeft ze kinderen? En ze brabbelt weer verder in haar koeter-"vlaams". Want behalve de herinneringen raakt ze ook stilaan de taal kwijt. Ik loop een poosje met haar mee. Op en neer door de gang. We lopen voorbij haar kamerdeur. "Kijk daar...!" wijst ze, blij als ze opeens iets herkent. We staan even samen voor de foto naast de deurpost. "Bent u dat?" vraag ik. "O, ja ik zie het. En u heeft daar een hondje op uw schoot!" Ze staat er mooi op, op die foto. Minstens tien jaar jonger. En met een nog heldere blik. Even later stappen we weer. Naar het einde van de gang en dan weer terug. Ze praat maar en praat. Flarden en woorden bij elkaar scharrelend in een vruchteloze poging de dingen in haar hoofd weer helder te krijgen. We zijn terug aan haar kamerdeur, lopen er voorbij. Ze kijkt even om en wijst naar de foto. "Ik kom niet meer terug!" zegt ze.
Ze heeft gelijk. Zoals ze was toen die foto werd genomen, zo komt ze nooit meer terug. Steeds ijler wordt ze, steeds meer een schaduw van de persoonlijkheid die ze was.
Maar dat ze, zij die bijna niks meer weet, dát ergens wel weet. Dat ze niet meer terug komt. Nooit meer de oude wordt. Dat ze dat nog beseffen kan. Is het misschien een soort van weten dat zich in een andere laag van haar zelf bevindt?
|