
Een bloedhekel had ze eraan.
Aan het geen antwoord krijgen op haar
vragen.
Vragen die niet onbelangrijk waren.
Ze toonden haar interesse. Interesse
in de medemens.
Aangezien ze niet zoveel vragen
stelde,
viel het haar op wanneer ze genegeerd
werden.
Het voelde als zelf genegeerd worden.
Ze had dit vroeger meegemaakt,
in
haar vorige levens.
Genegeerd tot in het oneindige, keer
op keer.
Straal genegeerd, in alles, in haar
zijn,
alsof ze er niet toe deed.
Overduidelijk, als bedekt met een
dikke laag
eeuwenoude, gestolde lava, om zeker
te zijn dat het
zich niet zou manifesteren.
Tot ze uit dat leven stapte, resoluut
en definitief
.
Nu, in dit nieuwe en laatste leven,
werkte het
bewust of onbewust negeren bij haar
als een rode lap
op een stier, maar dan in stilte.
Ze maakte de bedenking dat ze, ofwel
haar gezicht
weg kon gummen en tegen een
onzichtbare muur
praten, ofwel haar vragen opnieuw
stellen.
Ze koos vastberaden voor het laatste.
Hoe vermoeiend en hoe hard het voor
haar soms was.
Een recht op enig antwoord had ook zij
altijd.
|