
Ze was
weer wakker, veel te vroeg,
nog midden in de nacht.
Haar hoofd stond, net als de avond
ervoor, op barsten.
Niet dat dit zou gebeuren, hoopte
ze, het voelde enkel zo.
Ze zag beelden voor zich in het
donker - zo scherp en echt -
en hield ze vast om mee te nemen
in een nieuwe slaap.
Het werd een bodemloze slaap met
dromen,
telkens gewekt door niets, of
toch, door flarden uit haar dromen,
om dan weer in te slapen.
Zo reeg ze uren aan mekaar tot het
dag genoeg was om op te staan.
Ze was vastbesloten : de flarden
en de barsten in haar hoofd zou ze het
zwijgen opleggen.
Ze wist dat het zou lukken door
dingen te bewerken met haar handen,
uren en uren, verzonken in
gedachten, die ze de vrije loop kon laten,
in zon en blauwe lucht.
|